Rechtbank Oost-Brabant, 22-07-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4767, C-01-278310 - HA ZA 14-350
Rechtbank Oost-Brabant, 22-07-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4767, C-01-278310 - HA ZA 14-350
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 juli 2015
- Datum publicatie
- 2 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2015:4767
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:973
- Zaaknummer
- C-01-278310 - HA ZA 14-350
Inhoudsindicatie
Eiseres zou eerder over een bouwvergunning hebben beschikt als de gemeente de juiste procedure had gevolgd (de artikel 19 lid 1 WRO-procedure in plaats van de artikel 19 lid 2 WRO-procedure). De gemeente is aansprakelijk voor de schade van eiseres, voor zover eiseres deze heeft geleden doordat zij niet al op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Partijen mogen zich uitlaten over de schade.
Uitspraak
vonnis
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278310 / HA ZA 14-350
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAALRE,
zetelend te Waalre,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Dima en de gemeente genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het tussenvonnis van 12 september 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- -
-
de brief van mr. Van der Corput d.d. 19 februari 2013, met daarbij gevoegd de producties A t/m U van Dima
- -
-
het rolbericht d.d. 12 maart 2013, waarbij de gemeente haar productie 12 heeft overgelegd
- -
-
de brief van mr. Van der Corput d.d. 18 maart 2013, met daarbij gevoegd de productie V van Dima
- -
-
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 2 april 2013
- -
-
de brief van d.d. 10 april 2012, waarbij de gemeente haar beslissing op bezwaar d.d. 26 februari 2013 heeft overgelegd
- -
-
de conclusie van repliek, tevens akte wijziging en vermeerdering van eis
- -
-
de conclusie van dupliek
- -
-
de akte van Dima
- -
-
de akte van de gemeente
- -
-
het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
Dima houdt zich bezig met de bouw en exploitatie van bedrijfs onroerend goed.
Dima heeft in 2006 een perceel grond met daarop een woonhuis, gelegen aan de [adres] (hierna: het perceel), gekocht van de familie [naam] . De levering vond plaats op 11 november 2006.
Op 4 september 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de toenmalig directeur van Dima, de heer [naam toenmalig directeur DIMA] (hierna: [naam toenmalig directeur DIMA] ), zijn advocaat mr. Dorn, toenmalig wethouder [naam wethouder] en ambtenaar van de gemeente [naam gemeenteambtenaar] . In deze bespreking is gesproken over de mogelijkheid voor Dima om een kleinschalig appartementencomplex te ontwikkelen op het perceel.
In zijn vergadering van 24 april 2007 heeft het College van B & W van de gemeente (hierna: het college) besloten om een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 WRO te starten voor het perceel. Dima diende de voor de vrijstelling benodigde ruimtelijke onderbouwing aan te leveren.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft het college onder meer het volgende aan Dima geschreven: “Naar aanleiding van uw initiatief om te komen tot de bouw van een kleinschalig appartementscomplex op het perceel [adres] alsmede in vervolg op eerder overleg delen wij u het volgende mede. ... Vervolgens zullen wij de formele vrijstellingsprocedure starten op basis van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hierbij hebben belanghebbenden alle wettelijk bepaalde mogelijkheden voor bezwaar en beroep. ...”
Dima heeft aan SAB te Eindhoven opdracht gegeven de ruimtelijke onderbouwing op te stellen.
Op 19 oktober 2007 heeft Dima een bouwaanvraag ingediend voor de bouw van een appartementencomplex met parkeerkelder op het perceel. Tevens heeft zij om afgifte van een sloopvergunning verzocht.
De verzochte sloopvergunning is verleend op 26 november 2007.
Eind december heeft Dima haar bouwaanvraag aangevuld met de door SAB opgestelde ruimtelijke onderbouwing d.d. 20 december 2007. Op pagina 8 van dit stuk staat onder meer het volgende: “De ruimtelijke ontwikkeling evenals de afgraving van het talud ligt buiten de GHS (Groene Hoofdstructuur, rb.) aan de [adres] en zorgt voor de realisering van 6 appartementen ... De realisering van 6 appartementen past binnen het Streekplan “Brabant in Balans”. In de conclusie van de ruimtelijke onderbouwing staat: “Zowel het provinciaal als gemeentelijk beleid bieden een kader voor de realisering van de 6 appartementen op de locatie aan de [adres] . ... Hierdoor kan voldoende onderbouwd vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO van het vigerende bestemmingsplan worden verleend.”
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college op grond van artikel 19 lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) aan Dima vrijstelling verleend en tevens een bouwvergunning verleend.
Tegen het besluit van het college van 22 april 2008 is bezwaar gemaakt door een omwonende, de heer [naam omwonende] (hierna: [naam omwonende] ). Het college heeft dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. [naam omwonende] heeft vervolgens beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij brief van 20 mei 2008 heeft Dima aan het college verzocht om een verlenging van 26 weken ten behoeve van de sloopvergunning voor de [adres] , vanwege het feit dat de bouwvergunning nog niet onherroepelijk was.
Bij brief van 3 juni 2008 heeft het college aan Dima meegedeeld dat de sloopvergunning is verlengd tot 2 december 2008. Deze verlenging van de aanvangstermijn is eenmalig, aldus de brief. Voorts vermeldt de brief: “Mochten de sloopwerkzaamheden op 2 december 2008 niet zijn gestart dan zullen wij alsnog besluiten uw bouwvergunning in te trekken.”
In december 2008 is Dima begonnen met de sloop van de woning op het perceel.
Bij uitspraak van 13 januari 2011 van deze rechtbank is het beroep van [naam omwonende] gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 7 april 2009 van het college vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank overwoog dat een deel van het bouwplan was gelegen binnen de GHS, zodat realisering daarvan in strijd zou komen met het provinciale beleid. Op grond daarvan concludeerde de rechtbank dat geen vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 WRO kon worden verleend.
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben Dima en het college beroep ingesteld.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak in beroep van 19 oktober 2011 de uitspraak van deze rechtbank van 13 januari 2011 bevestigd. De Afdeling overwoog daartoe onder meer het volgende: “2.5.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het ten tijde van belang geldende provinciaal ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de interim structuurvisie “Brabant in ontwikkeling” (hierna: de interimstructuurvisie) is gericht op het voorkomen van een toename van verstedelijking in de GHS. Niet in geschil is dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het bouwen van een appartementencomplex met parkeerkelder binnen de GHS, in strijd is met het beleid.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS, zoals deze is neergelegd in de interimstructuurvisie, niet afwijkt van die in het streekplan 2002 “Brabant in Balans”, dat ten tijde van het besluit van 22 april 2008 het geldend provinciaal ruimtelijk beleid was.
Teneinde vrijstelling te kunnen verlenen met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, diende het college vast te stellen of wordt voldaan aan de voorwaarden die aan toepassing van dat artikel zijn verbonden.
Op basis van de detailkaart, behorend bij de interim structuurvisie en de luchtfoto van het perceel waarop over de oorspronkelijke bebouwing de contouren van het bouwplan zijn geprojecteerd, kan de precieze ligging van de GHS begrenzing niet worden vastgesteld. Anders dan het college en Dima betogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de begrenzing van de GHS in de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kan zijn van de globale begrenzing in de interimstructuurvisie, omdat die bestemmingsplannen ouder zijn dan de detailkaart behorende bij het streekplan Noord-Brabant 2002 “Brabant in balans”. Ter zitting is bij vergelijking van de kaart “Elementen van de ruimtelijke hoofdstructuur, plankaart 2”, behorend bij het streekplan 2002 “Brabant in Balans” met de gelijknamige kaart behorende bij het streekplan uit 1992, gebleken dat, gezien de grote schaal die bij beiden is toegepast, de omstandigheid dat de kaart uit 2002 is gewijzigd ten opzichte van die uit 1992 en de verschillen in de aanduiding van de functies, in tegenstelling tot hetgeen het college en Dima B.V. stellen, van identieke of vrijwel identieke kaarten geen sprake is. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de begrenzing van de GHS ter plaatse van het perceel op beide kaarten hetzelfde is. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat de ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplannen geen nadere uitwerking kunnen behelzen van de in de interimstructuurvisie neergelegde begrenzing. Nu zodanige uitwerking ontbreekt en ook anderszins geen gegevens zijn verstrekt waaruit blijkt van een nadere detaillering van het verloop van de grens van de GHS ter hoogte van het perceel, moet er gelet op voormelde plankaart 2 en de omtrent de situering van het bouwplan voorhanden zijnde stukken van worden uitgegaan dat het bouwplan, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, deels binnen de GHS ligt.”
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het bezwaar van [naam omwonende] alsnog ontvankelijk en gegrond verklaard, voor zover betrekking hebbend op de gedeeltelijke ligging van het bouwplan binnen de GHS en voor zover betrekking hebbend op de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Tevens heeft het college het besluit van 22 april 2008, waarbij aan Dima vrijstelling en bouwvergunning was verleend, herroepen en besloten de aanvraag om een bouwvergunning van Dima door te zenden aan de gemeenteraad van de gemeente. Voor het overige is de beslissing op bezwaar aangehouden totdat de gemeenteraad zou hebben besloten of een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van de WRO (oud) zou worden verleend.
Bij besluit van 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten van de Provincie Noord-Brabant de Verordening ruimte aangepast en is de begrenzing van de GHS gewijzigd. Door deze wijziging ligt het bouwplan van Dima niet meer in de GHS.
Het college bericht bij brief van 9 juli 2012 aan de gemeenteraad: “De provincie is overigens met ons van mening dat, indien de rechter stelt dat de ecologische hoofdstructuur op een deel van het onderhavige perceel ligt, dit evenwel nooit hun bedoeling kan zijn geweest. In hun ogen is dan ook sprake van een “kennelijke vergissing”. Daarom is dit dan ook hersteld bij de recente aanpassing van de Verordening Ruimte van de provincie die op 1 juni 2012 in werking is getreden. Onderhavig perceel is daarin dan ook niet meer opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. ...”
Bij besluit van 23 februari 2013 heeft het college zijn besluit van 8 mei 2012 tot doorzending van de bouwaanvraag van Dima naar de gemeenteraad en aanhouding van de beslissing totdat de gemeenteraad zou hebben besloten, ingetrokken en zelf een beslissing gegeven op de bouwaanvraag van Dima. Het college heeft daarbij aan de verleende vrijstelling en bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat de waterberging overeenkomstig de geactualiseerde waterparagraaf plaats dient te vinden en het bestreden besluit (van 22 april 2008) – met inachtneming van de heroverwegingen in het besluit van 23 februari 2013 en de geactualiseerde ruimtelijke onderbouwing van 27 november 2012, gehandhaafd. Voor het overige zijn de bezwaren van [naam omwonende] ongegrond verklaard.
[naam omwonende] heeft wederom beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Bij uitspraak van 11 maart 2014 van deze rechtbank is het beroep van [naam omwonende] ongegrond verklaard. [naam omwonende] is van deze beslissing in beroep gegaan bij de Afdeling, maar heeft dit beroep omstreeks 3 november 2014 ingetrokken. Daarmee is de aan Dima verleende bouwvergunning omstreeks 3 november 2014 onherroepelijk geworden.
3 Het geschil
Dima vordert na wijziging en vermeerdering van eis samengevat –
de gemeente bij onmiddellijk uitvoerbaar tussenvonnis te veroordelen in de vertragingsschade
primair groot € 1.523.317,00, vermeerderd met rente,
subsidiair groot € 1.557.221,00, vermeerderd met rente,
en daarnaast (bij eindvonnis)
primair
veroordeling van de gemeente tot betaling van € 2.256.101,00 vermeerderd met rente
subsidiair
veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Dima legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het besluit van het college van 22 april 2008 tot verlening van een bouwvergunning onrechtmatig is jegens haar, aangezien aan de bouwvergunning een gebrek bleek te kleven. Hierdoor is het besluit door de rechtbank vernietigd, welke vernietiging door de Afdeling in stand is gelaten. Voor dit onrechtmatige besluit is de gemeente aansprakelijk. Dima heeft schade geleden doordat een gebrekkig besluit is genomen. De gemeente dient deze schade te vergoeden, aldus Dima.
De gemeente voert verweer tegen de wijziging van eis, voor zover Dima daarmee bedoelt dat de gemeente, naast het in de wijziging van eis genoemde bedrag van (primair) € 1.523.317,00 dan wel (subsidiair) € 1.557.221,00, het bij dagvaarding primair gevorderde bedrag van € 2.256.101,00 zou moeten betalen dan wel een in een schadestaatprocedure vast te stellen bedrag. Voor zover de wijziging van eis moet worden gezien als een provisionele vordering, stelt de gemeente zich op het standpunt dat niet aan de eisen van 223 Rv is voldaan en dat de provisionele vordering moet worden afgewezen. Voorts voert de gemeente verweer tegen de vorderingen in zijn algemeenheid.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.