Rechtbank Oost-Brabant, 31-10-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5709, 17_1813
Rechtbank Oost-Brabant, 31-10-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5709, 17_1813
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2017
- Datum publicatie
- 7 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2017:5709
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:3212, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17_1813
Inhoudsindicatie
Omgevingsvergunning eerste en tweede fase terecht buiten behandeling gesteld.
Gezien het ontbreken van een besluit over de aanmeldnotitie m.e.r. moest verweerder de aanvraag eerste en tweede fase buiten behandeling laten, gezien artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De activiteit bouwen (tweede fase) is in dit geval onlosmakelijk verbonden met de activiteit oprichten van een inrichting, hetgeen betekent dat de aanvraag tweede fase, na het buiten behandeling stellen van de aanvraag eerste fase, niet zelfstandig beoordeeld had kunnen worden en verweerder deze eveneens buiten behandeling moest stellen. Ook als verweerder eerst had beslist op de aanvraag voor de activiteit bouwen had deze buiten behandeling moeten worden gesteld omdat, gelet op de onlosmakelijke samenhang met de activiteit oprichten van een inrichting, de activiteit bouwen eveneens m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1813
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder
(gemachtigden: mr. C.J. IJdema, mr. P. Fermont en M. Willems-van Gils).
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning eerste fase (milieu) voor het oprichten van een gespeende biggen- en vleesvarkensstal en een zeugenstal (van 28 november 2014) en een aanvraag omgevingsvergunning 2e fase (bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan) voor het oprichten van een gespeende biggen- en vleesvarkensstal en een zeugenstal (van 14 juni 2016) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn [persoon A] en [persoon B] namens eiseres verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft op 26 november 2014 een aanmeldnotitie milieueffectrapportage (m.e.r.) bij verweerder ingediend. Op 28 november 2014 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag eerste fase (milieu) ingediend voor het oprichten van een gespeende biggen- en vleesvarkensstal en een zeugenstal. In de nieuwe vleesvarkensstal zullen 2.528 vleesvarkens en 1.200 gespeende biggen worden gehouden. In de zeugenstal zullen 60 zeugen worden gehouden.
Bij brief van 7 juli 2015 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende gegevens met betrekking tot de aanmeldnotitie m.e.r. van 26 november 2014. Hierbij is gewezen op mogelijke buiten behandelingstelling indien de aanvullende gegevens niet worden ingediend vóór 10 augustus 2015. Op 14 juni 2016 heeft eiseres een aanvraag omgevingsvergunning tweede fase ingediend. Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder eiseres opnieuw verzocht om aanvulling van de aanmeldnotitie m.e.r., omdat de ingediende gegevens onvoldoende zijn om de aanmeldnotitie te beoordelen. Deze aanvullingen dienden uiterlijk 1 september 2016 te worden ingediend. Ook hierbij is gewezen op een mogelijke buiten behandelingstelling indien de gegevens niet vóór 1 september 2016 zouden worden ingediend.
2. In het primaire besluit van 23 december 2016 heeft verweerder besloten de aanvraag eerste fase op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7.28 van de Wet milieubeheer (Wm) niet in behandeling te nemen. Omdat de aanvraag eerste fase buiten behandeling moest worden gelaten, kon de aanvraag tweede fase ook niet in behandeling worden genomen, aldus verweerder. Ter zitting is gesteld dat het besluit om de aanvraag tweede fase niet in behandeling te nemen eveneens is gebaseerd op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm.
Wettelijk kader
3. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.Gronden beroepArtikel 4:5 Awb
4. Eiseres stelt dat het besluit in strijd met de wet is genomen. Zij stelt daartoe dat er geen betekenis meer toekomt aan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, omdat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:14 van de Awb en de termijn voor het nemen van een besluit niet is opgeschort op grond van artikel 4:15 van de Awb.
5. De rechtbank stelt vast dat, anders dan bij het primaire besluit, artikel 4:5 van de Awb niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, zodat deze grond reeds hierom niet slaagt.Artikel 4.5, derde lid, Bor
6. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het bezwaar dat artikel 4.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing is op een milieueffectrapport en niet op een besluit omtrent de m.e.r.-beoordeling.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting uiteengezet waarom artikel 4.5, derde lid, van het Bor in het primaire besluit is aangehaald. Dit artikel is echter niet ten grondslag gelegd aan het primaire besluit en evenmin aan het bestreden besluit. In het bestreden besluit staat dat de buiten behandelingstelling is gebaseerd op artikel 7.28, tweede lid, van de Wm. De rechtbank ziet in het feit dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op artikel 4.5, derde lid, van het Bor daarom geen aanleiding tot een vernietiging van dit besluit, ook al was het voor eiseres wellicht duidelijker geweest als verweerder dit bezwaar expliciet had weerlegd in het bestreden besluit. Deze grond faalt.Aanvraag tweede fase
8. Eiseres brengt verder naar voren dat artikel 7.28, tweede lid, van de Wm niet van toepassing is op een aanvraag tweede fase, zodat deze niet zonder toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb buiten behandeling had mogen worden gelaten. Er had op de aanvraag tweede fase beslist moeten worden als ware het een aanvraag eerste fase dan wel had de aanvraag tweede fase zelfstandig getoetst moeten worden aan de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
9. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de activiteit bouwen in dit geval onlosmakelijk is verbonden met de activiteit oprichten van een inrichting, zodat het gaat om een project met onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. Daaruit volgt dat de aanvraag tweede fase, na het buiten behandeling stellen van de aanvraag eerste fase, niet zelfstandig beoordeeld had kunnen worden en verweerder deze eveneens buiten behandeling moest stellen omdat de aanvraag voor de activiteit bouwen dan geen betrekking zou hebben op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
10. Voor zover eiseres stelt dat er eerst beslist had kunnen worden op de aanvraag voor de activiteit bouwen en vervolgens op de aanvraag voor de activiteit oprichten van een inrichting, overweegt de rechtbank dat de activiteit bouwen zoals gesteld onlosmakelijk is verbonden met de activiteit oprichten van een inrichting, zodat onder bouwen ook het oprichten van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren moet worden begrepen. Dat heeft tot gevolg dat de activiteit bouwen eveneens m.e.r.-beoordelingsplichtig is als bedoeld in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zodat verweerder deze aanvraag ook dan buiten behandeling had moeten stellen op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wm.Deze grond slaagt niet.Niet tijdige besluitvorming
10. Eiseres stelt ten slotte dat zij de dupe is geworden van de trage afhandeling van de aanmeldnotitie m.e.r., omdat meer dan twee jaar na het indienen van de aanvragen deze buiten behandeling zijn gelaten. Zij stelt dat verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met het fair play beginsel en het verbod van détournement de pouvoir heeft overtreden. Voorts is niet gehandeld overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.
10. Verweerder heeft hierover gesteld dat hij niet heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat eiseres ook anderszins niet in haar belangen is geschaad. Er werd niet op de aanvragen beslist, omdat de aanmeldnotitie m.e.r. niet volledig was en daarom hierover geen besluit kon worden genomen. Verder biedt artikel 7.28, tweede lid, van de Wm verweerder geen discretionaire ruimte om de aanvragen toch in behandeling te nemen. Bovendien heeft verweerder juist beoogd om eiseres meer tijd te gunnen om tot een volledige aanmeldnotitie m.e.r. te komen.
13. Ter zitting is gebleken dat er meerdere malen door verweerder om een aanvulling is gevraagd, omdat de stukken die werden ingeleverd door eiseres weer nieuwe vragen opwierpen. Daarnaast moest ook de gemeenteraad zich nog over de zaak buigen.
13. Er valt het nodige aan te merken op verweerders handelwijze. De besluitvorming heeft in ieder geval veel te veel tijd in beslag genomen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder gezien het ontbreken van een besluit over de aanmeldnotitie m.e.r. in het bestreden besluit de aanvraag omgevingsvergunning eerste en tweede fase buiten behandeling moest laten gezien artikel 7.28, tweede lid, van de Wm. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de door eiseres genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze grond faalt.Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag omgevingsvergunning eerste en tweede fase terecht buiten behandeling heeft gesteld.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. C. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
de griffier is verhinderd te tekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: