Home

Rechtbank Oost-Brabant, 27-08-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:4206, 8620467

Rechtbank Oost-Brabant, 27-08-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:4206, 8620467

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
27 augustus 2020
Datum publicatie
1 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2020:4206
Zaaknummer
8620467

Inhoudsindicatie

De werkgever vraagt eigen faillissement aan. De curator zegt de arbeidsovereenkomst op. De werknemer gaat in verzet; het faillissement wordt vernietigd. Werknemer verzoekt o.a. billijke vergoeding en houdt bestuurders persoonlijk aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen. Art. 13 en 13a Fw, 7:671, 681, 686a lid 3 BW.

Uitspraak

Team Civiel recht

locatie ’s-Hertogenbosch

Zaak- en rekestnummer: 8620467/20-95

Uitspraakdatum: 27 augustus 2020

Beschikking in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekster,

verder te noemen: [verzoekster] ,

gemachtigde: mr. W. van Grieken,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

1. BSH Arbeidsdeskundig Advies B.V.,

gevestigd te Oudheusden,

verder te noemen: BSH,

wonende te [woonplaats 2] ,

verder te noemen: [verweerder 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,

verder te noemen: [verweerder 3] ,

verweerders,

gemachtigde: mr. E. Hermsen.

1 Het procesverloop

1.1.

[verzoekster] heeft een verzoek gedaan tot (hoofdelijke) veroordeling van verweerders tot betaling van salaris, pensioenafdrachten, declaraties, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en veroordeling in de proceskosten. Ook heeft zij bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om de betaling van een aantal bedragen.

BSH, [verweerder 2] en [verweerder 3] hebben gezamenlijk verweer gevoerd.

1.2.

Op 19 augustus 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, waarbij de gemachtigdengebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekster] bij faxberichten van 10 en 17 augustus 2020 nog 7 nadere producties toegezonden en BSH bij faxberichten van 13 en 17 augustus nog 4 producties.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] , geboren [geboortedata] , is op 11 oktober 2003 in dienst getreden bij BSH. De laatste functie die zij vervulde, is die van administrateur/officemanager tegen een salaris van € 2.660,72 bruto per maand, exclusief een toelage voor goed functioneren van € 102,00 bruto per maand en een sinds mei 2006 onveranderde toeslag voor kinderopvang van € 593,79 bruto per maand, vakantietoeslag en een dertiende maand.

2.2.

BSH is specialist op het gebied van arbeidskundige adviezen. [verweerder 2] (71 jaar oud) en [verweerder 3] (65 jaar oud) zijn bestuurders van BSH. De omvang van het bedrijf is in de loop der jaren afgenomen van 39 naar 3 werknemers vanwege een teruglopend aantal opdrachten.

2.3.

BSH heeft met [verzoekster] overleg gevoerd over een salarisverlaging om de bedrijfskosten te drukken. Ze heeft voorgesteld om de toeslag voor kinderopvang te laten vervallen. [verzoekster] weigerde op dat voorstel in te gaan. Daarop heeft BSH aan [verzoekster] eind oktober 2019 een beëindigingsvoorstel gedaan. [verzoekster] heeft daarop een tegenvoorstel gedaan waarbij zij aanspraak maakte op de volledige transitievergoeding, vrijstelling werk en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De onderhandelingen hebben niet tot overeenstemming geleid.

2.4.

Op 20 november 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld. Op advies van de bedrijfsarts is een mediationtraject opgestart. [verweerder 2] zou een concreet beëindigingsvoorstel voorleggen dat in een volgende mediationbijeenkomst zou worden besproken. Van een concreet voorstel is het niet meer gekomen.

2.5.

BSH heeft op 28 april 2020 haar eigen faillissement aangevraagd. Dit is door deze rechtbank uitgesproken op 6 mei 2020. Op 8 mei 2020 heeft de curator de arbeidsovereenkomst van BSH met [verzoekster] tegen de kortst mogelijke opzegtermijn (6 weken) opgezegd. Na een ingesteld verzet door [verzoekster] is het faillissement bij vonnis van 3 juni 2020 vernietigd. Daarin overwoog de rechtbank onder meer:

Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de administratie van geopposeerde [BSH, ktr.] onvoldoende duidelijkheid verschaft over de huidige financiële positie. Daarnaast is gebleken dat geopposeerde tot heden onvoldoende medewerking aan de curator verleend om de financiële positie inzichtelijk te maken. De daaruit voortkomende onzekerheid over de financiële positie van geopposeerde dient ten nadele van geopposeerde te worden gebracht.

[…]

Volgens de rechtbank kan na summierlijk onderzoek niet worden vastgesteld dat geopposeerde verkeert in een toestand van hebben opgehouden te betalen. Vooral op basis van wat de curator heeft verklaard is onvoldoende aannemelijk dat het passief van geopposeerde het actief overstijgt.

2.6.

Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft via haar gemachtigde BSH voorgesteld tot een minnelijke regeling te komen. Namens BSH is daarop geantwoord dat het een keuze van [verzoekster] is om het dienstverband te beëindigen en de bestuurders BSH niet willen binden aan verplichtingen waarvan zij weten dat BSH deze niet kan nakomen.

