Home

Rechtbank Oost-Brabant, 28-10-2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:5875, 01/839005-12

Rechtbank Oost-Brabant, 28-10-2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:5875, 01/839005-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
28 oktober 2013
Datum publicatie
28 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2013:5875
Formele relaties
Zaaknummer
01/839005-12

Inhoudsindicatie

Meervoudige verkrachting gedurende enkele uren door twee mannen, na (toen) 19-jarig slachtoffer in Turnhout op straat vast te grijpen, auto in te sleuren en te dwingen mee te gaan naar woning in Eindhoven. Na verkrachting getracht sporen te verwijderen, o.a. door inspuiten bijtende vloeistof.

Overweging bewijs, o.a. ter zake bewijswaarde DNA-mengprofielen. Motivering voor keuze voor interpretatie sporenbeeld door NFI. Combinatie bewijswaarde Y-chromosomale markers ten opzichte van reguliere (autosomale) DNA-profielen.

Verwerping ontvankelijkheidsverweer, opgeworpen omdat rechter-commissaris op grond van art. 187d Sv vragen van de raadslieden had belet die tot doel hadden identiteit CIE-informant op te helderen.

Een gevangenisstraf opgelegd van 9 jaren.

Rechtbank legt aan verdachte, ondanks weigering mee te werken aan relevante gedeelten van het persoonlijkheidsonderzoek, tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op. Toepassing gegeven aan art. 37a lid 3 Sr jo. 37 lid 3 Sr.

Aan immateriële schadevergoeding is een bedrag van 15.000 euro toegekend, rest niet-ontvankelijk verklaard. Materiële schade toegewezen.

Vordering hoofdelijk toegewezen, tevens schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: 01/839005-12, 01/ 821139-12, 01830003-12 en 01/820186-12 (ter terechtzitting gevoegd)[verdachte]

Strafrecht

Datum uitspraak: 28 oktober 2013

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1981],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,

thans preventief gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2012, 16 november 2012, 8 februari 2013, 26 april 2013, 19 juli 2013 en 11 en 14 oktober 2013.

Op de zitting van 8 februari 2013 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 30 juli 2012 (01/839005-12) en 29 januari 2013 (01/821139-12, 01/830003-12 en 01/820186-12).

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

In de zaak met parketnummer 01/839005-12:

1.

hij

op of omstreeks 1 januari 2012 te Turnhout (België) en/of Eindhoven en/of

Waalre, in elk geval in België en/of Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd

en/of beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en

wederrechtelijk

(in Turnhout, België)

- (met kracht) (van achteren) vast te pakken (door beide armen rond het

lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan) en/of

- (vervolgens) richting een auto te trekken en/of

- (vervolgens) (met kracht) in een auto te duwen en/of in een auto te doen

plaatsnemen en/of

- (vervolgens) met die auto weg te rijden en/of

- (terwijl/vervolgens) de ogen en/of de mond af te plakken met tape en/of

- te bedreigen door (in het Engels) te zeggen (toen die [slachtoffer 1] schreeuwde)

dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of

- (vervolgens) een klap in het gezicht te geven (toen die [slachtoffer 1] de deur van

de auto open deed in een poging om te vluchten) en/of

(vervolgens en/of nadat de auto in Eindhoven, althans Nederland was

aangekomen)

- uit de auto te sleuren en/of te trekken en/of

- een hand voor/tegen de mond te houden en/of in het gezicht te slaan en/of

- te bedreigen door een of meerdere malen te zeggen (toen die [slachtoffer 1]

schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of

- (vervolgens) te dwingen een voor haar onbekende ruimte binnen te gaan

en/of/althans in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en/of

- (vervolgens) te dwingen om op haar knieën te gaan zitten en/of

- (vervolgens) (met een touw) de handen achter het lichaam te binden

2.

hij

op of omstreeks 1 januari 2012 te Eindhoven en/of Waalre en/of Turnhout

(België), in elk geval in Nederland en/of België,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld

en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan

van een of meer handeling(en) die (mede) bestonden uit het seksueel

binnendringen van het lichaam,

immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)

meermalen, in elk geval éénmaal,

- zijn/hun vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht

- gedwongen hem/hen te pijpen en/of af te trekken en/of

- zijn/hun penis(sen) (met kracht) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1]

geduwd en/of (in)gebracht en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen

en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die

bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij,

verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)

