Home

Rechtbank Oost-Brabant, 29-07-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4568, C/01/256805 / HA ZA 12-1084

Rechtbank Oost-Brabant, 29-07-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4568, C/01/256805 / HA ZA 12-1084

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
29 juli 2015
Datum publicatie
31 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2015:4568
Formele relaties
Zaaknummer
C/01/256805 / HA ZA 12-1084

Inhoudsindicatie

Ontslag werknemer. Onrechtmatige informatieverstrekking door ex-werkgever. Vaststelling schadevergoeding. Vervolg op ECLI:NL:RBOBR:2014:7197

Uitspraak

vonnis

Handelsrecht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/256805 / HA ZA 12-1084

Vonnis van 29 juli 2015

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. H.H.T. Beukers te Venlo,

tegen

naamloze vennootschap

F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

gedaagde,

advocaat mr. W.H. van Baren te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en Van Lanschot genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 26 november 2014

-

de akte van [eiser]

-

de akte van Van Lanschot.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

Bij opgemeld vonnis van 26 november 2014 is de zaak naar de rol verwezen voor akte zijdens [eiser] opdat hij inlichtingen kan verstrekken over de contante waarde van de inkomensderving over de periode van 1 december 2011 tot 1 juni 2026 en over zijn

inkomenssituatie sedert de beëindiging van zijn dienstbetrekking bij Rabobank, waarin betrokken dienen te worden zijn mogelijkheden om inkomen uit arbeid te verwerven. Deze waarde is van belang bij de bepaling van de schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van Van Lanschot jegens [eiser] . Anders dan Van Lanschot mede tot haar verweer heeft aangevoerd betreft het hier niet een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in artikel 7:681 BW, zodat hetgeen zij in dat verband heeft gesteld, niet opgaat.

2.2.

[eiser] heeft de contante waarde van de hiervoor genoemde inkomensderving op basis van een door hem als productie 36 in het geding gebrachte berekening, gesteld op

€ 696.796,18. Van Lanschot heeft deze berekening weersproken, stellende dat ten onrechte is uitgegaan van een rekenrente van 2% en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de sterftekans van [eiser] .

[eiser] heeft gesteld dat het gegeven de huidige rentestand reëel is om uit te gaan van een rekenrente van 2%. De rechtbank acht echter, gelet op de looptijd van de schade, geen grond aanwezig om in verband met de huidige lage rentestand af te wijken van de gebruikelijke rekenrente van 3%, die ook in de door Van Lanschot in het geding gebrachte berekening is gehanteerd, bij de bepaling van welke rekenrente immers rekening is gehouden met schommelingen van rendement en inflatie over een lange periode.

De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2014 reeds bepaald dat er van wordt uitgegaan dat zonder de onrechtmatige gedragingen van Van Lanschot de dienstbetrekking van [eiser] bij Rabobank tot aan diens pensioengerechtigde leeftijd zou hebben voortgeduurd en dat de inkomensderving van [eiser] over die periode getotaliseerd € 737.950,11 bedraagt. Nu bij de bepaling van de schade de contante waarde van de inkomensderving in aanmerking zal worden genomen, dient bij de bepaling daarvan ook de sterftekans van [eiser] te worden betrokken, hetgeen in de berekening die [eiser] in het geding heeft gebracht ten onrechte is nagelaten. Nu deze sterktekans wel is betrokken in de berekening die door Van Lanschot in het geding is gebracht zal ook op dit punt van die berekening worden uitgegaan.

Gelet op het voorgaande komt de contante waarde daarmee uit op een bedrag van

€ 574.439,47.

2.3.

[eiser] heeft een bedrag van € 61.552,39 als belastingschade opgevoerd. Aannemelijk is dat er belastingschade voor [eiser] zal optreden, ook indien rekening wordt gehouden met het door Van Lanschot genoemde heffingsvrij vermogen. Anders dan waar [eiser] kennelijk vanuit gaat zal die schade niet reeds optreden voorafgaand aan de uitbetaling van de schadevergoeding maar eerst daarna, zoals terecht door Van Lanschot gesteld. Nu de omvang van de belastingschade thans niet kan worden vastgesteld, zal deze ex aequo et bono worden bepaald op € 30.000,00.

2.4.

Bij de bepaling van de schade wordt uitgegaan van voormelde contante waarde van de inkomensderving en van de belastingschade, zijnde in totaal € 604.439,47, te verminderen met de in de toekomst door [eiser] te verwerven inkomsten. Nu niet vast staat of [eiser] in de toekomst inkomsten uit arbeid zal kunnen verwerven, kan de omvang van de schade van [eiser] niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal deze moeten worden geschat na afweging van goede en kwade kansen. De rechtbank zal bij de schatting van de schade een inschatting moeten maken van de kansen van [eiser] op het verkrijgen van inkomsten uit arbeid tot aan de datum van zijn pensionering. De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2014 onder 2.6.1 reeds overwogen dat het voor [eiser] niet eenvoudig zal zijn een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Dat dit het geval is vindt zijn bevestiging in de door [eiser] in het geding gebrachte producties 32 tot en met 35 die betrekking hebben door [eiser] ondernomen pogingen om een nieuwe dienstbetrekking te vinden zoals een door hem gevolgd outplacementprogramma, inschrijvingen bij werving- en selectiebureaus en door hem verrichte sollicitaties, en in de als productie 37 door [eiser] in het geding gebrachte inkomensverklaringen van de belastingdienst over de jaren 2012 en 2013 die, anders dan Van Lanschot heeft gesteld, voldoende ondersteuning bieden voor de stelling van [eiser] dat hij sedert de beëindiging van zijn dienstverband bij Rabobank geen inkomsten uit arbeid heeft genoten. Van Lanschot heeft er ook nog op gewezen dat [eiser] op 5 januari 2012 de vennootschap Het Gulden Schip B.V. heeft opgericht, waaraan [eiser] inkomsten in 2013 en 2014 kan hebben laten toekomen, maar in aanmerking nemende dat uit het door Van Lanschot in het geding gebrachte uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat het hier gaat om een stamrechtvennootschap is er onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van inkomsten die [eiser] aan deze vennootschap heeft doen toekomen.

Uit de producties 32 tot en met 35 volgt niet dat het uitgesloten is dat [eiser] op enig moment voor zijn pensionering een nieuwe dienstbetrekking zal vinden, eventueel met een lager salaris dan hij bij Rabobank ontving. [eiser] heeft voor het overige geen inzicht gegeven in de kans dat hij in de periode voor zijn pensioendatum een andere dienstbetrekking vindt dan wel anderszins inkomsten uit arbeid verwerft. Uit de reacties op de door [eiser] verrichte sollicitaties kan niet worden afgeleid dat het voor [eiser] geheel onmogelijk zal zijn een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Er bestaat kennelijk een groot aantal vacatures tot de vervulling waarvan [eiser] zich geschikt acht.

Zoals al eerder in het vonnis van 26 november 2014 onder 2.6 overwogen heeft Van Lanschot voor wat betreft de kans van [eiser] op het vinden van een nieuwe betrekking gewezen op de rekenmethode en de website van het Hugo Sinzheimer Instituut ‘www.hoelangwerkloos.nl’, waaruit volgens haar een verwachte werkloosheidsduur voor Van Lanschot van 367 dagen blijkt met kans op uitstroom naar een baan van 47%. [eiser] heeft hierop niet gereageerd en heeft niet weersproken dat aan de op basis van de betreffende rekenmethode tot stand gekomen berekening enige betekenis kan worden toegekend bij de bepaling van de kans van [eiser] op inkomen uit arbeid voorafgaand aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. De omvang van de kans dat de werkloosheid van [eiser] voor zijn pensioengerechtigde leeftijd eindigt, kan echter niet enkel worden gebaseerd op de uitkomsten van de berekening volgens voornoemde rekenmethode, die in het geval van [eiser] bovendien niet reëel is gebleken. Bij die rekenmethode is immers gebruik gemaakt van gegevens uit het verleden en bovendien een periode die geruime tijd lag voor de werkloosheidsdatum van [eiser] , te weten de jaren 1999 tot en met 2010, die niet zonder meer representatief is voor de periode waarin [eiser] op zoek moet gaan naar een nieuwe dienstbetrekking. Daarbij komt dat in de rekenmethode de hoogte van het salaris bij uitstroom naar een nieuwe dienstbetrekking niet is meegenomen. Hetzelfde geldt voor de berekening van de werkloosheidsduur volgens de rekenmethode die gehanteerd wordt op de website ‘www.magontslag.nl’, als opvolger van ‘www.hoelangwerkloos.nl’ waarin model en statistische data zijn geüpdatet. Ook deze berekening, waarin de gemiddelde werkloosheidsduur op 897 dagen is berekend met een kans op uitstroom naar een baan van 76,5%, is overigens gebaseerd op een periode die grotendeels lag voor de periode van de werkloosheid van [eiser] , te weten 2003 tot en met 2012, terwijl de daarin volgens Van Lanschot genoemde werkloosheidsduur voor [eiser] evenmin reëel is gebleken. Daar komt nog bij dat in de rekenmethodes op beide websites geen rekening is gehouden met bijzondere omstandigheden die het voor [eiser] moeilijker kunnen maken een nieuwe dienstbetrekking te vinden, te weten de omstandigheden rond het ontslag bij Van Lanschot en de omstandigheden waaronder het dienstverband bij Rabobank reeds na korte tijd is geëindigd. De door Van Lanschot genoemde omstandigheid dat uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat zijn voortdurende werkloosheid samenhangt met de reputatieschade die hij in de financiële sector door toedoen van Van Lanschot zou hebben opgelopen, laat onverlet dat naar algemene ervaringsregels mag worden aangenomen dat de omstandigheden rond het ontslag bij Van Lanschot en de omstandigheden waaronder het dienstverband bij Rabobank reeds na korte tijd is geëindigd, het verkrijgen van een nieuwe dienstbetrekking zal bemoeilijken, ook al zullen potentiele werkgevers dat niet expliciet als afwijzingsgrond vermelden. Dat [eiser] zelf verantwoordelijk is voor het door Van Lanschot verleende ontslag is in dit verband niet relevant nu het onrechtmatig handelen van Van Lanschot meebrengt dat deze omstandigheden thans bij het verkrijgen van een nieuwe dienstbetrekking een rol spelen. [eiser] kan niet, zoals Van Lanschot doet, worden verweten dat hij potentiele werkgevers in zekere mate openheid van zaken geeft over de omstandigheden rond zijn vertrek bij Van Lanschot en over de korte duur van zijn dienstverband bij Rabobank omdat het op zijn weg ligt om desgevraagd over voorafgaande dienstverbanden informatie te verschaffen aan potentiele werkgevers. Anders dan Van Lanschot heeft gesteld, is niet gebleken dat [eiser] ‘te koop’ loopt met zijn conflict met Van Lanschot. Dat kan in elk geval niet worden geconcludeerd uit de inhoud van het artikel op de website van RTL Z dat Van Lanschot als productie 21 in het geding heeft gebracht.

Volgens Van Lanschot moet ook rekening gehouden worden met de in het rekenmodel genoemde mogelijkheid dat [eiser] als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of anderszins geen inkomsten genereert en zich terugtrekt wegens inactiviteit, maar de enkele omstandigheid dat deze omstandigheden in het model zijn meegenomen geven geen aanleiding daarmee rekening te houden nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat de terugtrekking van de arbeidsmarkt wegens inactiviteit zich bij [eiser] zou voordoen.

2.5.

