Rechtbank Oost-Brabant, 13-02-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:893, 7922240
Rechtbank Oost-Brabant, 13-02-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:893, 7922240
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 februari 2020
- Datum publicatie
- 17 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2020:893
- Zaaknummer
- 7922240
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Structurele overwerkvergoeding, intrinsiek samenhangend met werkzaamheden als chauffeur, is onderdeel van vakantieloon.
Uitspraak
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7922240
Rolnummer : 19-6798
Uitspraak : 13 februari 2020
in de zaak van:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.E. Osseweijer, St. Rechtsbijstand ZLM te Goes,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X.] Transport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden: mr. M. Egberts en mr. A. van Glabbeek te Tilburg.
Partijen worden hierna “ [werknemer] ” en “ [werkgever] ” genoemd.
1 Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
- -
-
het tussenvonnis van 3 oktober 2019, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- -
-
de brief (met producties 12 en 13) van 2 oktober 2019 van [werknemer] , waarbij door hem is opgemerkt dat productie 13 tevens als conclusie van antwoord in reconventie (hierna: CvAiR) kan worden beschouwd;
- -
-
de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 15 januari 2020, waarbij [werknemer] aan de hand van spreekaantekeningen zijn standpunt heeft toegelicht en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat verder is besproken.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.
2 Inleiding en enkele, relevante feiten
In deze zaak gaat het vooral over de vraag of een werknemer recht heeft op betaling van de vergoeding van overuren als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantieverlof in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018.
In dat kader staat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
[werknemer] is van 16 oktober 2001 tot 1 november 2018 bij [werkgever] in dienst geweest als chauffeur, vanaf 1 augustus 2002 voor veertig uren per week.
Op de arbeidsovereenkomst was de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing (hierna: de cao).
Op 19 september 2018 hebben cao-partijen het volgende onderhandelingsresultaat over de waarde van een vakantiedag bereikt:
‘Met ingang van 1 januari 2019 wordt de waarde van de wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, als volgt berekend:
-
Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;
-
Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;
-
Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.
Iedere werknemer in loonschaal A’ tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750,- bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’
[werkgever] heeft op 15 maart 2019 aan [werknemer] het voorstel gedaan om in ruil voor een eenmalige uitkering van € 750,00 bruto af te zien van zijn mogelijke aanspraken wegens onvoldoende vergoeding over de genoten vakantiedagen over de periode tot 1 januari 2019.
[werknemer] heeft het afkoopvoorstel niet geaccepteerd.
In een brief van 4 april 2019 heeft [werknemer] [werkgever] verzocht € 5.934,04 bruto aan hem te betalen. Volgens [werknemer] is dit het bedrag aan overuren en toeslaguren over de genoten vakantiedagen waarop hij in de periode van 1 april 2014 tot en met 31 oktober 2018 nog recht heeft. [werkgever] is niet tot betaling overgegaan.
3 Het geschil
In conventie (= de vorderingen van [werknemer] )
[werknemer] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen om aan hem te betalen:
-
€ 5.934,04 bruto [aan nog verschuldigde overwerkuren en toeslaguren], met toezending van een specificatie;
-
€ 2.967,02 bruto aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
-
€ 671,70 aan buitengerechtelijke kosten;
-
e wettelijke rente vanaf 19 april 2019 over de onder a, b en c gevorderde bedragen;
-
de proceskosten.
[werknemer] legt aan zijn vorderingen, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. In artikel 7:639 BW is bepaald dat hij recht op loon houdt gedurende zijn vakantie. Hiervan kan niet ten nadele van hem worden afgeweken (artikel 7:645 BW). Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) heeft al op 15 september 2011 bepaald dat artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88) met zich brengt dat het vakantieloon in beginsel dient overeen te stemmen met het gebruikelijke arbeidsloon van een werknemer. Daartoe wordt gerekend elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een vergoeding ontvangt (ECLI:EU:C:2011:588). Uit de loonstroken blijkt dat [werknemer] zeer regelmatig heeft overgewerkt en daarvoor ook (overwerk)toeslag heeft ontvangen. Die toeslag is dus een structureel onderdeel van het loon. Die toeslagen zijn echter niet betaald over het door hem opgenomen verlof in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018, zodat hierop alsnog aanspraak wordt gemaakt.
[werkgever] voert verweer en concludeert bij antwoord:
I. primair – tot afwijzing van het gevorderde;
subsidiair – tot gedeeltelijke toewijzing van maximaal € 1.288,31 bruto;
meer subsidiair – tot gedeeltelijke toewijzing van maximaal € 1.495,76 bruto;
II. tot afwijzing van de wettelijke verhoging en rente, althans toewijzing tot een in goede justitie nader te bepalen bedrag;
III. tot afwijzing van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente,
IV. tot veroordeling van [werknemer] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.
In reconventie (= de vorderingen van [werkgever] )
[werkgever] vordert op haar beurt, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [werknemer] te veroordelen om aan haar te betalen:
I. € 2.353,87 bruto [de kantonrechter begrijpt dat is bedoeld € 2.179,51 bruto in verband met teveel opgenomen vakantieuren];
II. € 174,36 bruto als betaalde vakantiebijslag (8%) over de teveel opgenomen vakantieuren;
III. € 377,84 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de proceskosten, inclusief de nakosten,
en de hierboven genoemde bedragen steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
[werkgever] legt aan haar vorderingen, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. [werknemer] heeft in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018 146,67 vakantieuren teveel opgenomen. De waarde hiervan is € 2.179,51 bruto. [werkgever] heeft hierover € 174,36 bruto aan vakantiebijslag (8%) betaald. [werknemer] heeft meer uren heeft opgenomen dan waarop hij recht had, zodat het loon over dit negatieve verlofsaldo onverschuldigd is betaald en op die grond wordt teruggevorderd.
[werknemer] betwist dat hij teveel vakantieuren heeft opgenomen. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.