Home

Rechtbank Oost-Brabant, 10-02-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:459, 9556624

Rechtbank Oost-Brabant, 10-02-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:459, 9556624

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
10 februari 2022
Datum publicatie
16 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2022:459
Zaaknummer
9556624

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Ontslag op staande voet, grensoverschrijdend gedrag. Het verzoek tot vernietiging wordt toegewezen. Er is wel sprake van verwijtbaar gedrag van de werknemer, maar de specifieke omstandigheden maken dat het handelen van werknemer onvoldoende is om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Werkgever heeft een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsoverkomst gedaan. De vraag die in dat kader moet worden beantwoord, is of de verwijtbare gedragingen zodanig zijn dat van werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Van belang wordt geacht of collega’s nog (op verantwoorde wijze) met de werknemer kunnen samenwerken. Er volgt een bewijsopdracht, de werkgever krijgt de gelegenheid te bewijzen dat werknemer met zijn handelen heeft veroorzaakt dat zijn collega’s geen veilige werkomgeving ervaren.

Uitspraak

beschikking

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer: 9556624 \ EJ VERZ 21-669

Beschikking van 10 februari 2022

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. B. van Wanrooij,

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Eindhoven,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.A.M. Houben .

Partijen zullen hierna “ [verzoeker] ” en “de Gemeente” worden genoemd.

1 Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

1.1.

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om het door de Gemeente gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. [verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. De Gemeente heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

1.2.

Op 20 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De beide gemachtigden hebben op de zitting pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

1.3.

Na de zitting is een datum voor beschikking bepaald.

2 De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

2.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1983, is op [datum] in dienst getreden bij de Gemeente. Voor [datum] heeft [verzoeker] als uitzendkracht voor de Gemeente gewerkt. [verzoeker] verrichtte zijn werkzaamheden (voornamelijk) in zwembad De Tongelreep.

2.2.

Het dienstverband is aangegaan voor een arbeidsduur van 25 uren per week, het laatstverdiende brutosalaris bedraagt € 1.533,93. [verzoeker] is in dienst getreden in de functie van Ondersteunend facilitair medewerker C .

2.3.

Met ingang van 19 januari 2021 is [verzoeker] voor een deel van zijn uren plaatsvervangend ploegleider geworden.

2.4.

Op zaterdag 9 oktober 2021 vond er een personeelsfeest plaats. Er heeft die avond een incident plaatsgevonden tussen [verzoeker] en zijn collega [A] .

Aan het begin van de avond waren [verzoeker] , [A] en nog drie collega’s in gesprek. [A] vertelde dat ze voor haar studie Filosofie een thesis aan het schrijven was over fistfucking. [verzoeker] heeft haar gevraagd of dat een grap was, waarop [A] hem heeft verzekerd dat het geen grap was en dat ze echt over dit onderwerp een thesis schreef. [verzoeker] heeft [A] nog enkele vragen gesteld, waarop [A] hem duidelijk heeft gemaakt dat het niet om haar gaat, maar dat het een wetenschappelijk onderzoek is. Het gesprek is daarna, voor dat moment, geëindigd.

[verzoeker] raakte vervolgens in gesprek met een andere collega, [B] . Het onderwerp van het gesprek kwam op hetgeen [A] zojuist aan [verzoeker] had verteld over haar thesis. [verzoeker] en [B] hebben als gevolg daarvan samen gepraat over ruige seks, [verzoeker] ging erop door, [B] maakte ook grappen en ze lachten er samen om.

Wat later op de avond werd er gedanst. Het nummer “Time of my life” uit de film Dirty Dancing werd gedraaid. [verzoeker] en [A] stonden met nog een collega aan de bar. Ze besloten dat [verzoeker] en de andere collega [A] gingen optillen (liften), net als in de genoemde film. Dat trok veel bekijks en iedereen vond het grappig. Na afloop, toen [verzoeker] en [A] samen aan de bar stonden, spraken zij over het optillen. [A] zei iets in de trant van ‘dat ging niet helemaal lekker net, je was niet sterk genoeg om mij omhoog te houden hè?’ Ze lachten er samen om. Vervolgens lopen de verklaringen wat uiteen. Conform [verzoeker] komt het gesprek weer op het onderwerp van de thesis van [A] . [verzoeker] vroeg zich af waarom [A] dit onderwerp zou kiezen en waarom ze zou aangeven dat haar (veel) oudere professor zo werd geconfronteerd met dit onderwerp. Hij dacht aan het eerdere gesprek en vroeg of zij dan ook van rauwe seks hield, waarop [A] antwoordde dat het daar niet om ging, waarop hij iets heeft gezegd in de trant van “dus je wilt niet door mij half verkracht worden?” [A] daarentegen heeft volgens het verslag van de Gemeente aangegeven dat [verzoeker] in reactie op de opmerking over de lift heeft gezegd dat hij wel sterk genoeg was en “Als ik jou zou willen verkrachten, is er niks wat jij kan doen”.

Vast staat dat [A] op de opmerking van [verzoeker] heftig reageerde en wegliep.

Ongeveer twee uur later, aan het einde van de avond, zag [verzoeker] [A] staan en liep naar haar toe. Hij gaf haar een kneep in de billen en hij zei iets in de trant van “dat was maar een grapje daar straks.” [A] werd boos op [verzoeker] .

2.5.

Na afloop van het feest, op zondag 10 oktober 2021 om 01:04 uur, heeft [A] aan mevrouw [C] (coördinator, verder te noemen: [C] ) de volgende e-mail geschreven:

“Ik wil geen officiële melding maken maar ik wil niet meer onder [verzoeker] als ploegleider werken. Wegens persoonlijke ervaringen voel ik me niet meer op mijn gemak binnen deze machtspositie. Mocht dit echter niet mogelijk zijn zonder officiële melding dan ben ik zeker bereid om deze toch vast te leggen.

Ik heb tot op heden geen probleem om met [verzoeker] te werken binnen een gelijkwaardige functie, ik weiger echter om te werken wanneer hij ploegleider is.

Het spijt me oprecht dat dit deze wending heeft moeten nemen, maar ik hoop dat je hier begrip voor hebt.”

Ongeveer een half uur later, om 01:33 uur, schrijft [A] aan [C] :

“Ik heb er even over nagedacht en ik wil toch een melding maken van seksuele intimidatie of iets dergelijks. Ik hoor graag wat de volgende stappen zijn.”

2.6.

Op maandag 11 oktober 2021 hebben [verzoeker] en [A] elkaar gesproken. [verzoeker] heeft [A] zijn excuses aangeboden.

2.7.

Bij e-mailbericht van 13 oktober 2021 aan [C] heeft [verzoeker] zijn kant van het verhaal verteld.

2.8.

Op 16 oktober 2021 heeft [C] gesproken met [A] over het incident op 9 oktober 2021. Ook de heer [D] (afdelingshoofd, verder te noemen: [D] ) was bij dat gesprek aanwezig. De Gemeente heeft een verslag van dit gesprek gemaakt.

2.9.

Vervolgens heeft [verzoeker] naar aanleiding van het incident met [A] op het personeelsfeest op maandag 18 oktober 2021 een gesprek gehad met [D] en mevrouw [E] van P&O (verder te noemen: [E] ). In dit gesprek is ook een incident op een eerder personeelsfeest (in 2018) met collega [F] ter sprake gekomen. Ten aanzien van dat laatste incident heeft [verzoeker] toegelicht dat hij met [F] wilde dansen en zijn armen om haar heen deed om haar mee te nemen om te dansen. [F] was daar niet van gediend en is weggelopen. Later heeft [verzoeker] zijn excuses aangeboden aan [F] .

[verzoeker] is door de Gemeente tijdens het gesprek op 18 oktober 2021 op non-actief gesteld en geschorst.

2.10.

In het kader van het onderzoek hebben [D] en [E] op 18 oktober 2021 ook met [F] gesproken.

2.11.

Op 20 oktober 2021 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden met [A] . Ook heeft die dag een gesprek met [G] (ploegleider zwemzaken) plaatsgevonden.

2.12.

Op 21 oktober 2021 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden met [verzoeker] . Tijdens dat gesprek is ook ter sprake gekomen dat [verzoeker] in de zomer van 2021 door [G] is aangesproken naar aanleiding van het maken van seksueel getinte grappen tegenover collega’s.

2.13.

Bij brief van 22 oktober 2021 heeft de Gemeente de non-actiefstelling en schorsing aan [verzoeker] bevestigd, en heeft zij aangezegd dat zij voornemens is om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Zij schrijft in deze brief:

“Aanleiding

De melding van een jonge vrouwelijke collega over grensoverschrijdend gedrag tijdens het personeelsfeest op zaterdag 9 oktober jl. Ze heeft aangegeven zich ernstig seksueel geïntimideerd te voelen door wat je tegen haar gezegd hebt en door jouw handtastelijkheid.

Gebleken is dat je op de bewuste avond iets tegen haar gezegd hebt in de trant van: “hou je er van door mij half verkracht te worden? Daar zou je niks tegen kunnen doen.” Of woorden van gelijke strekking. Zij heeft daarop duidelijk laten blijken hier niet van gediend te zijn door te zeggen dat zij het niet vond kunnen dat je dit tegen haar zei en door weg te lopen.

Later op de avond bij het naar huis gaan heb je haar benaderd en in haar bil geknepen, en woorden van de strekking gebruikt van: “Het was toch maar een grapje, daarstraks?” Ook daarop heeft zij heftig gereageerd en haar afkeuring duidelijk laten blijken, door dat te zeggen en jou van haar weg te duwen. Jij hebt daarop gezegd haar reactie overdreven te vinden. Waarop zij weggegaan is.

Context

Jij bent medewerker civiele zaken en sinds 2020 naar voren geschoven als beoogd ploegleider. Hierdoor stuur je functioneel onder meer deze collega aan.

(…)

Uit jouw eigen verklaring is gebleken dat je naar aanleiding van je grensoverschrijdend gedrag jegens een jonge vrouwelijke collega, tijdens een voorgaand feest, op verzoek van een ploegleider, je excuses hebt aangeboden aan de betreffende collega. Dit heb je een tijd later ook gedaan.

Als het niet al op basis van algemeen aanvaarde normen en waarden bij jou bekend had moeten zijn dat je vrouwelijke collega’s niet seksueel intimideert, dan had jou di top grond van de gedragsregels en de eerdere situatie duidelijk moeten zijn. Daarnaast is gebleken dat je er afgelopen zomer door een ploegleider, [G] op gewezen bent dat je je moet onthouden van seksueel intimiderende uitlatingen tegen vrouwelijke collega’s. Dit naar aanleiding van opmerkingen die je ten aanzien van [H] had gemaakt. Dat dit geen formele waarschuwing geweest is, doet er niet aan af. Het gebeuren op 9 oktober jl. is geen eenmalig incident. Op basis van de eerdere situatie, signalen en gedragsregels had je moeten weten dat jouw gedrag en uitlatingen op 9 oktober jl. een ambtenaar van de Gemeente onwaardig zijn en niet worden getolereerd.

(…)

Door je uitlatingen en gedrag heb je je schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie. Je hebt het vertrouwen dat jouw collega’s in jou moeten kunnen hebben, op ernstige wijze geschaad. Je bent onderdeel van de gemeente en hebt als ambtenaar een extra verantwoordelijkheid om je correct te gedragen. Ook heb je vanuit de gezagsverhouding en leeftijdsverschil juist een voorbeeldfunctie. De gemeente verwijt je dat je het in jouw gestelde vertrouwen op onherstelbare wijze geschonden hebt en is van mening dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.

(…)
Ontslag op staande voet onder opschortende voorwaarde

De aard en ernst van de dringende reden laten ons geen andere keuze dan over te gaan tot ontslag op staande voet met ingang van 21 oktober 2021, zoals je al mondeling is medegedeeld. Dit doen wij onder de opschortende voorwaarde dat je vóór 29 oktober a.s. de bijgaande vaststellingsovereenkomst aanvaardt. Op deze vaststellingsovereenkomst kan in en buiten rechte geen beroep gedaan worden, in geval deze niet integraal binnen de gesteld termijn aanvaard is. Gedurende de termijn die je hebt voor beraad, blijft de schorsing in stand en sta je op non-actief.”

2.14.

Partijen hebben overleg gevoerd, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoeker] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

voorlopige voorziening:

I. de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 3.323,71 bruto inclusief 17,05% IKB per maand vanaf 21 oktober 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;

II. de Gemeente te verplichten om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom;

bodemzaak

primair: onvoorwaardelijk

III. het ontslag op staande voet te vernietigen;

IV. de Gemeente te verplichten om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom;

V. de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 3.323,71 bruto inclusief 17,05% IKB per maand vanaf 21 oktober 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris;

subsidiair: onvoorwaardelijk

VI. de Gemeente bij instandhouding van het ontslag op staande voet te veroordelen tot betaling van het bedrag ad € 1.501,03 bruto inclusief 17,05, als zijnde het salaris over de periode 21 oktober tot 5 november 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;

subsidiair: voorwaardelijk

VII. bij vernietiging van het ontslag op staande voet, maar bij toewijzing van het verwachte tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maakt [verzoeker] aanspraak op betaling van de volgende bedragen door de Gemeente:
1) de billijke vergoeding ter hoogte van € 15.000,- ex artikel 7:671b lid 8
sub c BW;
2) het achterstallige salaris en doorbetaling van het salaris vanaf 21 oktober
2021 tot de einddatum van het dienstverband, alsdan vast te stellen op
€ 3.323,71 bruto inclusief 17,05% IKB per maand, te vermeerderen met
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
3) de wettelijke transitievergoeding;

primair en subsidiair, voorwaardelijk en onvoorwaardelijk

VIII. de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hierboven genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

IX. de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten, berekend conform de staffel BIK aan de hand van de toegewezen bedragen;

X. te oordelen dat de Gemeente binnen veertien dagen na de einddatum van het dienstverband aan [verzoeker] dient te verstrekken een deugdelijke eindafrekening voorzien van netto-bruto specificatie, op laste van een dwangsom;

XI. de Gemeente te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Hij stelt daartoe dat hij een situatie verkeerd heeft ingeschat, maar dat zijn gedragingen richting [A] van onvoldoende gewicht zijn om te gelden als dringende reden voor een ontslag op staande voet. Hij heeft niet de intentie gehad om zich op seksueel gebied ‘op te dringen’ aan [A] en dat blijkt ook niet uit de gestelde feiten. Zijn opmerking over ‘verkrachten’ kan niet zodanig gelezen worden dat daarmee uitdrukkelijk een seksuele intentie werd uitgesproken. Hij heeft bedoeld een, zij het vergezochte, vergelijking te maken tussen het geforceerd opleggen van extreme seksuele inhoud aan een oudere professor door middel van het onderwerp van de thesis van [A] , en een verkrachting. Uit de gestelde feiten blijkt ook niet dat [A] zich onveilig of seksueel geïntimideerd voelt door hem. Hij heeft na het incident nog contact met [A] gehad, hij heeft haar zijn excuses aangeboden en [A] heeft dat geaccepteerd. Ze heeft ook geen formele klacht ingediend bij de Gemeente. [A] wil ook niet dat hij ontslagen wordt en voelt zich ernstig bezwaard over het feit dat de Gemeente deze weg is ingeslagen. Het incident heeft plaatsgevonden op een feest en niet op de reguliere werkvloer. [A] is zelf een gesprek met hem begonnen over een expliciet seksueel onderwerp. Er is geen sprake van eerdere incidenten of grensoverschrijdend gedag en hij heeft niet eerder een formele waarschuwing gehad. [verzoeker] functioneert volledig naar behoren en is zelfs naar voren gebracht voor een promotie. De verhouding met zijn directe collega’s, waaronder ook zijn leidinggevende [G] , is uitstekend. Voor [verzoeker] heeft het ontslag zéér ingrijpende gevolgen en het ontslag staat in schril contrast met de wijze waarop zijn naaste collega’s hem zien en waarderen. De feiten zijn niet van zodanig ernstige aard dat daarmee, ook gelet op de jurisprudentie, de ernstige gevolg van een ontslag op staande voet gerechtvaardigd worden.

De datum van het ontslag is 5 november 2021, te weten de datum dat zijn advocaat heeft aangegeven het minnelijke voorstel van de Gemeente niet te accepteren. De Gemeente stelt ten onrechte dat het ontslag op staande voet met terugwerkende kracht is ingetreden op 21 oktober 2021. Hij maakt daarom aanspraak op zijn salaris vanaf 21 oktober 2021.

4 Het verweer en het tegenverzoek

5 De beoordeling

6 De beslissing