Op grond van het voorgaande zal de rechtbank, rekening houdend met de goede en kwade kansen voor [eiser] op het verwerven van inkomsten uit arbeid waarbij de rechtbank de kans dat [eiser] op enig moment in de toekomst inkomsten uit arbeid zal verwerven kleiner acht dan de kans dat hij die inkomsten niet zal verwerven, de schade begroten op 70% van het hiervoor onder 2.4 genoemde bedrag van € 604.439,47, zijnde afgerond € 423.107,00 bruto. Voor matiging, zoals door Van Lanschot verzocht, bestaat geen grond. Van marginale toerekening van de schade of buitenproportionele schade, zoals Van Lanschot in dit verband heeft gesteld, is geen sprake. Zoals bij vonnis van 26 november 2014 onder 2.9 is overwogen strekt op genoemd schadebedrag in mindering een bedrag van € 26.400,00 netto.

2.6.

Bij vonnis van 13 november 2013 is onder 4.4 overwogen dat Van Lanschot moet worden geacht in strijd te hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die zij tegenover [eiser] in acht had te nemen. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom in zoverre worden toegewezen dat voor recht zal worden verklaard dat Van Lanschot jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door Rabobank Nederland mede te delen dat bij Rabobank een (ex-)werknemer werkzaam was, dat Van Lanschot deze (ex-) werknemer op staande voet had ontslagen vanwege voor Van Lanschot onacceptabele gedragingen en dat er daarover een bodemprocedure liep bij de kantonrechter.

Van Lanschot zal worden veroordeeld om de door [eiser] als gevolg van deze onrechtmatige daad geleden schade aan hem te vergoeden. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 december 2011, de datum van kapitalisatie van de schade als zijnde de datum waarop de schade moet worden geacht te zijn geleden.

2.7.

Van Lanschot zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De rechtbank ziet geen grond om de, niet onderbouwde, vordering tot vergoeding van de daadwerkelijk door [eiser] gemaakte proceskosten, toe te wijzen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 100,64

- griffierecht 1.436,00

- salaris advocaat 11.610,00

Totaal € 13.146,64

2.8.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

2.9.

Van Lanschot heeft, voor het eerst bij akte na tussenvonnis van 4 februari 2015, gesteld dat er geen sprake kan zijn van een schadevergoeding die uitvoerbaar bij voorraad is, gelet op de punten waarop geen duidelijkheid is gegeven door [eiser] , de voorbehouden die [eiser] heeft gemaakt en de overwegingen van partijen om in hoger beroep te gaan. Niet alleen heeft Van Lanschot dit verweer tardief gevoerd maar bovendien staan de door Van Lanschot genoemde omstandigheden niet aan uitvoerbaarheid bij voorraad in de weg. Daarbij komt dat Van Lanschot, tegenover het belang dat [eiser] moet worden geacht te hebben bij uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling tot schadevergoeding die dient ter dekking van het sedert 1 december 2011 weggevallen inkomen, de door haar gestelde overige omstandigheden en het gestelde restitutierisico, onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

verklaart voor recht dat Van Lanschot jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door Rabobank Nederland mede te delen dat bij Rabobank een

(ex-)werknemer werkzaam was, dat Van Lanschot deze (ex-) werknemer op staande voet had ontslagen vanwege voor Van Lanschot onacceptabele gedragingen en dat er daarover een bodemprocedure liep bij de kantonrechter,

3.2.

veroordeelt Van Lanschot om de door [eiser] als gevolg van de onder 3.1 genoemde onrechtmatige daad geleden schade aan hem te vergoeden,

3.3.

veroordeelt Van Lanschot om aan [eiser] ten titel van schadevergoeding te betalen € 423.107,00 bruto, te verminderen met een bedrag van € 26.400,00 netto, vermeerderd met de wettelijke rente over het saldo hiervan vanaf 1 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.4.

veroordeelt Van Lanschot in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 13.146,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

3.5.

veroordeelt Van Lanschot in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Van Lanschot niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

3.6.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

3.7.

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.