Home

Rechtbank Oost-Brabant, 19-03-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6121, 01/997508-14, 01/997509-14 en 01/997504-15

Rechtbank Oost-Brabant, 19-03-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6121, 01/997508-14, 01/997509-14 en 01/997504-15

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
19 maart 2021
Datum publicatie
25 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2021:6121
Zaaknummer
01/997508-14, 01/997509-14 en 01/997504-15

Inhoudsindicatie

Beschikking op bezwaarschrift als bedoeld in artikel 182, lid 6, Sv. Onderzoek Castor. Beoordeling verzoek tot horen acht getuigen, werkzaam bij Belastingdienst, FIOD en Openbaar Ministerie. Schending verschoningsrecht en vormverzuimen rondom aanvang onderzoek. Bezwaarschrift gegrond. Toewijzing verhoor alle getuigen.

Uitspraak

Strafrecht

Raadkamer

Parketnummers: 01.997508.14, 01.997509.14 en 01.997504.15

Raadkamernummers: 20/161, 20/162 en 20/163

Mr. D.R. Doorenbos en mr. J. Winkels, beiden advocaat te Amsterdam, hebben een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv.) ingediend namens:

1. naam : [bezwaarmaker 1]

voornamen : [bezwaarmaker 1]

geboren op : [1962] te [geboorteplaats]

woonplaats : [woonplaats]

adres : [adres 1]

2. naam : [bezwaarmaker 2]

gevestigd te : [plaats 1] ,

adres : [adres 2]

3. naam : [bezwaarmaker 3]

gevestigd te : [plaats 2] ,

adres : [adres 3] .

De rechtbank zal [bezwaarmaker 1] , [bezwaarmaker 2] en [bezwaarmaker 3] in het navolgende aanduiden als bezwaarmakers.

Procesverloop

Bezwaarmakers hebben bij brief van 14 november 2019 de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (hierna: de rechter-commissaris) verzocht onderzoekhandelingen te verrichten, te weten het horen van in totaal tien getuigen (hierna: het verzoek). Bij brief van 13 december 2019 heeft het openbaar ministerie op het verzoek gereageerd.

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 15 januari 2020 het verzoek toegewezen voor wat betreft de opgegeven [getuige 1] en voor het overige afgewezen.

Bezwaarmakers hebben bij akte van 29 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 15 januari 2020, voor zover daarin afwijzend is beslist op het verzoek. Bij brief van 12 maart 2020 heeft het openbaar ministerie op het bezwaarschrift gereageerd.

Het bezwaarschrift is behandeld in besloten raadkamer op 23 november 2020. Bezwaarmakers zijn alstoen, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Namens bezwaarmakers is verschenen mr. Doorenbos, voornoemd. De behandeling van het bezwaarschrift is alstoen op verzoek van mr. Doorenbos voor onbepaalde tijd aangehouden.

Bij brief van 1 maart 2021 is het bezwaarschrift aangevuld.

De behandeling van het bezwaarschrift is voortgezet in besloten raadkamer van 5 maart 2021. Bezwaarmakers zijn , hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Namens bezwaarmakers zijn verschenen mr. D.R. Doorenbos, voornoemd, alsmede mr. M.E. Rosing, eveneens advocaat te Amsterdam. Tijdens deze behandeling is het bezwaarschrift ingetrokken voor zover dit betrekking heeft op de beslissing van de rechter-commissaris met betrekking tot de opgegeven [getuige 2] . Het onderzoek is vervolgens op 5 maart 2021 gesloten en de rechtbank heeft tenslotte bepaald dat op 19 maart 2021 uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

Algemeen

Ter beoordeling ligt voor of de beschikking van de rechter-commissaris van 15 januari 2020, voor zover daarin afwijzend is beslist op het verzoek om [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] als getuigen te horen in rechte kan standhouden.

De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld welke toetsingsmaatstaf van toepassing is op een verzoek tot het verrichten van onderzoek als bedoeld in artikel 182 Sv. De rechtbank is van oordeel, zoals ook de verdediging heeft betoogd, dat een verzoek als bedoeld in artikel 182 Sv. voor toewijzing in aanmerking komt, tenzij het verzoek relevantie mist voor enige door de rechtbank in de strafzaak tegen verdachten te nemen beslissing. Een belangrijk uitgangspunt voor de beoordeling van die relevantie zijn de concept-tenlasteleggingen en de inhoud van het proces-verbaal van de FIOD.

De beoordeling van de bestreden beschikking van de rechter-commissaris dient voorts ex nunc plaats te vinden, dat wil zeggen op basis van alle zich ten tijde van het sluiten van het onderzoek in het dossier bevindende stukken, alsmede op grond van het verhandelde in raadkamer op 23 november 2020 en 5 maart 2021.

De rechtbank constateert voorts dat de door de verdediging opgegeven getuigen aan de hand van de aangedragen bewijsthema’s zijn onder te verdelen in twee groepen. De eerste groep getuigen wordt gevormd door de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] . Deze getuigen zouden volgens de verdediging, zeer kort samengevat, (nader) moeten worden gehoord over de zogenoemde IRS-brief en over de gang van zaken in en het karakter van het boekenonderzoek dat met betrekking tot verdachten heeft plaatsgevonden. De tweede groep wordt gevormd door de overige vijf getuigen. Deze getuigen zouden moeten worden gehoord over de vraag, wederom zeer kort samengevat, of en zo ja in welke omvang sprake is geweest van schending van het verschoningsrecht van verdachten. De rechtbank zal in het navolgende deze onderverdeling in twee groepen aanhouden.

Getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5]

Uit het dossier volgt dat de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] allen als ambtenaar (niet zijnde opsporingsambtenaar) werkzaam waren bij de Belastingdienst en in die hoedanigheid betrokken zijn geweest bij een boekenonderzoek dat door de Belastingdienst is uitgevoerd met betrekking tot bezwaarmakers (hierna: het boekenonderzoek). Met betrekking tot de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] constateert de rechtbank voorts dat deze getuigen in deze strafzaak reeds eerder door de rechter-commissaris als getuige zijn gehoord.

Bezwaarmakers hebben ter onderbouwing van hun verzoek tot het horen van onderhavige drie getuigen, samengevat, het volgende aangevoerd.

Het horen van deze getuigen is van belang voor enerzijds de (nadere) onderbouwing van verweren dat sprake is geweest van onrechtmatigheden en/of onherstelbare vormverzuimen die grond kunnen geven tot toepassing van een van de sancties als genoemd in artikel 359a Sv. en anderzijds voor de bewijsvraag: ter toetsing van de betrouwbaarheid van deze getuigen.

Volgens bezwaarmakers is het boekenonderzoek materieel aan te merken als opsporing. Het boekenonderzoek is gestart met de IRS-brief van 30 juli 2009, die door de FIOD is doorgezonden aan de Belastingdienst. Deze brief houdt een verdenking in van een strafbaar feit. Het boekenonderzoek, uitgevoerd door [getuige 3] en [getuige 4] , was gericht op opsporing van de strafbare feiten genoemd in de IRS-brief. [getuige 3] heeft ook actief meegedacht over de selectie van verdachten en mogelijke strafbare feiten. Het nadien door de FIOD gestarte opsporingsonderzoek had ook (mede) betrekking op deze strafbare feiten. Over het boekenonderzoek is meerdere keren contact geweest tussen de onderzoekers en medewerkers van de FIOD. Ook heeft afstemming met een officier van justitie plaatsgevonden. De in het boekenonderzoek vergaarde informatie is ter beschikking gesteld aan de FIOD en vormt een belangrijk onderdeel van het FIOD-dossier. De verslaglegging van de in het boekenonderzoek verrichte onderzoekhandelingen is voorts (te) summier. Er is sprake van sfeervervaging. Naar het oordeel van bezwaarmakers brengt de vaststelling dat het boekenonderzoek materieel gezien als opsporing moet worden aangemerkt met zich mee dat bezwaarmakers als verdachten moesten worden gezien met alle aan verdachten toekomende rechten.

Bezwaarmakers stellen zich voorts op het standpunt dat de IRS-brief van 30 juli 2009 niet alleen een verdenking oplevert, maar dat de inhoud van die brief bovendien van sturende aard is geweest in het (opsporings)onderzoek.

Bezwaarmakers hebben deze stellingen onderbouwd met meerdere verwijzingen naar documenten uit het dossier. Deze documenten zijn, zo constateert de rechtbank, mede opgesteld door of gericht aan de drie personen waarvan thans wordt verzocht deze als getuige te horen (zie voor wat betreft [getuige 3] de documenten genoemd op pagina 3, 4 en 6 van het verzoek en documenten V-8, V-11, V-14, V-17, V-19, V-21, V-27, V-28, V-30 en V-40, voor [getuige 4] het document genoemd op pagina 5 van het verzoek en document V-31, en voor [getuige 5] de documenten genoemd op pagina 6 en 7 van het verzoek).

Bezwaarmakers stellen voorts dat uit het voorgaande zou volgen dat bij het boekenonderzoek sprake is (geweest) van détournement de pouvoir. Volgens bezwaarmakers hebben binnen het boekenonderzoek voorts onherstelbare vormverzuimen, althans onrechtmatigheden plaatsgevonden. Concreet is genoemd het niet geven van de cautie, terwijl vergaard materiaal vervolgens ten onrechte zonder restrictie is gebruikt in het opsporingsonderzoek, alsmede schending van de verbaliseringsplicht.

Bezwaarmakers hebben aangevoerd door het horen van de drie getuigen nader onderzoek te willen doen naar de ernst en mate van verwijtbaarheid van voornoemde vormverzuimen en/of onrechtmatigheden.

Bezwaarmakers hebben met betrekking tot de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] voorts gesteld dat sinds het vorige verhoor van hen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden (nova). Als zodanig zijn genoemd de nadien uitgebrachte concept-tenlastelegging, alsmede dat inmiddels vaststaat dat de zogenoemde IRS-brief vals is en is opgesteld door [getuige 1] . Ook hebben zij, onderbouwd met verwijzing naar dossierstukken, gesteld dat zowel [getuige 3] als [getuige 4] in hun eerdere getuigenverhoor niet de waarheid hebben gesproken. Dit betreft in het geval van [getuige 4] in ieder geval het aanvangstijdstip van het TRAFI-onderzoek en in het geval van [getuige 3] in ieder geval het tijdstip waarop hij kennis heeft gehad van een dossieraantekening betreffende de IRS-brief.

Ten aanzien van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben bezwaarmakers als meer concrete vraagpunten nog genoemd wat de rol is geweest van de IRS-brief in het boekenonderzoek en of de FIOD in de contacten met hen heeft meegedacht en gestuurd op de verkrijging van bepaalde informatie, alsmede of deze getuigen bij hun werkzaamheden onder gezag van de officier van justitie hebben geopereerd.

Bezwaarmakers hebben ten aanzien van getuige [getuige 5] voorts als meer concrete vraagpunten genoemd of en zo ja wanneer de IRS te kennen heeft gegeven dat de IRS-brief vals is en of en wanneer zij dit met [getuige 3] en [getuige 4] heeft gedeeld. Zo ja, wat was de reactie van [getuige 3] en [getuige 4] en waarom wilden zij toch doorgaan met het onderzoek? Heeft [getuige 5] over de IRS-brief en/of de valsheid hiervan contact gehad met de FIOD of het openbaar ministerie?

De rechtbank oordeelt als volgt.

Bezwaarmakers hebben met het voorgaande duidelijk gemaakt met het oog op welke vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. zij hebben verzocht de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] te horen.

Bezwaarmakers hebben inzichtelijk gemaakt wat volgens hen de juridische gevolgtrekkingen zijn of kunnen zijn van de door hen geponeerde stellingen.

Door de verdediging is uitvoerig stilgestaan bij de stelling waarom al na ontvangst van de IRS-brief in augustus 2009 sprake was van een strafrechtelijk onderzoek jegens verdachten. Het openbaar ministerie bestrijdt dit. Een definitief oordeel over dit twistpunt is voorbehouden aan de rechters die de zaak inhoudelijk zullen behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat onderzoek naar deze stelling van de verdediging relevantie mist. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat indien de stellingen van de verdediging aannemelijk worden geacht, dit tot een of meer van de genoemde juridische gevolgtrekkingen zou kunnen leiden. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede de jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van vormverzuimen en andere onrechtmatige handelingen jegens een verdachte, in het bijzonder ook het recente arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889. In dit arrest is onder meer overwogen (rechtsoverweging 2.2.2), dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan (kortweg) een opsporingsambtenaar. Uit de geformuleerde vraagpunten volgt dat beantwoording hiervan relevant kan zijn voor de vraag of er sprake is geweest van onrechtmatige handelingen en/of onherstelbare vormverzuimen, en als daar sprake van is naar de aard en ernst van eventuele onrechtmatige handelingen en/of onherstelbare vormverzuimen.

Tot slot acht de rechtbank aannemelijk dat de onderhavige getuigen uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de door bezwaarmakers geformuleerde vraagpunten.

[getuige 3] en [getuige 4] zijn reeds eerder als getuige door de rechter-commissaris gehoord. Over de vraag of voldoende grond bestaat om deze getuigen nogmaals te horen overweegt de rechtbank als volgt.

De door bezwaarmakers gegeven onderbouwing voor hun stelling dat [getuige 3] en [getuige 4] in hun eerdere verhoor in ieder geval ieder op één concreet punt niet naar waarheid hebben verklaard (zoals voormeld), kan naar het oordeel van de rechtbank grond geven voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze twee getuigen op deze concrete punten. Aan deze punten kan voorts enige relevantie niet worden ontzegd. De rechtbank acht dit, gevoegd bij de door bezwaarmakers aangedragen nova, mede in het licht van de overigens door de verdediging gegeven onderbouwing en bijeengenomen, van voldoende gewicht om het opnieuw horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] te rechtvaardigen. De rechtbank voegt daar aan toe dat de thans door bezwaarmakers geformuleerde vraagpunten andere vraagpunten zijn dan in het eerdere verhoor aan de orde zijn geweest, welke vraagpunten kennelijk mede zijn ingegeven door voor bezwaarmakers nieuwe informatie.

De rechtbank komt met betrekking tot [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] daarom tot de slotsom dat het verzoek tot het horen van deze personen als getuige, gezien de toepasselijke toetsingsmaatstaf, dient te worden toegewezen.

Getuigen [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10]

Uit het dossier volgt dat de getuigen [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] medewerkers waren van de opsporingsinstantie FIOD. Getuige [getuige 9] was officier van justitie bij het Functioneel Parket. Getuige [getuige 10] was parketsecretaris bij het Functioneel Parket. Al deze personen zijn in die hoedanigheid betrokken geweest bij het opsporingsonderzoek dat door de FIOD is uitgevoerd met betrekking tot bezwaarmakers. In het kader van dit opsporingsonderzoek heeft onder meer een doorzoeking plaatsgevonden bij vestigingen van de [firma 1] , waarbij documenten en gegevensdragers in beslag zijn genomen, alsmede zijn krachtens een bevel tot uitlevering gericht aan de [firma 2] documenten verkregen.

Bezwaarmakers hebben ter onderbouwing van hun verzoek tot het horen van onderhavige vijf getuigen, samengevat, het volgende aangevoerd.

Het horen van deze getuigen is van belang voor de (nadere) onderbouwing van verweren dat er sprake is geweest van onrechtmatigheden en/of onherstelbare vormverzuimen die grond kunnen geven tot toepassing van een van de sancties als genoemd in artikel 359a Sv. Bezwaarmakers stellen dat in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van meerdere schendingen van het verschoningsrecht en wensen ieder van de getuigen te horen over de omvang, de ernst en de gevolgen van deze schendingen.

Toegespitst op getuige [getuige 6] hebben bezwaarmakers gesteld dat uit het dossier (zie AMB-041 en Vor-22) blijkt dat zij kennis heeft genomen van gepriviligieerde e-mailberichten en deze heeft gebruikt voor een aanvraag voor een doorzoeking bij [firma 1] . Voorts blijkt uit het dossier dat tussen het moment dat het onderzoeksteam de e-mailberichten onder zich heeft gekregen, in september 2015, en het moment dat een medewerker geheimhouder de e-mailberichten heeft beoordeeld, in januari 2016, ruim vier maanden zit. Bezwaarmakers wensen [getuige 6] te vragen van welke gepriviligieerde e-mails zij heeft kennisgenomen, waarom zij dat gedaan heeft en wat de gevolgen daarvan zijn geweest.

Toegespitst op getuige [getuige 7] hebben bezwaarmakers gesteld dat uit een door deze getuige bij de Accountantskamer ingediende tuchtklacht blijkt dat hij kennis heeft genomen van gepriviligieerde e-mailberichten en deze heeft gebruikt ter onderbouwing van deze tuchtklacht. Het gaat hier voor een deel om andere e-mailberichten dan de berichten die ten grondslag zijn gelegd aan de hiervoor genoemde aanvraag voor een doorzoeking bij [firma 1] . Bezwaarmakers wensen [getuige 7] te vragen van welke gepriviligieerde e-mails hij (nog meer) heeft kennisgenomen, waarom hij dat gedaan heeft en wat hij met die kennis heeft gedaan in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar bezwaarmakers.

Toegespitst op getuigen [getuige 8] en [getuige 9] hebben bezwaarmakers gesteld dat hen in het kader van een op grond van artikel 552a Sv. gevoerde procedure op enig moment is gebleken dat met betrekking tot bepaalde e-mailberichten afkomstig van of gericht aan de raadslieden van bezwaarmakers een zogenoemde geheimhoudersprocedure is doorlopen. In deze procedure zijn e-mailberichten beoordeeld door getuige [getuige 8] en getuige [getuige 9] . Bezwaarmakers wensen deze twee getuigen te bevragen over hoe zij zijn omgegaan met de e-mailberichten, hoe zij de inhoud van de emailberichten hebben beoordeeld, wat zij ermee hebben gedaan, onder wiens instructie zij functioneerden en wat er met e-mailberichten is gebeurd indien daarvan is geoordeeld dat zij onder het verschoningsrecht vallen. Voorts wensen bezwaarmakers vragen te stellen over de vermelding van een ander onderzoek (Monviso) in de over deze geheimhoudersprocedure opgemaakte stukken.

Toegespitst op getuige [getuige 10] hebben bezwaarmakers gesteld dat deze getuige als parketsecretaris is betrokken bij het opsporingsonderzoek, maar uit een e-mailbericht is gebleken dat deze getuige de beschikking heeft gehad over een ordner met geheimhoudersstukken, alsmede dat deze getuige de auteur lijkt te zijn van het overzicht met (potentiële) geheimhoudersstukken blijkens de bestandseigenschappen van dit document. Bezwaarmakers wensen [getuige 10] te bevragen over dit overzicht, alsmede over zijn inhoudelijke betrokkenheid bij de beoordeling van e-mailberichten in de geheimhoudersprocedure.

Bij de beoordeling stelt de rechtbank het volgende voorop. In de al eerder genoemde beschikking van deze rechtbank van 13 september 2018 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de beslagen documenten en gegevensdragers die onderwerp van geschil waren, verkregen bij een doorzoeking bij het door de advocaten van bezwaarmakers ingeschakelde kantoor [firma 1] , als geheimhoudersstukken dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en teruggave van deze documenten en gegevensdragers aan de (toenmalige) advocaten gelast. Deze beschikking is onherroepelijk.

Gelet hierop kan in deze procedure tot uitgangspunt worden genomen dat met betrekking tot deze documenten en gegevensdragers sprake is van schending van het verschoningsrecht van de advocaten van bezwaarmakers. Anders dan het openbaar ministerie kennelijk meent, is niet pas sprake van schending van het verschoningsrecht indien een geheimhoudersstuk op enigerlei wijze door derden wordt gebruikt, maar reeds als door derden kennis wordt genomen van de inhoud van een geheimhoudersstuk.

De rechtbank wijst voorts op zich in het dossier bevindende stukken met betrekking tot e-mailberichten die door de FIOD zijn verkregen op grond van een bevel tot uitlevering gericht aan [firma 2] , de ICT-dienstverlener van bezwaarmaker [bezwaarmaker 2] , in het bijzonder op het proces-verbaal genummerd AMB-GHI-003, opgemaakt door getuige [getuige 8] . Uit laatstgenoemd document valt het volgende op te maken. In eerste instantie zijn 3.115 van deze van [firma 2] door het onderzoeksteam verkregen e-mailberichten door de geheimhoudersofficier van justitie (de rechtbank neemt aan: getuige [getuige 9] ) beoordeeld als vallend onder het verschoningsrecht. Bij een tweede beoordeling zijn door getuige [getuige 8] 837 van deze 3.115 e-mailberichten zeer waarschijnlijk als niet geheimhoudersstukken aangemerkt (zodat, logischerwijs, 2.278 zeer waarschijnlijk geheimhoudersstukken resteren). Nadien heeft getuige [getuige 8] met het programma NUIX een beoordeling gemaakt van de 3.115 e-mailberichten, met als resultaat dat 155 e-mailberichten mogelijk onder een professioneel verschoningsrecht vallen. Deze 155 e-mailberichten zijn door de geheimhoudersofficier van justitie nader beoordeeld, met als resultaat dat 50 van deze 155 e-mailberichten als vallend onder het verschoningsrecht zijn aangemerkt en de overige 105 e-mailberichten niet. Vervolgens zijn zowel laatstgenoemde 105 e-mailberichten als, per vergissing, de eerdergenoemde 837 (andere) e-mailberichten aan het onderzoeksteam van de FIOD ter beschikking gesteld.

De in de voorgaande alinea beschreven gang van zaken blinkt niet uit in duidelijkheid, onder meer niet over de criteria die door de verschillende betrokken personen zijn gebezigd bij het onderzoek of een verschoningsrecht van toepassing is (welk onderzoek kennelijk telkens tot verschillende uitkomsten heeft geleid). Mede hierom acht de rechtbank bepaald niet uitgesloten dat zich onder de 105 plus 837 e-mailberichten die aan het onderzoeksteam ter beschikking zijn gesteld1 e-mailberichten hebben bevonden waarop het verschoningsrecht van de advocaten van bezwaarmakers van toepassing is. Aldus kan ook bepaald niet worden uitgesloten dat met betrekking tot de van [firma 2] verkregen documenten sprake is geweest van schending van het verschoningsrecht.

Schending van het verschoningsrecht is een onherstelbaar vormverzuim. De hierboven genoemde schendingen en mogelijke andere schendingen van het verschoningsrecht zijn voorts, ook naar het standpunt van het Openbaar Ministerie, begaan in het voorbereidend onderzoek.

Ingevolge artikel 359a, eerste lid, Sv. kan worden bepaald dat een van de in het vervolg van dit artikelonderdeel genoemde sancties wordt toegepast, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken. De sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan alleen aan de orde zijn indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt de rechtbank bij de toepassing van het eerste lid rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.

De rechtbank leidt uit de door bezwaarmakers voor de vijf onderhavige getuigen genoemde vraagpunten en de overigens door hen gegeven toelichting af dat bezwaarmakers onderzoek willen doen naar de ernst en omvang van de schending van het verschoningsrecht. Meer concreet gaat het daarbij om de vaststelling van hoeveel en welke gepriviligieerde e-mailberichten kennis is genomen en wat daarmee in het voorbereidend onderzoek is gebeurd, dan wel welke rol deze documenten in het onderzoek hebben gespeeld. De rechtbank acht aannemelijk dat deze punten een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of er grond bestaat om toepassing te geven aan een van de in artikel 359a Sv. genoemde sanctiemogelijkheden.

Bezwaarmakers hebben met het voorgaande duidelijk gemaakt met het oog op welke vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. zij hebben verzocht de getuigen [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] te horen. De door bezwaarmakers voor deze getuigen geformuleerde vraagpunten kunnen, zo volgt uit het vorenoverwogene, naar het oordeel van de rechtbank voorts telkens van belang zijn bij de beantwoording van die vragen. Tot slot acht de rechtbank aannemelijk dat de onderhavige getuigen uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de door bezwaarmakers geformuleerde vraagpunten.

De rechtbank heeft voorts onderkend dat de getuigen [getuige 9] en [getuige 10] ten tijde hier van belang werkzaam waren bij het openbaar ministerie. Bij de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer op 5 maart 2021 is het openbaar ministerie gevraagd hoe zij aankijken tegen de mogelijkheid om de ten aanzien van deze twee getuigen geformuleerde vraagpunten in een proces-verbaal te laten beantwoorden. Het openbaar ministerie heeft hierop afwijzend gereageerd. De rechtbank heeft deze mogelijkheid daarom niet verder bij haar beoordeling betrokken.

De rechtbank komt met betrekking tot [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] daarom, gezien het voorgaande en met inachtneming van de toepasselijke toetsingsmaatstaf, eveneens tot de slotsom dat het verzoek tot het horen van deze personen als getuige dient te worden toegewezen.

Ten overvloede overweegt de rechtbank, met betrekking tot de op grond van een bevel tot uitlevering gericht aan [firma 2] verkregen documenten als volgt. Bezwaarmakers hebben onder meer opgemerkt dat zij uit de daaromtrent opgemaakte stukken niet kunnen opmaken welke concrete e-mailberichten (volgens het proces-verbaal van [getuige 8] : de 105 plus 837 e-mailberichten als voornoemd) door [getuige 8] aan het onderzoeksteam van de FIOD zijn verstrekt. Gelet op de summiere gegevens die zich over deze e-mailberichten in het dossier bevinden is dit niet onbegrijpelijk. Identificatie van de desbetreffende e-mailberichten kan van belang zijn voor de in deze zaak uit te voeren getuigenverhoren, in het bijzonder voor het verhoor van [getuige 8] , alsook voor de verdere voortgang van de behandeling van de strafzaak. De rechtbank geeft het openbaar ministerie daarom in overweging om nadere gegevens aan het dossier te doen toevoegen over deze door [getuige 8] verschafte e-mailberichten. Daarbij kan worden gedacht aan een overzicht waarop per e-mailbericht ten minste is vermeld de datum en het tijdstip van verzending, alsmede de naam van de verzender.

Last tot toevoeging van stukken aan het dossier

Bij de behandeling op 5 maart 2021 hebben de advocaten van bezwaarmakers voorts aan de rechtbank verzocht om het openbaar ministerie te gelasten ‘de door [getuige 3] c.s. geconcipieerde pre-weegdocumenten ter inzage te verstrekken, althans minimaal het eerste concept met begeleidende correspondentie en het pre-weegdocument zoals dat in het selectie-overleg van 4 juli 2013 op tafel lag’ (hierna kortweg aan te duiden als: de pre-weegdocumenten).

Dit verzoek zal worden afgewezen, omdat dit verzoek valt buiten de reikwijdte van de onderhavige bezwaarschriftprocedure. Daarnaast is van belang dat de rechter-commissaris bij beschikking van 24 december 2020 op vordering van de officier van justitie een machtiging als bedoeld in artikel 34, vierde lid, Sv. heeft verleend met betrekking tot een vijftal pre-weegdocumenten, dan wel concepten daarvan. Deze vijf documenten zijn te begrijpen onder de documenten waarvan de advocaten op 5 maart 2021 om inzage hebben verzocht. Tegen de beschikking van 24 december 2020 staat geen rechtsmiddel open. Naar het oordeel van de rechtbank zou het in strijd komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen indien de rechtbank inhoudelijk op het verzoek zou beslissen. Het staat de verdediging vrij om ter terechtzitting in de hoofdzaak een verzoek tot inzage aan de rechtbank te richten.

Conclusies

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het op de voet van artikel 182 Sv. gedane verzoek tot het als getuige horen van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] dient te worden toegewezen.

Het voorgaande betekent dat het bezwaarschrift gegrond zal worden verklaard. De beschikking van de rechter-commissaris zal worden vernietigd en de rechtbank zal, zelf voorzienende, het verzoek tot het horen als getuige van voormelde acht personen toewijzen. De rechtbank ziet daarbij onvoldoende grond om voor een of meer van deze personen te bepalen dat het petitum beperkter dient te zijn dan in zijn algemeenheid voor een getuige geldt, te weten dat (het antwoord op) de aan de getuige te stellen vragen kan bijdragen aan enige door de rechtbank in de strafzaak te nemen beslissing. De rechtbank zal het dossier doen toekomen aan de rechter-commissaris ter uitvoering van de toe te wijzen onderzoekwensen.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het bezwaarschrift gegrond;

-

vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 15 januari 2020;

-

wijst, zelf voorzienende, het verzoek tot het horen als getuige van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] toe;

-

wijst af het verzoek om de officier van justitie te gelasten de pre-weegdocumenten aan het dossier toe te voegen.

Deze beschikking is op 19 maart 2021 gewezen door:

mr. T. van de Woestijne, voorzitter,

mr. A.C. Palmboom en mr. H.E.G. Peters, rechters,

in tegenwoordigheid van G.F.J. Groenendaal, griffier.