Rechtbank Noord-Nederland, 11-07-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2863, 7712918\ CV EXPL 19-2826
Rechtbank Noord-Nederland, 11-07-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2863, 7712918\ CV EXPL 19-2826
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 11 juli 2023
- Datum publicatie
- 14 juli 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2023:2863
- Zaaknummer
- 7712918\ CV EXPL 19-2826
Inhoudsindicatie
Art. 7:610 BW; ondernemer of arbeidsovereenkomst; Deliveroo-arrest
Werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst chauffeur en pakketbezorger bij een transportbedrijf. In overleg met de eigenaar worden werknemer en twee collega’s op enig moment voor 10% mede-aandeelhouder waardoor zij onder het fiscale regime van aanmerkelijk belang vallen. Er volgt een eindafrekening van de arbeidsovereenkomst. Vanaf dat moment - 1 januari 2017 - ontvangt werknemer maandelijks een management fee en een netto onkostenvergoeding. Hij wordt geacht zelf zijn belastingaangifte te doen. Na anderhalf jaar wil werknemer van de aandelen af. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst met de eigenaar. Werknemer stelt dat hij is blijven werken op basis van een arbeidsovereenkomst en dient een loonvordering in. Deze wordt betwist door het transportbedrijf dat stelt dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg is beëindigd en dat werknemer ondernemer is geworden. De kantonrechter loopt de criteria van het Deliveroo-arrest na en komt tot het oordeel dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst.
Uitspraak
Afdeling Privaatrecht Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7712918 \ CV EXPL 19-2826
inzake
[eiser/verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Sandberg,
tegen:
De besloten vennootschap [Transportbedrijf] B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. Kaspers.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en [Transportbedrijf] worden genoemd.
1 Het procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
tussenvonnis van 30 juli 2019;
- -
-
de conclusie van antwoord in reconventie van 30 december 2019;
- -
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 13 januari 2020;
- -
-
de brief van mr. Sandberg van 11 februari 2020, waarin is meegedeeld dat partijen geenovereenstemming hebben bereikt;
- -
-
de conclusie van repliek in conventie, tevens inhoudende een vermeerdering van eisvan 7 april 2020;
- -
-
de conclusie van dupliek in conventie, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie,ontvangen ter griffie op 8 juni 2020;
- -
-
de conclusie van dupliek in reconventie van 7 juli 2020.
Wegens ontstentenis van de vorige kantonrechter heeft een rechterswissel plaatsgevonden. Bij brief [eiser/verweerder] van 20 februari 2023 en e-mail van [Transportbedrijf] van 29 maart 2023 hebben partijen afgezien van een mondelinge behandeling ten overstaan van de ondergetekende kantonrechter.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
[eiser/verweerder] , [geboortedatum] , is op 1 juni 2016 in dienst getreden bij [Transportbedrijf] voor het verrichten van werkzaamheden in de functie van chauffeur.
In deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is onder 2. bepaald:
"Deze overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel voor de periode van 01-06-2016 tot 01-122016. Voor deze overeenkomst geldt een proeftijd van maximaal 1 maand.
De aanzegdatum is uiterlijk 15-11-2016 Werkgever zal uiterlijk op 15-11-2016 werknemer schriftelijk informeren over de voortzetting van het dienstverband. Deze bepaling geldt als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 lid 1 BW."
De cao Beroepsgoederenvervoer is op deze arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard.
[eiser/verweerder] heeft op 21 juni 2016 een bedrijfsongeval gehad, waardoor hij tot en medio september 2016 arbeidsongeschikt is geweest.
Per 1 december 2016 heeft [eiser/verweerder] zijn werkzaamheden voortgezet. Er heeft geen aanzegging plaatsgevonden.
In het document "Aandeelhouders overeenkomst [Transportbedrijf] BV", dat getekend en akkoord is bevonden op 23 december 2016 door [naam] , [naam2] en [naam 3] is het navolgende opgenomen:
"Per heden komen de aandeelhouders het volgende overeen:
Alle aandeelhouders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het reilen en zijlen van het [Transportbedrijf] .
-
[naam] heeft het volgende takkenpakket; de algemene planning, administratie, financiële zaken zoals debiteuren- en crediteurenbeheer, vergunningen hij doet voornamelijk kantoorwerkzaamheden.
-
[naam 3] , S. [eiser/verweerder] en [naam2] , allen DGA, Hebben als taak om Transporten uit tevoeren voor derden alsmede garage werkzaamheden en klantcontacten met de opdrachtgever waar ze voor rijden als ogen op de weg dienen zij er ook voor te zorgen dat het overig personeel optimaal presteert. (…)
4. Het inkomen van de DGA wordt gevormd en betaald uit de gerealiseerde winst.
van de betaalde bedragen zal de GDA zelf zorg moeten dragen voor belasting en premie afdrachten.
5. DGA heeft recht op 14 dagen doorbetaling tijdens werkonderbreking(vakantie,kortverzuim, ziekte e.d.) (…)".
Onder het document staat ook de naam van [eiser/verweerder] vermeld, maar een handtekening onder naam ontbreekt.
Op 28 januari 2017 heeft [eiser/verweerder] , naast [naam 3] en [naam2] , een volmacht ondertekend, waarbij hij verklaart een volmacht te geven aan:
"ieder der medewerker van Notariaat [xxx] te [plaatsnaam] om namens hen ieder aan te kopen tien procent (10%) in het aandelenkapitaal in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Transportbedrijf] B.V ., gevestigd te [plaatsnaam] , (…)",
In de volmacht is vermeld dat conform de eerder tussen hen gesloten overeenkomst de genoemde aandelen worden gekocht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.I.V.A. Holding B.V. (hierna te noemen: A.I.V.A. Holding), zijnde de enig aandeelhouder van de aandelen van [Transportbedrijf] .
Blijkens de notariële akte van 13 februari 2017 heeft de hiervoor genoemde aandelenoverdracht tussen A.I.V.A. Holding en [eiser/verweerder] , [naam 3] en [naam2] , plaatsgevonden.
In de periode januari 2017 tot 1 juni 2018 heeft [eiser/verweerder] maandelijks van
[Transportbedrijf] onder vermelding van wisselende omschrijvingen, als “salaris”,
"onkostenvergoeding", "voorschot winst(uitkering)", "bestuurlijke vergoeding", “dividend” wisselende bedragen ontvangen op zijn bankrekening.
Bij e-mail van 29 april 2018 van [Transportbedrijf] is aan [eiser/verweerder] volgende meegedeeld:
"(…)
In 2017 heb je een winstuitkering gehad van 10500 euro.
Om je onkosten te dekken heb je hier een netto vergoeding voor gehad van 20000 euro.
Je aandelen belang is 10 procent van [Transportbedrijf] bv.
Jaaropgaaf is er niet omdat je als mede eigenaar geen loonstrookjes kreeg.
(…)".
Met de hand is bij bedrag van 10500 euro bijgeschreven dat het om een brutobedrag gaat.
Daarnaast is met de hand het volgende genoteerd:
" = geen belasting over betalen = onbelast".
In onderling overleg is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2018 beëindigd. Op 5 juni 2018 hebben [eiser/verweerder] en [naam] namens [Transportbedrijf] BV (hierna te noemen: [naam] ) de overeenkomst met als titel "Beëindiging mede aandeelhouderschap" getekend en voor akkoord bevonden. In deze overeenkomst is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
[eiser/verweerder] heeft vandaag op kantoor te [plaatsnaam] aangegeven te willen stoppen als medeaandeelhouder van [Transportbedrijf] BV.
[eiser/verweerder] is mede eigenaar en heeft in 2017 en 2018 niet als chauffeur in loondienst gezeten bij [Transportbedrijf] BV. Hij heeft toen een management fee genoten.
De afspraak onder de medeaandeelhouders is dat ieder voor zich privé de lasten en belasting ging betalen.
Door [Transportbedrijf] BV is aangeboden om de aangifte te laten verzorgen door de boekhouder van [Transportbedrijf] BV. De kosten voor de aangifte zullen door [Transportbedrijf] bv vergoed aan de boekhouder.
Het geld waar [eiser/verweerder] nog recht op heeft van mei zal zsm overgemaakt worden. en de brandstof rekening ter grootte € 500,- inclusief btw zal voldaan.
Het aandelen bedrag wat nog betaald dient te worden aan A.I.V.A holding BV ter
grootte van €3500,-
Hoeft dan niet meer betaald te worden door [eiser/verweerder] .
eventuele overeenkomsten gesloten voor deze zullen niet meer geldig zijn.
De mede aandeelhouders zijn hiervan op de hoogte en gaan ermee akkoord dat de aandelen teruggaan naar A I.V.A Holding BV.
door ondertekening van deze overeenkomst zal er door partijen over en weer geen claims meer ingediend worden en zal er in breedste zin des woords en kan er geen rechten meer ontleend worden aan iedere overeenkomst gesloten voor deze.
De voormalige gemachtigde van [eiser/verweerder] heeft [Transportbedrijf] bij brief van
18 september 2018 aangeschreven. Daarbij is onder meer verzocht om salarisspecificaties over de maanden juli, augustus 2017, alsmede de salarisspecificatie over de periode 2017 tot en met mei 2018, de jaaropgaven 2016 en 2017, de urenstaten gedurende het gehele dienstverband en een deugdelijke eindafrekening. Daarnaast is er onder meer op gewezen dat de arbeidsovereenkomst in december 2016 stilzwijgend is verlengd en is de vernietiging van de overeenkomst van 5 juni 2018 ingeroepen wegens misbruik van omstandigheden c.q. dwaling.
Na een sommatie van 12 december 2018 van de voormalige gemachtigde heeft mr. Sandberg [Transportbedrijf] op 1 februari 2019 aangeschreven en is nogmaals verzocht de reeds verzochte bescheiden af te geven. [Transportbedrijf] is er daarnaast onder meer op gewezen dat zij als werkgever ernstig verwijtbaar handelt ten opzichte van [eiser/verweerder] en is aangegeven dat de kwestie met betrekking tot het aandeelhouderschap moet worden opgelost.
De gemachtigden van partijen hebben daarna - zonder resultaat - met elkaar gecorrespondeerd.
naam2] heeft een verklaring ondertekend, gedateerd 3 juni 2019, waarin hij heeft verklaard:
"Ik heb tegelijkertijd met [eiser/verweerder] en [naam 3] 10% van de aandelen van [Transportbedrijf] BV gekocht.
Op dat moment werden we mede-eigenaar en ontvingen wij geen loon of salaris meer. We zouden daarom ook geen loonstroken meer ontvangen, omdat we een vast bedrag per maand als medeeigenaar kregen.
Afgesproken werd, dat we zelf privé aansprakelijk waren voor het afdragen van de belastingen. Vanaf die periode heb ik geen vakantie meer genoten, omdat ik daar zelf financieel verantwoordelijk voor was. Niet werken, was geen geld.
Veel onderhoud aan de wagens deden we zelf, om de kosten laag te houden. Als mede-eigenaar waren we met z’n vieren verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven van het bedrijf.(…)".
Mevrouw [naam 4] , onder meer werkzaam als planner bij [Transportbedrijf] , heeft een verklaring, gedateerd 13 juni 2019, ondertekend. Zij heeft onder meer verklaard:
"Ik was 5 juni 2018 werkzaam op kantoor aan de [adres] en heb zodoende zijdelings het gesprek tussen [naam] en [eiser/verweerder] meegekregen.
Tijdens dat gesprek, dat overigens normaal verliep (zonder ruzie of zo), heb ik begrepen dat
[eiser/verweerder] geen aandeelhouder meer wilde zijn omdat hij de verantwoordelijkheid van OGA niet meer aankon. Hij wilde liever weer gewoon in loondienst gaan rijden en die mogelijkheid is hem ook aangeboden.
Hij had er ook problemen mee dat hij zelf zijn belastingaangifte moest regelen. [naam] heeft toen aangeboden om dit te laten verzorgen door de boekhouder van [Transportbedrijf] BV.
(…)
Ik heb er niet uit kunnen opmaken dat [eiser/verweerder] ontevreden was over de gang van zaken. Hij was eerder opgelucht dat hij niet langer mede-eigenaar was en dat er een oplossing geboden werd voor het invullen van zijn belastingaangifte.
[eiser/verweerder] heeft bij mij nooit een verzoek om loonstroken gedaan. Het was alom bekend dat de mede-eigenaren geen loonstroken zouden krijgen en dat zou ik hem dan ook als antwoord hebben gegeven.(…)".
naam 3] heeft een verklaring ondertekend, gedateerd 14 juni 2019, waarin hij heeft verklaard:
"In 2017 ben ik samen met [naam2] , [eiser/verweerder] en [naam] overeengekomen dat we via een aandelensysteem mede-eigenaar van [Transportbedrijf] BV zijn voor 10% de man ( [naam2] , [eiser/verweerder] en ik).
Ons is uitgelegd dat we vanaf dat moment zorg moesten dragen voor onze eigen auto (onderhoud), ons eigen inkomsten (planning) en ook de afdracht van belastingen. Kort gezegd de vaste maandelijkse vergoeding die hierbij hoorde is dan ook bruto.
We ontvingen een vaste vergoeding en zouden daarom ook geen loonstroken ontvangen, die zijn ook niet nodig. (…)".
3 De vordering en het verweer in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
[eiser/verweerder] vordert in conventie, na vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht zal verklaren dat tussen partijen in de periode 1 december 2016 tot
1 juni 2018 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan;
II. [Transportbedrijf] zal veroordelen [eiser/verweerder] bij Pensioenfonds Vervoer aan te melden ten aanzien van de periode 1 januari 2017 t/m 1 juni 2018;
III. [Transportbedrijf] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser/verweerder] te betalen:
-
een bedrag van € 35.425,96 bruto en een bedrag van € 2.101,05 netto aanachterstallig loon;
-
een bedrag ad € 2.265,12 bruto aan uitbetaling vakantiedagen;
-
een bedrag ad € 735,31 bruto en € 3.015,29 bruto aan vakantiegeld over de jaren 2016, 2017 en 2018;
-
een bedrag ad € 14.850,55 bruto aan overuren;
-
en bedrag ad € 7.348,25 bruto aan nachttoeslag;
-
een bedrag ad € 435,96 bruto aan zaterdagtoeslag;
-
een bedrag ad € 284,40 bruto aan zondagtoeslag;
-
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over hetgeen onder a t/m g gevorderde;
-
de pensioenpremie ad 10,6% over het te betalen salaris en WIA-hiaat ad 0,6% over het te betalen salaris, welke bedragen dienen te worden voldaan ten behoeve van [eiser/verweerder] aan Pensioenfonds Vervoer en voor wat deze laatste bedragen betreft op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan gedurende welke
[Transportbedrijf] in gebreke blijf aan deze veroordeling te voldoen;
de wettelijke rente over de onder a t/m i gevorderde bedragen, voor wat betreft de bedragenwelke opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarding vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en voor wat betreft de bedragen welke nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
IV. [Transportbedrijf] zal veroordelen tot:
-
het verstrekken van deugdelijke bruto/netto (maand) specificaties over de periode januari 2017 t/m mei 2018, alsmede een salarisspecificatie over de maand september 2016, binnen 5 dagen na het in deze te wijzen vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [Transportbedrijf] in strijd met dit gebod handelt;
-
het verstrekken van deugdelijke jaaropgaven over de jaren 2016, 2017 en 2018, binnen
5 dagen na het in deze te wijzen vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [Transportbedrijf] in strijd met dit gebod handelt;
V. [Transportbedrijf] zal veroordelen in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser/verweerder] daaronder begrepen.
Ter onderbouwing stelt [eiser/verweerder] dat [Transportbedrijf] hem ten tijde van zijn arbeidsongeschiktheid niet heeft aangemeld bij een arbo- of bedrijfsarts en hij in die maanden geen salarisspecificaties heeft ontvangen, zodat niet kan worden gecontroleerd of betaling op juiste wijze en conform de cao heeft plaatsgevonden.
Daarnaast stelt [eiser/verweerder] dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 december 2016 stilzwijgend is verlengd en dat hij nadat hij in januari 2017 voor 10% (mede)aandeelhouder is geworden van [Transportbedrijf] , geen salarisspecificaties meer heeft ontvangen.
[eiser/verweerder] stelt dat hij geen andere werkzaamheden is gaan verrichten dan chauffeurswerkzaamheden, dat hij geen directeur of bestuurder is (geweest) en dat er geen aandeelhoudersovereenkomst tot stand is gekomen.
[eiser/verweerder] wijst er op dat hij vanaf 1 januari 2017 allerlei verschillende bedragen overgemaakt heeft gekregen met verschillende omschrijvingen, terwijl er geen afdrachten aan het UWV of de Belastingdienst hebben plaatsgevonden, waardoor hij ernstig wordt benadeeld. Zo is het inkomen van [eiser/verweerder] niet bij de Belastingdienst bekend en is hij niet in staat belastingaangifte te doen.
Voorts is gesteld dat [eiser/verweerder] in de periode 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2018, net als in de periode daaraan voorafgaand, minimaal 40 uren per week heeft gewerkt, waardoor op basis van het rechtsvermoeden een arbeidsovereenkomst van 40 uur per week is ontstaan. [eiser/verweerder] maakt voorts aanspraak op de conform de toepasselijke cao geldende vergoedingen.
Transportbedrijf] voert als verweer dat partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd, zoals ook blijkt uit de eindafrekening waarop staat "per 31 december 2016 uit dienst". Voorts is aangevoerd dat [eiser/verweerder] per 1 januari 2017 tezamen met drie aandeelhouders [Transportbedrijf] heeft gerund, ter zake waarvan hij een bruto management fee en een netto onkostenvergoeding in plaats van salaris heeft ontvangen. In dit verband wordt gewezen op de verklaringen van de twee andere oud-werknemers, die
medevennoot zijn geworden, die net als [eiser/verweerder] geen salarisstroken meer hebben ontvangen. [Transportbedrijf] betwist dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet. [eiser/verweerder] was, nu hij medeondernemer was, ter zake van de uitvoering van zijn werkzaamheden geen verantwoording meer schuldig (hij regelde zijn eigen routes en klussen bij de opdrachtgever zelf) en ontving in dat verband een veel hoger bedrag aan management-fee (€ 2.500,00) dan het salaris dat hij in loondienst (€ 1.800,00) genoot. [Transportbedrijf] betwist dat [eiser/verweerder] er niet mee bekend was dat hij zelf aangifte moest doen bij de Belastingdienst. Voorts wordt betwist dat sprake was van dwang of dreiging richting [eiser/verweerder] bij het opstellen en ondertekening van de overeenkomst "beëindiging mede aandeelhouderschap". Uit deze door [eiser/verweerder] ondertekende verklaring blijkt ook dat hij wist dat hij niet als chauffeur in loondienst was. Voorts is in dit verband is gewezen op de verklaring van mevrouw Prins-Van Sambeek en een transcript van een telefoongesprek dat tussen [eiser/verweerder] en [naam] is gevoerd. Op verzoek van [eiser/verweerder] is een einde gekomen aan het mede aandeelhouderschap in [Transportbedrijf] . [Transportbedrijf] heeft
[eiser/verweerder] toegezegd dat zij zou mee betalen in het geval [eiser/verweerder] na zijn belastingaangifte, over de periode dat hij ondernemer was, zou moeten bijbetalen. [Transportbedrijf] voert verder aan dat zij ook in een lastige positie zou komen als zij met terugwerkende kracht [eiser/verweerder] als werknemer zou moeten bestempelen.
[eiser/verweerder] zou in dat geval ook het teveel aan genoten salaris en vakantiedagen terug betalen en dienen met terugwerkende kracht sociale lasten en premies te worden betaald.
Met betrekking tot de stelplicht en de bewijslast is aangevoerd dat [eiser/verweerder] zijn eigen werkzaamheden/uren inplande en dat deze werkzaamheden niet in opdracht van of op verzoek van [Transportbedrijf] zijn verricht. Bij gebrek aan wetenschap betwist [Transportbedrijf] dat deze uren op de aangegeven tijdstippen zijn gemaakt dan wel dat het noodzakelijk was om dit soort werkzaamheden in de avonduren of het weekend werden verricht. Voorts wordt uitdrukkelijk betwist dat [eiser/verweerder] 50 tot 60 uur in die periode zou hebben gewerkt.
Ook wordt betwist dat het aan [Transportbedrijf] te wijten is dat [eiser/verweerder] geen dan wel te laat zijn salarisstroken heeft ontvangen, nu hij hier niet om heeft gevraagd. Er bestaat derhalve geen grond voor toekennen van de gevorderde wettelijke verhoging of wettelijke rente.
Transportbedrijf] concludeert in conventie dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [eiser/verweerder] vanaf 1 januari 2017 niet in dienstbetrekkingalthans loondienst was bij [Transportbedrijf] en dus ook geen salaris (maar een managementvergoeding) genoot;
II. voor recht zal verklaren dat partijen elkaar finaal en algeheel hebben gekweten door ondertekening van de overeenkomst ‘Beëindiging mede aandeelhouderschap’ (productie 6 bij dagvaarding) en om die reden dan ook niets meer van elkaar te vorderen hebben;
III. [eiser/verweerder] in conventie in zijn vordering(en) niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem de vordering(en) te ontzeggen;
IV. voor recht zal verklaren dat [eiser/verweerder] , voor zover hij aanspraak kan maken aanvullende of extra vergoedingen conform CAO (of andere grondslagen), hem dit recht pas toekomst nadat [eiser/verweerder] zelf zijn rooster/urenstaten heeft ingeleverd;
V. voor recht zal verklaren dat [eiser/verweerder] geen aanspraak maakt op enige wettelijke verhoging;
VI. voor recht zal verklaren dat [eiser/verweerder] , voor zover hij aanspraak kan maken op wettelijke rente, hem dit recht pas vanaf de datum van de dagvaarding toekomt;
VII. [eiser/verweerder] in conventie zal veroordelen in de kosten van het geding waaronder salaris gemachtigde en nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
in reconventie
In (voorwaardelijke) reconventie vordert [Transportbedrijf] dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [eiser/verweerder] de geldbedragen zoals vermeld in productie 3 bijdagvaarding, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag, ten onrechte heeft ontvangen;
II. een bedrag van € 53.493,34, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderenmet de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2019, althans een ander in goede justitie te bepalen datum, tot aan die der algehele voldoening;
III. de kosten van deze procedure, inclusief de verschotten en het salaris gemachtigde alsook denakosten van deze procedure begroot op € 113,00, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt, een bedrag van € 199,00, althans een ander in goede justitie te bepalen datum, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter onderbouwing vordert [Transportbedrijf] primair terugbetaling op grond van ongerechtvaardigde verrijking, nu [eiser/verweerder] haar heeft misleid, althans ten onrechte in de waan heeft gelaten dat sprake zou zijn van managentfee bij het overmaken van de geldbedragen. Subsidiair vordert [Transportbedrijf] de aan [eiser/verweerder] betaalde bedragen terug op grond van onverschuldigde betaling, nu zonder rechtsgrond een bedrag van
€ 53.493,34 aan [eiser/verweerder] is betaald. Op grond van de onverschuldigde betaling rust er een ongedaanmakingsverbintenis op [eiser/verweerder] om deze geldsom aan [Transportbedrijf] terug te betalen. Daarnaast wordt wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten alsmede proceskosten en nakosten gevorderd.
[eiser/verweerder] betwist dat hij ten onrechte een bedrag zou hebben ontvangen. Hij wijst er op dat hij in 2016 gewoon salaris als werknemer heeft ontvangen en dat vanaf 2017 betalingen ondoorzichtig en onregelmatig zijn. [eiser/verweerder] voert verder aan dat hij niet, zoals [Transportbedrijf] stelt, dubbel geld wenst te ontvangen, maar dat het bedrag dat hij heeft ontvangen als salaris kan worden verrekend, zij het dat [Transportbedrijf] eerst wel deugdelijke bruto/nettospecificaties dient te overleggen, zodat inzage kan worden verkregen op welke wijze verrekening plaatsvindt. Daarnaast voert [eiser/verweerder] aan dat [Transportbedrijf] ten onrechte stelt dat de door hem ontvangen bedragen als netto moeten worden aangemerkt, nu geen sprake is van managementfee, nu hij ter zake geen facturen heeft verzonden, hij niet als zelfstandige in het register van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven en over de managementfee ook geen btw heeft afgedragen.
Betwist wordt dat primair sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en subsidiair van onverschuldigde betaling.
Voorts is aangevoerd dat, nu [Transportbedrijf] geen vordering op [eiser/verweerder] heeft, ook geen sprake kan zijn van buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke handelsrente, proceskosten en nakosten.