Rechtbank Oost-Brabant, 14-12-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:7258, C-01-278310 - HA ZA 14-350
Rechtbank Oost-Brabant, 14-12-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:7258, C-01-278310 - HA ZA 14-350
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 december 2016
- Datum publicatie
- 2 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2016:7258
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:973
- Zaaknummer
- C-01-278310 - HA ZA 14-350
Inhoudsindicatie
Slotberekening van de door eiseres geleden schade.
Uitspraak
vonnis
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278310 / HA ZA 14-350
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Veldhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAALRE,
zetelend te Waalre,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna Dima en de gemeente genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het tussenvonnis van 31 augustus 2016
- -
-
de akte van Dima
- -
-
de antwoordakte van de gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
Dima heeft bij akte na tussenvonnis (wederom) bijlage A overgelegd. De in deze bijlage genoemde juridische kosten bedragen in totaal € 44.776,00. Tevens heeft Dima de facturen overgelegd, waaruit volgens haar is af te leiden dat het kosten betreft die gemaakt zijn en uitsluitend betrekking hebben op werkzaamheden die de onderhavige zaak aangaan. De facturen zijn verstuurd in de periode tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 en hebben volgens Dima betrekking op de bezwaar- en beroepprocedure alsook de civiele procedure.
Dima verzoekt de rechtbank voorts om terug te komen op de beslissing ter zake gemiste huur van de villa, omdat volgens Dima wel oorzakelijk verband bestaat tussen de vertraagde vergunningverlening en de sloop van de villa.
In haar antwoordakte na tussenvonnis heeft de gemeente een overzicht gemaakt van de advocaatkosten die volgens haar in ieder geval gemaakt zijn ten behoeve van de civiele procedure en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft in totaal 38 uur à € 241,00 plus 7% kantoorkosten (€ 9.799,06). Daarnaast zijn de advocaatkosten van
€ 1.788,75 van Keizers Advocaten in het geheel niet onderbouwd. De gemeente is van mening dat dit bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De gemeente heeft ook een overzicht gemaakt van de advocaatkosten waarvan zij het aannemelijk acht dat deze samenhangen met de civiele procedure en niet met de bezwaar- en beroepsprocedure. Het gaat om in totaal 7,54 uur. Verder wijst de gemeente erop dat op een aantal data telkens 6 minuten in rekening is gebracht in verband met “ingekomen e-mail” en op dezelfde datum nogmaals 6 minuten in verband met “uitgaande correspondentie”. Volgens de gemeente worden deze kosten dubbel in rekening gebracht en is het niet redelijk als zij deze dubbele kosten moet vergoeden. Het gaat in totaal om 1,06 uur. Ook valt het op dat op een aantal data besprekingen hebben plaatsgevonden waarbij zowel mr. Van der Corput als mr. Jeltema aanwezig waren. Voor zover bij de gemeente bekend heeft mr. Jeltema de bestuursrechtelijke procedure gedaan en mr. Van der Corput de civielrechtelijke procedure. De gemeente gaat er voorshands vanuit dat de ‘dubbele kosten’ overbodig zijn, temeer daar mr. Van der Corput zich enkel heeft beziggehouden met de civiele procedure. Het gaat in totaal om 8,36 uur. De gemeente acht het niet redelijk als zij deze in totaal 17,36 uur à € 241,00 plus 7% kantoorkosten, derhalve € 4.476,62, zou moeten vergoeden.
De gemeente voert aan dat Dima zich op basis van het tussenvonnis van 31 augustus 2016 enkel mocht uitlaten over de kostenspecificatie, zodat het verzoek van Dima om terug te komen op de beslissing omtrent de gemiste huur buiten beschouwing moet worden gelaten.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij het tussenvonnis van 31 augustus 2016 is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Dima en een antwoordakte van de gemeente over hetgeen is vermeld onder 3.30. Onder 3.30 van het tussenvonnis is het standpunt van de gemeente met betrekking tot de juridische kosten van oktober 2011 tot en met november 2014 weergegeven, waaronder de opmerking van de gemeente dat niet duidelijk is of ook de onderhavige procedure onderdeel uitmaakt van de opgevoerde kosten. Vervolgens heeft de rechtbank onder 3.31. onder meer overwogen dat Dima met gespecificeerde facturen diende te onderbouwen welke advocaatkosten betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de advocaatkosten van de onderhavige procedure niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen, behoudens voor zover in het eindvonnis bij de proceskostenveroordeling een forfaitaire vergoeding zal worden toegewezen en dat Dima in de gelegenheid zal worden gesteld met gespecificeerde facturen te onderbouwen welk advocaatkosten betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure, waarna de gemeente de gelegenheid had om te reageren. In het dictum van het tussenvonnis had dus moeten staan dat Dima een akte mocht nemen over hetgeen is vermeld onder “3.31” in plaats van “3.30”. Dit had Dima kunnen en moeten begrijpen.
Dima heeft echter (wederom) ook de advocaatkosten van de civiele procedure opgegeven en niet nader onderbouwd welke van haar kosten enkel betrekking hebben op de bezwaar- en beroepprocedure. Dit terwijl de rechtbank reeds heeft overwogen dat de advocaatkosten van de onderhavige procedure (derhalve de civiele procedure) niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat een bedrag van (€ 9.799,06 + € 1.788,75 +
€ 4.476,62 =) € 16.064,43 niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt. Het in verband met de advocaatkosten toewijsbare bedrag komt aldus op (€ 44.776,00 –
€ 16.064,43 =) € 28.711,57.
De rechtbank zal niet terugkomen op hetgeen zij in het tussenvonnis van 31 augustus 2016 onder 3.45 heeft overwogen omtrent de gemiste huur van de villa. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.45 een bindende eindbeslissing gegeven. Er is geen sprake van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, zodat de rechtbank aan deze beslissing is gebonden.
Gelet op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 31 augustus 2016 onder 3.50 heeft overwogen en op hetgeen hiervoor onder 2.3. is overwogen komt het totaal van het toewijsbare bedrag op (€ 198.740,46 + € 11.706,00 + € 28.711.57 =) € 239.158,03. De gevorderde handelsrente is niet toewijsbaar, aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst. De rechtbank zal in plaats daarvan de subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, te weten 6 juli 2012.
De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Dima op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 76,17
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 3.621,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 12.000,00 (6,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 15.697,17
3 De beslissing
De rechtbank
veroordeelt de gemeente om aan Dima te betalen een bedrag van € 239.158,03 (tweehonderdnegenendertig duizendéénhonderdachtenvijftig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Dima tot op heden begroot op € 15.697,17,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Effting-Zeguers en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.