Rechtbank Oost-Brabant, 29-05-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2838, 8487687_E29052020
Rechtbank Oost-Brabant, 29-05-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2838, 8487687_E29052020
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 mei 2020
- Datum publicatie
- 4 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2020:2838
- Zaaknummer
- 8487687_E29052020
Inhoudsindicatie
Werknemer heeft in kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen. Geen arbeid, wel loon.
Uitspraak
vonnis
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 8487687 CV EXPL 20-1995
Vonnis in kort geding van 29 mei 2020
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R. Janssen,
t e g e n
1 de vennootschap onder firma VOF [gedaagde sub 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde sub 2]vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde sub 3]vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.H. Keulen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagden] ”. Waar nodig worden gedaagden afzonderlijk “ [gedaagde sub 1] ”, “ [gedaagde sub 2] ” en “ [gedaagde sub 3] ” genoemd.
1 De procedure
Het procesverloop blijkt uit:
-
de dagvaarding in kort geding van 8 mei 2020 met bijlagen 1 tot en met 6;
-
de bij e-mail van 14 mei 2020 toegezonden bijlagen 1 tot en met 3 van [gedaagden]
Op 18 mei 2020 is de zaak mondeling behandeld. In verband met de coronacrisis heeft de mondelinge behandeling via een skypeverbinding plaatsgevonden. Tijdens de zitting hebben partijen nadere informatie verstrekt en hun standpunten toegelicht. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben beide gemachtigden spreekaantekeningen toegezonden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[gedaagden] houden zich bezig met professionele valkerij. [gedaagden] hebben een samenwerkingsverband met het Kurpfalz-Park in Wachenheim, Duitsland (hierna: het Kurpfalz-Park).
[eiser] (geboren op [geboortedatum] ) heeft in de functie van valkenier werkzaamheden verricht voor [gedaagden]
In 2018 heeft [eiser] acht opeenvolgende maanden (maart tot en met oktober) werkzaamheden uitgevoerd voor [gedaagden] Deze werkzaamheden zijn door [eiser] uitgevoerd in Nederland. [gedaagden] hebben in die periode acht keer € 1.509,39 bruto aan [eiser] betaald.
In 2019 heeft [eiser] acht achtereenvolgende maanden (maart tot en met oktober) werkzaamheden verricht voor [gedaagden] Deze werkzaamheden zijn door [eiser] uitgevoerd bij het Kurpfalz-Park. [eiser] was in die periode tijdelijk woonachtig in Duitsland. [gedaagden] hebben in die periode acht keer € 1.800,00 netto aan [eiser] betaald.
[gedaagden] , [eiser] en het Kurpfalz-Park hebben na afloop van het seizoen 2019 uitgesproken dat zij in het nieuwe jaar de samenwerking willen voortzetten.
Op 30 januari 2020 heeft [gedaagde sub 2] via e-mail een document, getiteld: “Arbeidsovereenkomst 2020”, aan [eiser] gestuurd. Dit document was op dat moment al door [gedaagde sub 2] ondertekend. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) ARTIKEL 1
Werknemer treedt met ingang van 4 maart 2019 in dienst van werkgever. Deze arbeidsovereenkomst wordt op grond van klimatologische en natuurlijke omstandigheden aangegaan voor de periode van 8 maanden en wel van 4 maart 2019 tot en met 3 november 2019. De werkgever zal de werknemer uiterlijk een maand voor afloop van deze arbeidsovereenkomst schriftelijk informeren of de arbeidsovereenkomst wordt verlengd of niet. (…)
ARTIKEL 7 TOEPASSING LOONSCHALEN
Dhr. [eiser] ontvangt € 21.000 netto per jaar. Dit bedrag wordt verdeeld over 12 maanden. Er zal dus maandelijks € 1.750,00 worden overgemaakt. In dit bedrag zijn vakantiegeld en eventuele andere toeslagen bij inbegrepen.
Dhr. [eiser] is werkzaam van 1 januari 2020 t/m 31 december 2020. (…)”
In januari 2020 hebben [gedaagden] € 1.750,00 aan [eiser] betaald. In februari 2020 hebben [gedaagden] ook € 1.750,00 aan [eiser] voldaan. Vervolgens hebben [gedaagden] op 1 mei 2020 € 3.500,00 aan [eiser] betaald.
Het Kurpfalz-Park is in het voorjaar van 2020 enige tijd gesloten geweest in verband met de wereldwijde coronacrisis. Ten tijde van de mondelinge behandeling (18 mei 2020) is het Kurpfalz-Park weer gedeeltelijk open, maar er vinden (nog) geen vogelshows plaats. [eiser] heeft in de periode van 1 januari 2020 tot 18 mei 2020 geen werkzaamheden verricht in het Kurpfalz-Park.
3. Het geschil
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - kort gezegd - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
-
de wettelijke verhoging van 50% over het loon van de maand maart 2020;
-
het loon met betrekking tot de maand mei 2020, te weten € 1.750,00;
-
de onder a. en b. genoemde bedragen te vermeerderen met wettelijke rente;
-
e proceskosten en nakosten.
In de eis (petitum) van de dagvaarding vordert [eiser] alleen betaling van de wettelijke verhoging over het loon van de maand maart 2020 (zoals hiervoor bij 3.1 onderdeel a. is weergegeven). Gelet op alinea 30 van de dagvaarding en de door de gemachtigde van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, gaat de kantonrechter ervan uit dat sprake is geweest van een omissie bij het opstellen van de eis en dus dat [eiser] heeft bedoeld om ook de wettelijke verhoging over het loon van de maand april 2020 te vorderen. Daarom wordt hierna ook de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging over het loon van de maand april 2020 beoordeeld.
Aan het gevorderde legt [eiser] - samengevat - ten grondslag dat hij met [gedaagden] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en dat [gedaagden] hebben verzuimd om het op grond van die overeenkomst aan hem toekomende loon over de maand mei 2020 te betalen. Verder hebben [gedaagden] het loon over de maanden maart en april 2020 niet op tijd betaald, zodat [eiser] recht heeft op de maximale wettelijke verhoging van 50% als bedoeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast vordert hij betaling van wettelijke rente. [eiser] heeft een spoedeisend belang, omdat hij van dit loon afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Meer specifiek stelt [eiser] dat partijen op 1 januari 2020 een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden zijn overeengekomen met een salaris van € 1.750,00 per maand, omdat [gedaagden] daartoe een aanbod hebben gedaan en hij dit vervolgens heeft geaccepteerd. Zo heeft [eiser] de door [gedaagden] via e-mail gestuurde arbeidsovereenkomst geprint, getekend en diezelfde week per post aan [gedaagden] geretourneerd. Volgens [eiser] wordt het bestaan van die arbeidsovereenkomst bovendien bevestigd doordat hij in januari 2020 € 1.750,00 [gedaagden] heeft ontvangen en ook in februari 2020 hebben [gedaagden] € 1.750,00 aan hem betaald. Daarnaast hebben zij met betrekking tot de maanden maart en april 2020 op 1 mei 2020 € 3.500,00 aan [eiser] voldaan. Dat hij in 2020 (nog) geen feitelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd, is niet aan hem te wijten. Partijen hebben immers afgesproken dat het salaris maandelijks (dus vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020) aan [eiser] wordt betaald, terwijl de daadwerkelijke werkzaamheden in het Kurpfalz-Park slechts acht maanden in beslag nemen en pas omstreeks maart/april 2020 aanvangen. Op het moment dat de werkzaamheden zouden aanvangen, brak de coronacrisis uit. Gelet daarop is het Kurpfalz-Park sinds enige weken gesloten, zodat [eiser] niet in staat is om zijn werkzaamheden daar uit te voeren.
[gedaagden] voeren verweer en stellen dat alle vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. In de kern betwisten zij het bestaan van de door [eiser] gestelde arbeidsovereenkomst, zodat zij geen loon aan [eiser] zijn verschuldigd. Weliswaar hebben partijen in het verleden arbeidsovereenkomsten met elkaar gesloten en hebben [gedaagden] over het jaar 2020 betalingen aan [eiser] gedaan, maar het door [gedaagden] aan [eiser] gedane aanbod tot het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst in 2020 is door [gedaagden] ingetrokken vóórdat het aanbod door [eiser] is geaccepteerd. Zij hebben immers nooit een door [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst retour ontvangen. Volgens [gedaagden] zijn de door haar betaalde bedragen dan ook onverschuldigd gedaan. Verder hebben zij aangevoerd dat er geen andere passende werkzaamheden voor [eiser] beschikbaar zijn. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] aan het verweer toegevoegd dat [eiser] in 2020 geen arbeid heeft verricht, zodat hem ook om die reden geen loon toekomt.
Op de overige stellingen en verweren van partijen zal hierna in de beoordeling, voor zover van belang, worden ingegaan.