Rechtbank Oost-Brabant, 06-07-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3712, C/01/320237 / KG ZA 17-239
Rechtbank Oost-Brabant, 06-07-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3712, C/01/320237 / KG ZA 17-239
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 juli 2017
- Datum publicatie
- 12 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2017:3712
- Zaaknummer
- C/01/320237 / KG ZA 17-239
Inhoudsindicatie
Uitspraak
vonnis
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/320237 / KG ZA 17-239
Vonnis in kort geding van 6 juli 2017
in de zaak van
1 MR. PIETER RUDOLF DEKKER,kantoorhoudende te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch,
en MR. GEURT TE BIESEBEEK,
kantoorhoudende te Helmond,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement vande besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Haeresteijn Holding B.V,
en
2 [eiseres sub 2] ,kantoorhoudende te [woonplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van mevrouw [naam] ,
eisers,
advocaat mr. F. Ortiz Aldana te Rosmalen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.A.M. Sieben te Son en Breugel.
Eisers sub 1 worden hierna “de curatoren” genoemd en eiseres sub 2 “de bewindvoerder”. Gedaagde wordt aangeduid als “ [gedaagde] ”.
1. De procedure
Aan dit kort geding is onder hetzelfde zaaknummer een kort geding vooraf gegaan tussen de curatoren en [gedaagde] . Hierin heeft op 19 mei 2017 een korte mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daar zijn toen in rechte verschenen de curatoren en mr. Sieben als advocaat van [gedaagde] . Aangezien de bewindvoerder kort voor de zitting te kennen had gegeven aan de zijde van de curatoren aan het kort geding te willen deelnemen en anderzijds de voorzieningenrechter ter zitting aan mr. Sieben kenbaar heeft gemaakt dat het hem voorkwam dat de persoonlijke verschijning van [gedaagde] nuttig zou kunnen zijn in verband met feitelijke vragen, is het eerste kort geding in overleg met partijen pro forma aangehouden tot 20 juli 2017. Aan de curatoren is de gelegenheid gegeven zich te beraden over de wijze waarop de bewindvoerder in het geding zou worden betrokken (voeging, dan wel opnieuw dagvaarden) en aan gedaagde omtrent het al dan niet persoonlijk verschijnen van [gedaagde] . Na opgave van de verhinderdata is een nieuwe datum voor de behandeling bepaald op 6 juli 2017. De curatoren hebben daarop de oude dagvaarding ingetrokken en op 1 juni 2017 samen met de bewindvoerder een nieuwe dagvaarding uitgebracht tegen 6 juli 2017. De nieuwe dagvaarding geldt als de basis voor dit kort geding.
De procedure blijkt thans uit:- de dagvaarding van 1 juni 2017 met producties, genummerd 1 tot en met 18;- de correspondentie omtrent de op 28 juni 2017 zijdens [gedaagde] aan de orde gestelde vraag of het mr. Roosmale Nepveu vrij staat in de onderhavige zaak als voorzieningenrechter op te treden, uitmondend in het schrijven van de griffier aan partijen d.d. 3 juli 2017 dat het kort geding op 6 juli 2017 zou worden behandeld door mr. Roosmale Nepveu;- de brief van mr. Sieben van 5 juli 2017 met producties, genummerd 2 tot en met 7, en de aankondiging dat [gedaagde] niet in persoon ter zitting zou verschijnen;- de brief van mr. Ortiz Aldana van 5 juli 2017, waarin deze aan de voorzieningenrechter heeft verzocht met toepassing van artikel 134 lid 4 Rv. [gedaagde] te gelasten persoonlijk ter zitting aanwezig te zijn;- de door de griffier telefonisch medegedeelde beslissing van de voorzieningenrechter dat de voorzieningenrechter de persoonlijke verschijning van [gedaagde] niet zou gelasten; - de mondelinge behandeling ter zitting van 6 juli 2017;- de in het eerste kort geding bij brief van 16 mei 2017 in het geding gebrachte productie 1, die op verzoek van mr. Sieben ook in de nieuwe procedure als ingebracht wordt beschouwd;- de pleitnota van mr. Ortiz Aldana;- de pleitnota van mr. Sieben.
[gedaagde] is ter zitting van 6 juli 2017 niet persoonlijk aanwezig geweest.
De voorzieningenrechter heeft na kort beraad aan het slot van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan. Dit vonnis vormt daarvan de schriftelijke neerslag.
2 Feiten
Op 1 april 2016 is Haeresteijn Holding B.V. (Haeresteijn) door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard. De Hoge Raad heeft het tegen de faillietverklaring gerichte cassatieberoep op 12 mei 2017 verworpen.
Op 14 juni 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op mevrouw [naam]
( [naam] ), onder benoeming van de bewindvoerder.
[naam] is enig bestuurder van Haeresteijn.
[gedaagde] is gehuwd met de zuster van [naam] . Hij is van beroep metaalbewerker en werkzaam in loondienst.
Op naam van [gedaagde] is een bankrekening bij ING Bank N.V. geopend met nummer [XX] . Curator Dekker heeft in 2016 een afschrift ontvangen van een Melding Ongebruikelijke Transactie die door ING Bank N.V. in het voorjaar van 2014 bij de FIOD is gedaan. De MOT-melding houdt onder meer het volgende in:
“Er is een vermoeden dat de klant voor een derde katvanger is bij belastingontduiking. Op de betaalrekening [XX] ten name van de heer [gedaagde] wordt in de periode van 6 december 2013 t/m 8 januari 2014 in totaal een bedrag van € 477.000,- bijgeschreven. Het geld komt van betaalrekening [YY] op naam van mw. [naam] . Volgens de verklaring van de heer [gedaagde] is het geld afkomstig van zijn schoonzus, mw. [naam] en betreft het een kortlopende lening bestemd voor aflossing van zijn oude woning en aankoop van een nieuwe woning. De oorspronkelijke herkomst is bankrekening [ZZ] op naam van de onderneming van zijn schoonzus: Haeresteijn Holding N.V.
Omdat volgens de verklaring van de heer [gedaagde] de aankoop van de woning niet is doorgegaan is het geld vervolgens in kleinere bedragen in de periode van 17 januari t/m 26 maart 2014 (in totaal € 359.500,-) weer teruggeboekt naar de betaalrekening van mw. [naam] . (...).”
De FIOD heeft aan de curatoren een mutatieoverzicht verstrekt over de periode tussen 6 december 2013 en 4 november 2014. Daaruit blijkt, samengevat, dat in die periode op de ING-rekening betalingen zijn binnengekomen van Haeresteijn (€ 95k) en [naam] (€ 611,5k) en dat van die ING-rekening betalingen zijn verricht aan [naam] (€ 611,5k) en derden, al dan niet namens [naam] (ruim € 53k).
Op verzoeken van curator Dekker aan [gedaagde] om duidelijkheid te verschaffen heeft [gedaagde] niet tot tevredenheid van de curatoren gereageerd. De curatoren hebben de rechter-commissaris in het faillissement van Haeresteijn verzocht om [gedaagde] op de voet van artikel 66 Faillissementswet te horen. Dit verhoor heeft op 17 februari 2017 plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft [gedaagde] onder ede gehoord en van het verhoor is proces-verbaal opgemaakt. [gedaagde] heeft zich meermalen beroepen op zijn verschoningsrecht. Daarop heeft de rechter-commissaris telkens gereageerd met de mededeling: “U zegt mij dat het beroep niet slaagt en dat u bepaalt dat mijn antwoord op deze vraag niet zal worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure tegen mij of de personen ten aanzien van wie ik mij op mijn verschoningsrecht beroep.”
Blijkens het proces-verbaal heeft [gedaagde] tegenover de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb deze ING-rekening geopend zodat mijn schoonzusje geld kon overmaken van de ene rekening naar de andere en hier dingen mee kon aanschaffen. Met mijn schoonzusje bedoel ik [naam] .”
En
“(...) Ik zeg dat ik in alle eerlijkheid niet weet wat de reden was van de geldstromen via mijn ING-rekening. Ik had zelf geen beschikking over deze bankrekening. Dat lieg ik niet. Ik had zelf geen bankpas en ik kon ook niet inloggen op internet. Ik had geen codes van deze rekening en ook geen inzage in de rekening. Ik weet niet om welke bedragen het gaat. Toen ik de rekening opende wilde ik alleen mijn schoonzusje helpen. Ik kreeg géén afschriften thuis gezonden van deze rekening.”
En
“(...) Ik heb de ING-rekening aan [naam] overgedaan. Volgens mij heeft [naam] die ING-rekening online zelf aangemaakt, en ik moest bij een ING-vestiging een handtekening komen zetten. Volgens mij was dit in Waalwijk. Waar de pasjes heengingen weet ik niet. Misschien is dat via de post gegaan. Ik heb geen kopie van wat ik getekend heb. Ik kan me niet herinneren dat ikzelf iets over die ING-rekening ontvangen heb op mijn adres. Ik heb zelf nooit iets ontvangen. Op een vraag van de curator antwoord ik dat ik bereid ben het originele aanvraagformulier en alle bankafschriften op te vragen en aan de curator ter beschikking te stellen.”
Curator Dekker heeft aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat laatste aanbod te aanvaarden en heeft hem ook bij e-mailbericht van mr. Ortiz Aldana d.d. 21 februari 2017 doen vragen om medewerking bij het verkrijgen van die gegevens. [gedaagde] heeft die medewerking vervolgens geweigerd, ook na een brief van mr. Dekker d.d. 22 februari 2017.
De curatoren hebben van de bestuurder [naam] niet de beschikking over de administratie van gefailleerde Haeresteijn gekregen. Ook de bewindvoerder heeft, ondanks verzoeken, de volledige financiële privé administratie van [naam] niet ontvangen. [naam] verblijft in Dubai. Tot drie keer toe is [naam] als bestuurder van Haeresteijn niet verschenen voor een faillissementsverhoor bij de rechter-commissaris. Zij heeft sommatiemails ontvangen waarin de uitlevering van administratie is gevorderd, maar hier niet aan voldaan. Tegen [naam] is op 10 mei 2016 een bevel inbewaringstelling uitgevaardigd. De rechter-commissaris heeft het paspoort van [naam] gesignaleerd. Ook in haar eigen schuldsanering is [naam] niet verschenen voor verhoor bij de rechter-commissaris.