2.7.

De arbeidsovereenkomst is op 19 juni 2020 geëindigd. [verzoekster] heeft in zoverre in de opzegging van de arbeidsovereenkomst berust.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt

bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding:

  1. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] het bedrag van € 10.440,52 bruto als onbetaald salaris, inclusief alle emolumenten, met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente hierover;

  2. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot het betalen van de (maandelijks) gebruikelijke pensioenafdrachten ten behoeve van het pensioen van [verzoekster] binnen 5 dagen na betekening van het vonnis, onder straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, in gebreke blijven;

  3. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het bedrag ad € 494,28 als zijnde declaraties;

in de hoofdzaak:

  1. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] het bedrag van € 10.440,52 als niet betaald salaris, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente hierover;

  2. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot het betalen van de (maandelijks) gebruikelijke pensioenafdrachten ten behoeve van het pensioen van [verzoekster] binnen 5 dagen na betekening van het vonnis, onder straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, in gebreke blijven;

  3. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het bedrag ad
    € 494,28 als zijnde declaraties;

  4. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 22.126 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, binnen 7 dagen na de datum van het vonnis;

  5. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding ad € 20.000 bruto, € 10.000 netto uit hoofde van immateriële schade en € 7.500 exclusief BTW in verband met de kosten van rechtsbijstand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, binnen 7 dagen na de datum van het vonnis;

  6. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ad € 12.763,34, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, binnen 7 dagen na de datum van het vonnis;

  7. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

  8. BSH, alsmede [verweerder 2] en [verweerder 3] , hoofdelijk des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, zowel in de voorlopige voorziening, als in de hoofdzaak, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen.

3.2.1.

Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een onregelmatige opzegging nu het faillissement is vernietigd. Er is geen grondslag meer voor de opzegging. [verzoekster] berust in de opzegging en vordert schadevergoedingen.

3.2.2.

De opzegging had pas per 1 oktober 2020 kunnen plaatsvinden nu er een opzegtermijn van vier maanden geldt. [verzoekster] heeft daarom recht op een gefixeerde schadevergoeding van loon en emolumenten over de periode van 19 juni 2020 tot 1 oktober 2020 van € 12.763,34 ((13,96/12* € 2.660,72) + € 593,79 + € 102,00) * 3 11/30).

3.2.3.

[verzoekster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding. BSH heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De billijke vergoeding dient alle schade die [verzoekster] lijdt weg te nemen. Die schade bestaat uit gemaakte kosten van juridische rechtsbijstand die worden begroot op € 7.500,00 exclusief btw. Het gemis aan inkomen en pensioenopbouw wordt geschat op € 20.000,00 bruto. Daarnaast lijdt zij immateriële schade die is begroot op € 10.000,00 netto.

3.2.4.

[verzoekster] vordert een transitievergoeding, omdat het verzet tegen het faillissement gegrond is verklaard, er daardoor sprake is van misbruik van faillissementsrecht en ernstig verwijtbaar handelen van BSH. De transitievergoeding bedraagt € 22.126,00 bruto.

3.2.5.

Daarnaast vordert [verzoekster] een bedrag van € 10.440,52 aan achterstallig loon over de periode van januari 2020 tot 19 juni 2020 en een bedrag van € 494,28 aan niet betaalde declaraties (€ 40,28 aan reiskosten en € 454,00 aan inschrijving NBA 2020).

3.2.6.

[verzoekster] maakt over de niet betaalde bedragen aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

3.2.7.

Indien de pensioenafdrachten aan de verzekeraar niet zijn gedaan, dienen deze alsnog te worden afgedragen.

3.3.1.

[verzoekster] acht de bestuurders mede persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk voor de schadevergoedingen.

De bestuurders hebben zich jegens [verzoekster] onrechtmatig gedragen door misbruik te maken van faillissementsrecht. Zij hebben zich voorts onrechtmatig jegens [verzoekster] gedragen door betalingsonwil. Waar sprake lijkt te zijn van betalingsonwil is het op grond van de jurisprudentie aan de bestuurders om te bewijzen dat de vennootschap niet in staat was de vorderingen te betalen. Doordat het vonnis waarbij de vernietiging van het faillissement in kracht van gewijsde is gegaan, staat ook vast dat er geen betalingsonmacht was. Ten tijde van de aanvraag van het faillissement was men in onderhandeling over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die onderhandelingen zijn vanwege het faillissement afgebroken.

3.3.2.

Er is sprake van onbehoorlijk bestuur, omdat de administratie niet op orde was, er onvoldoende medewerking is verleend aan de curator tot het inzichtelijk maken van de financiële positie en de bedrijfsactiviteiten zonder overleg met de curator zijn voortgezet.

3.3.3.

De vordering op de beide bestuurders vloeit voort uit de verhouding van [verzoekster] met BSH en kan daarom op grond van artikel 7:686a BW als nevenvordering worden ingediend.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing