Home

Rechtbank Oost-Brabant, 16-04-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2249, 8108599

Rechtbank Oost-Brabant, 16-04-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2249, 8108599

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
16 april 2020
Datum publicatie
21 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2020:2249
Zaaknummer
8108599

Inhoudsindicatie

chauffeur heeft recht op betaling van de vergoeding van overuren als onderdeel van het loon tijdens vakantie

Uitspraak

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer : 8108599

Rolnummer : 19-9844

Uitspraak : 16 april 2020

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij,

gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam, in de persoon van mr. E. van Roosmalen,

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] Transport B.V.,

gevestigd te Someren,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. Egberts te Tilburg.

Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1 Het verdere verloop van het geding

1.1.

Dit blijkt uit het volgende:

-

het tussenvonnis van 19 december 2019, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;

-

de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 4 maart 2020.

[eiser] heeft bij brief van 17 februari 2020 spreekaantekeningen en een productie 16 overgelegd. [gedaagde] heeft op de zitting spreeknotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder op de zitting is besproken.

1.2.

Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.

2 Inleiding en enkele, relevante feiten

2.1.

In deze zaak gaat het over de vraag of een werknemer recht heeft op betaling van de vergoeding van overuren als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantieverlof in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019.

2.2.

In dat kader staat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.

2.3.

[eiser] is op 28 mei 2001 bij [gedaagde] in dienst getreden als (internationaal) chauffeur voor 40 uren per week.

2.4.

Op de arbeidsovereenkomst is de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing verklaard.

2.5.

De cao is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019: werknemers krijgen tijdens vakantie recht op doorbetaling van een deel van de gemiddeld verdiende toeslagen tijdens de periode daarvoor. In de cao is verder opgenomen dat werkgevers aan werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen een schikkingsvoorstel zullen doen voor de periode vóór 1 januari 2019.

2.6.

Conform het bepaalde in artikel 67a lid 9 sub 2 van de cao heeft [gedaagde] haar werknemers aangeboden om in ruil voor een eenmalige uitkering van € 750,00 bruto af te zien van mogelijke aanspraken wegens onvoldoende vergoeding over de genoten vakantie-dagen over de periode tot 1 januari 2019.

2.7.

In een brief van 27 maart 2019 heeft [eiser] dit aanbod geweigerd en aanspraak gemaakt op het achterstallig salaris over de opgenomen vakantiedagen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019.

2.8.

[eiser] heeft berekend dat hij over de betreffende periode nog recht heeft op € 10.145,01 bruto. Bij brief van 19 augustus 2019 heeft hij [gedaagde] verzocht dit bedrag aan hem te betalen.

2.9.

In een brief aan [eiser] van 30 augustus 2019 schrijft [gedaagde] dat zij geen onderscheid wil maken tussen de medewerkers die akkoord zijn gegaan met het aanbod van € 750,00 en de medewerkers die (nog) niet akkoord zijn gegaan. [gedaagde] heeft het verzochte bedrag niet betaald.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na wijziging van eis op zitting, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen:

  1. € 571,40 bruto als achterstallig loon 2014, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2015;

  2. € 1.752,31 bruto als achterstallig loon 2015, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2016;

  3. € 2.783,56 bruto als achterstallig loon 2016, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017;

  4. € 2.426,24 bruto als achterstallig loon 2017, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2018;

  5. € 2.611,50 bruto als achterstallig loon 2018, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2019;

  6. € 5.072,51 bruto als wettelijke verhoging over het onder a. tot en met e. gevorderde;

  7. € 927,18 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;

  8. de proceskosten, met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.

In artikel 7:639 BW is bepaald dat hij recht op loon houdt gedurende zijn vakantie. Dit volgt ook uit Richtlijn 2003/88. Het vakantieloon heeft tot doel om de werknemer tijdens vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte periodes. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) heeft in het arrest Williams/British Airways uitgemaakt dat tijdens vakantie niet alleen het basissalaris moet worden doorbetaald, maar ook alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die de werknemer in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt (HvJ EU 15 september 2011, JAR 2011/279). Die ruime uitleg van het loonbegrip geldt vanwege de vereiste richtlijnconforme uitleg ook voor artikel 7:639 BW. In het arrest Lock/British Gas werd al geoordeeld dat een werknemer door het opnemen van vakantie geen financieel nadeel mag ondervinden (HvJ EG 16 maart 2006, JAR 2006/84).

Tijdens vakantie heeft hij dus recht op een loon wat gelijk is aan het loon wat hij had verdiend als hij wel had gewerkt. [gedaagde] heeft over de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2019 tijdens een vrije dag alleen het basisloon doorbetaald en geen rekening gehouden met de toeslagen die hij zou hebben verdiend als hij geen vrije dag had genoten. Er wordt daarom nabetaling gevorderd van het loon dat hij in die periode te weinig heeft ontvangen.

3.3.

[gedaagde] betwist dat [eiser] recht op nabetaling heeft en concludeert bij antwoord:

I. primair – tot afwijzing van het gevorderde;

subsidiair – tot gedeeltelijke toewijzing van maximaal € 1.375,41 bruto;

meer subsidiair – tot gedeeltelijke toewijzing van maximaal € 1.705,29 bruto;

II. tot afwijzing van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, althans toewijzing tot een in goede justitie nader te bepalen bedrag;

III. tot afwijzing van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente,

IV. tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing