Rechtbank Oost-Brabant, 17-05-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:2438, 6510155 CV EXPL 17-8852
Rechtbank Oost-Brabant, 17-05-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:2438, 6510155 CV EXPL 17-8852
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 mei 2018
- Datum publicatie
- 24 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2018:2438
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2703
- Zaaknummer
- 6510155 CV EXPL 17-8852
Inhoudsindicatie
Art. 3 sub a WGBA en 6:162 BW. Leeftijdsdiscriminatie. Vordering sv o.g.v. onrechtmatige daad afgewezen. Ged. heeft aangetoond dat zij bij de afwijzing van eis. tijdens een sollicitatieprocedure niet discriminatoir heeft gehandeld op basis van leeftijd.
Uitspraak
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 6510155
Rolnummer : 17-8852
Uitspraak : 17 mei 2018
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. L.J.H. Stein,
t e g e n
de naamloze vennootschap Essent N.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gemachtigde: mr. M. Ritmeester.
Partijen zullen hierna worden genoemd “ [eiser] ” en “Essent”.
1 Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met producties;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. het vonnis van 1 februari 2018, waarin door de kantonrechter een comparitie van partijen is bepaald;
d. de comparitie van partijen, die heeft plaatsgevonden op 17 april 2018.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten
[eiser] heeft op 2 maart 2017 bij Essent gesolliciteerd naar de functie van “Senior Auditor Sales”. Essent, bij monde van mevrouw [naam Team Coördinator Recruitment] , werkzaam als Team Coördinator Recruitment (hierna aangeduid als “ [naam Team Coördinator Recruitment] ”), bericht [eiser] naar aanleiding van diens sollicitatie per emailbericht van 7 maart 2017 als volgt:
“Beste [eiser] ,
Bedankt voor je sollicitatie. Ik heb je profiel beoordeeld in het licht van deze vacature en moet je helaas laten weten dat ik ook hier onvoldoende aanleiding zie om met elkaar een gesprek aan te gaan. De hiring managers voorkeur gaat uit naar iemand met een big 4 achtergrond met 5 tot 10 jaar werkervaring.
(…)”.
Op 7 maart 2012 heeft [eiser] hierop per email als volgt gereageerd:
“Mevrouw [naam Team Coördinator Recruitment] ,
Dank voor uw reactie. Waar ik in de beantwoording van email moeite mee heb is dat u schrijft dat de Hiring Manager een voorkeur heeft naar iemand met 5 tot 10 jaar werkervaring. In de advertentie zelf staat een minimum eis van drie jaar werkervaring. Door nu te stellen dat de werkervaring 5 tot 10 jaar dient te zijn discrimineert u op indirecte wijze in leeftijd hetgeen bij wet verboden is. Graag verneem ik van u uw reactie hierop en waarom u meent dat deze beperking in jaren werkervaring gerechtvaardigd is.
(…)”.
Diezelfde dag (7 maart 2017) heeft [naam Team Coördinator Recruitment] hierop als volgt geantwoord:
“Beste [eiser] ,
Leeftijd staat hier helemaal los van. Die zie ik ook niet terug op je CV. Wij hebben een voorkeur voor iemand met dat ervaringsniveau omdat wij denken dat dat de beste match is met de eisen van de functie. Eveneens denken wij dat de beste match gemaakt kan worden met iemand uit een Big 4 omgeving. Een werkgever maakt altijd een selectie en niet iedereen die mogelijk kan passen ontvangt een uitnodiging
(…)”.
Eveneens op 7 maart 2017 heeft [eiser] een klacht ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens (hierna aangeduid als “het College”). Zijn klacht houdt in dat [eiser] van mening is dat de handelwijze van Essent indirect verboden onderscheid oplevert naar leeftijd.
Essent heeft verweer gevoerd tegen de klacht van [eiser] .
Het College heeft per brief van 2 augustus 2017 haar oordeel aan beide partijen toegestuurd, inhoudende dat Essent jegens [eiser] verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt.
Aan beide partijen is verzocht om aan te geven welke maatregelen Essent naar aanleiding van dit oordeel heeft getroffen.
Essent reageert per brief van 4 augustus 2017 op het verzoek van het College, waarin zij aangeeft zich niet te herkennen in de uitkomst van het oordeel van het College. Verder geeft zij aan dat er geen redenen zijn om [eiser] alsnog uit te nodigen voor een gesprek (nog los van de omstandigheid dat de functie inmiddels is ingevuld) of enige andere actie te ondernemen richting [eiser] . Ook na (herhaaldelijk) schrijven van de gemachtigde van [eiser] , bleef Essent bij haar standpunt dat er geen reden is om een voorstel voor een minnelijke regeling te doen.
3 Het geschil
[eiser] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat [eiser] met het (aanvullende) vereiste van vijf tot tien jaar werkervaring voor de functie van “Senior Auditor Sales” een verboden onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt;
b. voor recht te verklaren dat [eiser] onrechtmatig jegens Essent heeft gehandeld;
c. Essent te veroordelen om aan [eiser] een materiële schadevergoeding te betalen van
€ 90.512,64 bruto, althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
d. Essent te veroordelen om aan [eiser] een immateriële schadevergoeding te betalen van
€ 5.000,-, althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
e. Essent te veroordelen om aan [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten te betalen van € 2.093,45 althans € 1.730,12 althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW ingaande de dag dezer dagvaarding tot die der algehele voldoening; en
f. Essent te veroordelen tot betaling van de kosten vallende op deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde van [eiser] , en Essent daarbij tevens te veroordelen, ingaande de 15e dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over die kosten en voorts met veroordeling van Essent in de nakosten van € 131,- zonder en € 199,- met betekening van het in deze te wijzen vonnis alsmede Essent te veroordelen in de kosten verbonden aan het exploot van het in deze te wijzen vonnis.
[eiser] legt aan zijn vordering, kort en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Essent heeft zich onrechtmatig jegens [eiser] gedragen ex artikel 6:162 BW ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden en nog zal lijden. Deze schade heeft hij begroot op
€ 90.512,64 bruto wegens materiële (vermogens)schade en € 5.000,00 wegens immateriële schadevergoeding.
Daarnaast vordert [eiser] buitengerechtelijke incassokosten.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.