- die [slachtoffer 1] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving

heeft/hebben gebracht en/of

- die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te

verblijven en/of

- de handen van die [slachtoffer 1] achter het lichaam heeft/hebben gebonden en/of

- de ogen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben bedekt en/of afgeplakt

- de kleding van die [slachtoffer 1] kapot heeft/hebben getrokken en/of

- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze

vermoord zou gaan worden;

In de zaak met parketnummer 01/821139-12:

hij

op of omstreeks 24 februari 2012 te Eindhoven

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2]

van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te

brengen,

met dat opzet die [slachtoffer 2]

- (van de fiets) heeft geduwd en/of

- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen zijn ka(a)k(en) en/of

voorhoofd en/of oog en/of/althans het gezicht heeft geslagen en/of gestompt

en/of

- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen de ribben en/of/althans het

lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of

_ (met kracht) een of meer knietjes op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of

borst en/of nek en/of/althans het lichaam heeft gegeven en/of

- (meermalen) met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of

- (met beide handen) de keel heeft dicht geknepen

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of

zou kunnen leiden:

hij

op of omstreeks 24 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2])

- (van de fiets) heeft geduwd en/of

- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen zijn ka(a)k(en) en/of

voorhoofd en/of oog en/of/althans het gezicht heeft geslagen en/of gestompt

en/of

- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen de ribben en/of/althans het

lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of

_ (met kracht) een of meer knietjes op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of

borst en/of nek en/of/althans het lichaam heeft gegeven en/of

- (meermalen) met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of

- (met beide handen) de keel heeft dicht geknepen

waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

In de zaak met parketnummer 01/830003-12:

1.

hij

op of omstreeks 16 november 2011 te Eindhoven

een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van

een pistool (merk KWC, model Sig Sauer LJN SP2022) zijnde een voorwerp

dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis

vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

2.

hij

op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven

[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans

met zware mishandeling, immers heeft verdachte

- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn

hals gemaakt en/of

- (daarbij) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:

"Ik weet waar je werkt" en/of "Jij bent de mijne" en/of "Ik maak je af.",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.

hij

op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven

opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (naast de voordeur), in elk geval enig

goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een

ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of

onbruikbaar gemaakt;

In de zaak met parketnummer 01/820186-12:

hij

op of omstreeks 20 februari 2012 te Eindhoven

opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]), (met kracht) (met

de vuist) op/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel

heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaardingen.

De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard moet worden.

Daartoe is aangevoerd dat door de twee rechters-commissarissen in het kader van twee (getuigen)verhoren vragen zijn belet die tot strekking hadden te achterhalen of de getuige in de loop van het opsporingsonderzoek is opgetreden als informant van de Criminele Inlichtingeneenheid (verder: CIE). Als gevolg van dit beletten is niet mogelijk te bezien of er sprake is van dubbeltelling van bepaalde bewijsmiddelen. Verder bestaat de mogelijkheid dat door onjuiste CIE-informatie het onderzoek op het verkeerde been is gezet.

Als gevolg van het onthouden van de mogelijkheid van het toetsen van de inhoud van de CIE-informatie wordt gehandeld in strijd met het fair trial beginsel, zoals vastgelegd in art. 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM).

De rechtbank stelt vast dat de vragen van de verdediging die, kort gezegd, tot strekking hadden om te achterhalen of (een) bepaalde getuige(n) mogelijk tevens was/waren opgetreden als CIE-informant zijn belet door de beide rechters-commissarissen op basis van art. 187d van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank onderschrijft dit oordeel. De verzameling van informatie door de CIE binnen ons stelsel van opsporing en vervolging kan alleen dan functioneren indien de identiteit van CIE-informanten geheim blijft. Indien de verdediging de rechtmatigheid van de totstandkoming van de CIE-informatie wil toetsen, kan zij daartoe gerichte verzoeken doen. In de rechtspraak zijn daartoe passende en adequate werkwijzen ontwikkeld. Een dergelijk verzoek is in deze strafzaak echter niet gedaan. Van dubbeltelling van bewijs is geen sprake, omdat de inhoud van CIE-informatie door de rechtbank niet wordt gebruikt als bewijsmiddel.

Dat niet alle CIE-informatie juist is, is bij dit alles niet van belang. CIE-informatie kan hooguit een (deel van een ) vertrekpunt van nader opsporingsonderzoek vormen. En daarbij kan het als zodanig slechts dan relevante vruchten afwerpen binnen een strafzaak indien de inhoud van de betreffende CIE-informatie wordt bevestigd of weerlegd in het daarop volgende onderzoek. Dit oordeel wordt niet anders indien (mede) op basis van dergelijke CIE-informatie wordt besloten tot, dan wel (RC-)machtiging wordt verleend tot, de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen en –methoden.

Op grond van het bovenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

Bewijs

Bronnen.

1. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Valkenswaard, met dossiernummer 2012000258, afgesloten d.d. 19 december 2012 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: pag. 1 tot en met 787, met bijlagen (hierna: bron 1)

2. een dossier van de Forensisch Technische Ondersteuning van de politie Brabant Zuid-Oost met dossiernummer 2012-000258 afgesloten d.d. 14 juni 2013, met bijlagen;

3. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 maart 2012 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 001, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;

4. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 mei 2012 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 002, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 12;

5. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 mei 2012 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 004, opgemaakt door dr. Y.

van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 11;

6. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 juni 2012 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 004, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 8;

7. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juli 2012 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 005, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 14;

8. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 18 oktober 2012 met

referentie aanvrager: OZ-LJN PL2219/2012000258, opgemaakt door dr. P.J.

Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 20, met bijlagen;

9. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 november 2012

met zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 008, opgemaakt door

dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 5, met bijlage;

10. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2013 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 010, opgemaakt door dr. Y.

van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;

11. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2013 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 011 en 013, opgemaakt door ing. P.E. de Vreede, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;

12. een schrijven van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met

betrekking tot wetenschappelijke bewijswaarde complexe DNA-mengprofielen, met kenmerk 2012.01.30.106, aanvraag 009, van prof. Dr. A.D. Kloosterman en dr. Y. van de Wal;

13. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 014, opgemaakt door

dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 21;

14. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met

zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 015, opgemaakt door

dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met

24;

15. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 11 juli 2013 met

referentie aanvrager: r.c. nr. 12/19, parketnummer 01/839005-12, opgemaakt

door dr. P.J. Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met

11;

16. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 4 oktober 2013

met referentie aanvrager: r.c. nr. 12/19, parketnummer 01/839005-12, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 12;

17. de processen-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris van de getuigen

[getuige 2] en [getuige 1];

18. de verklaring ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2013 van de deskundige dr. Y. van

de Wal;

19. de verklaring ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2013 van de deskundige

dr. P.J. Herbergs;

20. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel,

met dossiernummer LJN PL2210 2011185065, aantal doorgenummerde bladzijden: pag. 1 tot en met 52 (01/830003-12; hierna bron 2);

21. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel

Zuid, met dossiernummer LJN PL2210 2012025288, aantal doorgenummerde bladzijden:

pag. 1 tot en met 15 (01/820186-12; hierna bron 3);

In de zaak met parketnummer 01/839005-12

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01/839005-12.

De getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2], waarin verdachte rechtstreeks wordt belast, zijn ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. Beide getuigen zijn verdachte in heftige strafzaken. Ook is [getuige 2] medeverdachte in deze zaak. Het alibi van [getuige 2] wordt niet bevestigd door getuige[getuige 8] senior (vader van verdachte [medeverdachte]). Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat [getuige 1] niet de waarheid spreekt. De verklaring van [getuige 2] is ongeloofwaardig. Pas in maart zou hij hebben beseft wat er zou zijn gebeurd. Dit staat lijnrecht tegenover zijn verklaring bij de politie, maar ook tegenover de verklaring van [getuige 1] over hun onderlinge contacten. [getuige 2] verklaart wisselend over de manier waarop hij de auto en de woning zou hebben gereinigd. [getuige 2] verklaart dat hij bang was voor verdachte. Dat hij vanaf dag één betrokken is bij strafbare feiten verhoudt zich niet tot de stelling dat hij doodsbang was voor de medeverdachten. Getuige [getuige 3] heeft [getuige 2] positief herkend als de man die zij in Turnhout heeft gezien, zij het niet voor 100%.

Ten aanzien van het technisch bewijs plaatst de raadsman vraagtekens bij de wijze waarop het NFI is gekomen tot een statistische berekening van de matchkans. In deze zaak zijn de grenzen van de wetenschap opgezocht en wellicht overschreden. Van de talrijke bemonsteringen komt het NFI bij drie mengprofielen tot een match met het profiel van verdachte. Dit betreft AAEG1860NL#03 (panty; 1 op 56 miljoen), AAEG1861NL#03 (jurk; 1 op 1 miljard) en AAEG1860NL#18 (panty; 1 op 1 miljard). In alle gevallen toont het onderzoek van het TMFI aan dat deze statistische berekening wetenschappelijk niet valide is. In al deze gevallen toont het onderzoek van het TMFI immers aan dat er naast de twee donoren wiens profiel werd onderzocht, nog DNA kenmerken van tenminste een derde donor zichtbaar zijn. Dan is een statistische berekening niet mogelijk. Ook de statistische variant van het NFI met betrekking tot de bemonstering AAEG1861NL#01 wordt door het TMFI niet gedeeld. Het NFI stelt dat de hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van aangeefster, verdachte en een derde donor, meer dan een miljard maal waarschijnlijker is dan een variant met twee onbekende donoren. Hier gaat een aanname aan vooraf dat alle DNA-kenmerken van alle donoren zichtbaar zijn. Dit is echter volgens het TFMI niet het geval. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek is niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden dat het celmateriaal van verdachte is aangetroffen in de genoemde bemonsteringen.

Daarnaast is het zeer wel mogelijk dat het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op de kleding van aangeefster, zonder dat dit betekent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Indien er celmateriaal van verdachte is aangetroffen in de bemonsteringen, dan is er sprake van secundaire overdracht van DNA. Mevrouw [getuige 1] heeft verklaard dat zij eerder DNA van verdachte apart heeft gelegd, met het doel om DNA-materiaal van hem veilig te stellen. Daarnaast lijdt verdachte aan psoriasis. Celmateriaal, eerder achtergelaten in de woning, de auto en matras, kan later zijn overgedragen op de kleding van aangeefster.

Het oordeel van de rechtbank.

De overwegingen van de rechtbank.

Bewijsoverweging.

De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een bepaald strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. Het is daarom zo dat om te komen tot een bewezenverklaring elke andere redelijkerwijs voorstelbare mogelijkheid moet kunnen worden uitgesloten op basis van de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen dienen zodanig sterk te zijn dat het totaal aan bewijs, bezien in onderling verband, geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gang van zaken.

De rechtbank zal hierna in hoofdlijnen aangeven op grond van welke bewijsmiddelen zij de feiten wettig én overtuigend bewezen acht.

In deze overweging worden de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 01/839005-12 en hun plaats in het oordeel van de rechtbank aangegeven. Omwille van de leesbaarheid van de overweging, wordt daarbij verwezen naar de gehele uitwerking van de van belang zijnde bewijsmiddelen. Deze is gevoegd als bijlage A (pag. 32 t/m 46) bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Uit de combinatie van aangifte, (DNA-)sporenbeeld, de verklaringen van derden (m.n. [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 5]) en de overige bewijsmiddelen volgt dat het [medeverdachte] en [verdachte] zijn die de feiten hebben gepleegd op de wijze zoals hierna bewezen zal worden verklaard.

Ten aanzien van een aantal bewijsmiddelen wil de rechtbank aanvullend de betekenis verduidelijken.

DNA-onderzoek

De deskundige van het NFI dr. Y. van de Wal heeft ter zitting, naar aanleiding van vragen omtrent haar onderzoek met betrekking tot bemonstering AAEG1860NL#03, aangegeven dat zij op basis van haar onderzoek op basis van het totaalbeeld aan aangetroffen markers een aantal nader benoemde sporen heeft geduid als (in essentie) afkomstig van drie personen, onder wie het slachtoffer. Dit standpunt staat ook helder verwoord in de brief van prof. dr. A.D. Kloosterman en dr. Y. van de Wal aan de officier van justitie mr. Masselink d.d. 16 april 2013. Ook ter zitting heeft de deskundige dr. Y. van de Wal uiteengezet hoe zij tot dat oordeel is gekomen, namelijk aan de hand van het totaal aan aangetroffen DNA-kenmerken en afgezet tegen de (logische) aanwezigheid van de DNA-kenmerken van het slachtoffer. Deze conclusie acht de rechtbank juist, en neemt zij over.

De deskundige van het TMFI dr. P.J. Herbergs heeft in zijn rapportages en ter zitting met betrekking tot deze sporen aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat dat er meer dan drie donoren zijn. Een verdere onderbouwing heeft hij echter niet gegeven. Hij baseert zich daarbij bovendien op de bevindingen van eigen onderzoek, en heeft niet gesteld dat de wijze van onderzoek en/of de duiding van de resultaten van het NFI-onderzoek onjuist en/of onvolledig zouden zijn of anderszins een fout beeld zouden geven van het door het NFI onderzochte sporenmateriaal.

Bovengenoemde conclusie van dr. Y. van de Wal sluit naar het oordeel van de rechtbank bovendien nauw aan bij het gegeven dat het slachtoffer vanaf het begin van de delicten te maken heeft gehad met twee daders. Uit de inhoud van de aangifte volgt immers dat twee mannen als daders zijn betrokken bij het ontvoeren van het slachtoffer, en dat deze twee mannen daarna onder dwang en met toepassing van geweld tegen het slachtoffer met haar seksuele handelingen hebben verricht. Vanuit dat uitgangspunt is het dan voor de hand liggend dat (met name) die twee daders sporen hebben achtergelaten op en aan het slachtoffer en haar kleding.

De verdediging van heeft de betrouwbaarheid van de door het NFI aangetroffen consensus DNA-profielen betwist. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.

Allereerst betreft tweemaal aantreffen van een bepaalde marker het minimum aantal voordat wordt overgegaan tot opname in een consensus-profiel. De (exacte) gegevens op dit punt zijn niet aan het dossier toegevoegd, zodat niet duidelijk is of (en waar) de door de raadsman aangegeven situatie zich heeft voorgedaan, dat slechts in twee van drie profielen een bepaalde marker wordt aangetroffen. Maar ook indien een bepaalde marker slechts tweemaal is aangetroffen binnen het onderzoek van één spoor snijdt het verweer geen hout. Het standpunt van de raadsman gaat in tegen een tussen forensische onderzoeksinstellingen afgesproken werkwijze die wetenschappelijk als passend en betrouwbaar is beoordeeld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze vaststelling, en zal de op deze wijze tot stand gekomen (consensus)profielen verder meewegen in haar (verdere) beoordeling. Bovendien gaat het om veel sporen die op deze wijze zijn onderzocht en die alle een (nagenoeg) soortgelijk beeld geven: sporen die [medeverdachte] en/of [verdachte] niet uitsluiten.

In bemonstering ZAAC1910NL#04 (afkomstig van de diep vaginale monsterneming van het slachtoffer) is bovendien Y-chromosomaal materiaal aangetroffen waarvan een groot aantal markers overeenkomt met die van [medeverdachte], en welk spoor een (tot op heden) uniek profiel opleverde. De aantallen opgenomen sporen, zoals deze zijn opgenomen in referentie(data)banken, respectievelijk enkele duizenden en enkele tienduizenden profielen, maken dit spoor zelfstandig reeds tot een wezenlijk bewijsmiddel.

Het totale DNA-sporenbeeld laat verder een groot aantal mengsporen zien. Ten aanzien van een groot aantal sporen blijkt dat alle of een groot gedeelte van de DNA-markers van [medeverdachte] en/of [verdachte] zijn aangetroffen in deze mengprofielen. Van een groot deel van deze sporen kan worden gezegd dat het onafhankelijk van elkaar aangetroffen sporen zijn. De waarschijnlijkheid van elk spoor mag dus bij het bepalen van de waarschijnlijkheid vermenigvuldigd worden. Ook indien niet een exacte getalswaarde wordt aangegeven, zoals door dr. P.J. Herbergs, betekent het dat het totaalbeeld vanwege de veelheid aan sporen een grote waarschijnlijkheid oplevert voor de (vast)stelling dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] bijgedragen hebben aan de onderzochte mengsporen.

De verdediging heeft gesteld dat er mogelijk sprake is van door derden aangebracht sporenmateriaal. De omstandigheid dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij van [verdachte] DNA-bevattende sporen heeft veiliggesteld op een eerder moment, acht de rechtbank daartoe niet redengevend. Niet alleen is op geen enkele wijze maar een begin van aannemelijkheid gegeven hoe dit (eventuele) sporenmateriaal zou zijn misbruikt door (kennelijk) twee andere daders, uit dit gegeven kan bovendien niet worden verklaard dat er DNA-materiaal is gevonden in de vorm van mengprofielen die nagenoeg telkens (tenminste) veel van de DNA-kenmerken bevatten die overeenkomen met die van [verdachte] én [medeverdachte]. De verdediging heeft daarbij niet uitgelegd hoe die derde(n) dan aan het DNA-materiaal van [medeverdachte] moeten zijn gekomen en waarom zij er dan mengprofielen van hebben gemaakt. Van belang is verder dat [getuige 2] bij nader onderzoek op één spoor na uitgesloten wordt als donor van onderzochte mengprofielen.

De plaats en hoeveelheid van het aangetroffen sporenmateriaal (m.n. in het lichaam en de kleding slachtoffer) maken ook de kans op contaminatie een louter denkbeeldige: ook in een bloedspoor en in de stringente lysisfractie-sporen zijn sterke aanwijzingen aangetroffen dat [verdachte] (een van) de donor(en) is in die sporen.

Verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]

De verdediging acht hun verklaringen onbetrouwbaar. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.

Dat [getuige 2] de auto die de betreffende nacht door [verdachte] en [medeverdachte] is meegenomen aanvankelijk omschrijft als een Volkswagen, en pas later als een Ford, ziet de rechtbank niet als een poging zijn band met de Ford te verdoezelen, maar als een vergissing. [getuige 2] heeft ook direct bij de politie aangegeven dat het ging om de auto die op zijn naam stond. De Ford Escort was op dat moment de enige auto die op zijn naam stond.

Voorts verklaart [getuige 2] consistent dat hij ten tijde van het schoonmaken van de auto en de woning van [verdachte] hoorde dat er een Belg in had gelegen, hetgeen [getuige 2] vervolgens aan [getuige 1] had verteld. [getuige 1] bevestigt dit.

De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen, temeer nu deze tevens in zeer hoge mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen, waaronder technisch bewijs waarvan de resultaten (grotendeels) pas na het afleggen van de verklaringen bekend zijn geworden.

Verdere overwegingen

Verder komt bewijswaarde toe aan de omstandigheid dat [medeverdachte], [verdachte] en [getuige 2] veel met elkaar omgingen. Dit verklaart niet alleen [getuige 2], maar ook [getuige 1].

De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven.

Deze omstandigheid sterkt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte een van de plegers is van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 01/839005-12.

In de zaak met parketnummer 01/821139-12

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht, gelet op de omschrijving van de dader door de getuigen en de aangever, welke omschrijving past bij het signalement van verdachte, voldoende bewijs aanwezig voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank geen eensluidende beschrijving van de pleger van het geweld tegen [slachtoffer 2]. Zo wordt op 1 maart 2012 een melding gedaan dat de dader van de mishandeling is gezien, zijnde een man met blond krullend haar (pag. 19). Verdachte wordt kort na die melding aangehouden.

Aangever verklaart echter kort daarvoor, op 29 februari 2012, dat hij die dag de dader, een man met heel kort haar, heeft gezien. De politie heeft verzuimd onmiddellijk na het voorval op 24 februari 2012 een signalement van de dader aan de aangever te vragen.

Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet zonder reële twijfel vaststellen dat de door de politie aangesproken persoon de persoon is geweest die op 24 februari 2012 fors geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Om die reden wordt verdachte van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01/821139-12 behoort te worden vrijgesproken.

In de zaak met parketnummer 01/830003-12

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bepleit dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Verdachte ontkent het voorhanden hebben van het wapen. Verdachte heeft de betreffende politieverklaring niet ondertekend en betwist dat hij tekst en uitleg heeft gegeven bij de politie.

Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat enkel aangeefster verklaart dat het verdachte is die de bedreigingen heeft geuit en de ruit heeft vernield. De getuige heeft slechts wat horen roepen en had geen zicht op de persoon die de vernieling heeft gepleegd en/of de bedreiging heeft geuit. Het wettig bewijs ontbreekt derhalve. De raadsman heeft vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3 bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1.

Op 16 november 2011 heeft verbalisant[verbalisant 1] een gesprek met [getuige 6]. Zij verklaart dat haar ex, [verdachte], geboren op [1981], in het bezit was van een zwart pistool. Zij heeft gezien dat dit zwarte pistool in de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] onder het matras lag.1

Op 16 november 2011 wordt in de woning [adres] te [woonplaats] door de politie onder het matras van een bed in de woonkamer een zwartkleurig nepvuurwapen gevonden.2

Het betrof een veerdrukwapen in de vorm van een pistool, merk KWC, model Sig Sauer LJN SP2022, zijnde een wapen van categorie I onder 7 ̊ van de Wet wapens en munitie.3

Op 7 december 2011 wordt verdachte gehoord bij de politie, waarvan een proces-verbaal van verhoor is opgemaakt. Opgenomen is dat verdachte heeft verklaard dat hij een relatie van een paar weken heeft gehad met [getuige 6]. [getuige 6] is wel eens in zijn woning geweest. Hij woont op het adres [adres] te [woonplaats] en is de enige die daar woont. 4

De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet door verdachte is ondertekend. In het proces-verbaal is vermeld dat de verklaring aan verdachte is voorgelezen. Verdachte verklaarde de verklaring niet te willen ondertekenen omdat hij terug wilde naar zijn cel en niet wilde meewerken.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte is op ambtseed opgemaakt en ondertekend door twee verbalisanten. De rechtbank stelt vast dat de verdediging geen verzoek heeft gedaan deze verbalisanten te bevragen. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is gerelateerd door de verbalisanten in het ambtsedige proces-verbaal en zal de inhoud daarvan dan ook gebruiken voor het bewijs.

Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 november 2011 het in de tenlastelegging genoemde wapen in zijn woning te[woonplaats] voorhanden heeft gehad.

Ten aanzien van de feiten 2 en 3.

Op 5 december 2011 waren de verbalisanten belast met noodhulp in het werkgebied Eindhoven. Omstreeks 19.49 uur kregen zij een melding dat bij de [adres] te[gemeente] de bewoonster bedreigd zou worden door [verdachte]. Zij zijn ter plaatse gegaan en zagen dat een raam naast de voordeur van voornoemde woning was vernield. Zij troffen ter plaatse een geëmotioneerde mevrouw [slachtoffer 3] aan. In de woning was aanwezig [getuige 7] die verklaarde dat zij de vernieling en bedreiging had gehoord.5

Op 5 december 2011 doet [slachtoffer 3], wonende te [gemeente], aangifte van bedreiging en vernieling die dag door [verdachte], zijnde de ex-vriend van haar zus [naam]. [verdachte] klopte op het raam. Hij riep ‘[naam]’. Ze zei dat [naam] er niet was. Hij gaf door de brievenbus aan dat hij wilde praten. Aangeefster zei dat ze niet wilde praten. Ze hoorde hem zeggen: ‘Ik weet waar je werkt’. Hierna sloeg hij met zijn elleboog de zijruit van de voordeur in. De ruit was totaal vernield. Doordat de ruit kapot was kon hij door de ruit kijken. Hij keek aangeefster aan en zei: ‘Jij bent de mijne.’ Hierna maakte hij met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn hals en zei: ‘Ik maak jou af’. Hierna is hij weggelopen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.6

Op woensdag 7 december 2011 verklaart aangeefster nog ter aanvulling dat haar zusje [naam] in een blijf van mijn lijf huis zit doordat ze heel erg bang is van [verdachte].

De zondag daarvoor heeft [verdachte] nog haar vader gebeld en gezegd dat hij zijn baby wil zien, zijnde het kind van [naam] en hem. Vervolgens heeft [verdachte] een sms gestuurd met de tekst, bespaar me de rit naar [gemeente 2], waarmee hij aldus aangeefster heeft bedoeld dat haar vader beter kan zeggen waar [naam] is en anders komt hij haar vader opzoeken in [gemeente 2].7

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de vernieling heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige hiervoor vermelde bewijsmiddelen.

In de zaak met parketnummer 01/820186-12