Rechtbank Oost-Brabant, 24-11-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5151, SHE 22/230
Rechtbank Oost-Brabant, 24-11-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5151, SHE 22/230
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 november 2022
- Datum publicatie
- 24 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2022:5151
- Zaaknummer
- SHE 22/230
Inhoudsindicatie
Intrekken natuurvergunning en IOV.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek van eiseres om gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning. Eiseres heeft verzocht om intrekking van een natuurvergunning uit 2016 voor een (nog niet gerealiseerde) stal bij een varkenshouderij in Esbeek omdat er geen passende maatregelen worden genomen om de verslechtering van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen. Het college denkt dat er voldoende andere passende maatregelen (zullen) worden genomen zodat intrekking van de natuurvergunning niet nodig is. De rechtbank vindt dat het college daarover niet genoeg duidelijkheid heeft geboden. Het college heeft niet duidelijk gemaakt binnen welk tijdpad op grond van artikel 1.12b van de Wet natuurbescherming (Wnb) landelijke maatregelen zullen worden uitgevoerd om de verslechtering van Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen en wanneer verwacht wordt dat deze maatregelen effectief zijn. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de uitkoop van zeven piekbelasters in Noord-Brabant oplevert voor het Natura 2000-gebied Kempenland West. De rechtbank heeft op meerdere punten twijfels over de effectiviteit van het provinciale maatregelenpakket. Daarom mag het college het intrekkingsverzoek niet afwijzen met een verwijzing naar beide maatregelenpakketten en moet het college opnieuw en beter gemotiveerd beslissen op het intrekkingsverzoek. Dat is een hard gelag voor vergunninghoudster die al jarenlang bezig is met haar plannen. Daar mag het college evenwel geen rekening mee houden want artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Als het college niet inzichtelijk maakt welke andere concrete landelijke of provinciale maatregelen worden genomen om de dreigende achteruitgang van natuurwaarden in Kempenland West te voorkomen, is de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van vergunninghoudster de enige passende maatregel.
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/230
Stichting Brabantse Milieufederatie, uit Tilburg, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (het college)
(gemachtigden: mr. R.D. Reinders en mr. L.M.C. Cloodt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: DOVO B.V., te Esbeek, vergunninghoudster (gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Inleiding
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek van eiseres om gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning uit 2016 voor een stal bij een varkenshouderij in Esbeek. Eiseres heeft verzocht om intrekking van het niet gebruikte gedeelte van deze natuurvergunning omdat er geen passende maatregelen worden genomen om de verslechtering van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen. Het college denkt dat er voldoende andere passende maatregelen (zullen) worden genomen zodat intrekking van de natuurvergunning niet nodig is. De rechtbank vindt dat het college daarover niet genoeg duidelijkheid heeft geboden. Het college heeft niet duidelijk gemaakt binnen welk tijdpad op grond van artikel 1.12b van de Wet natuurbescherming (Wnb) landelijke maatregelen zullen worden uitgevoerd om de verslechtering van Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen en wanneer verwacht wordt dat deze maatregelen effectief zijn. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de uitkoop van zeven piekbelasters in Noord-Brabant oplevert voor het Natura 2000-gebied Kempenland West. De rechtbank heeft op meerdere punten twijfels over de effectiviteit van het provinciale maatregelenpakket. Daarom mag het college het intrekkingsverzoek niet afwijzen met een verwijzing naar beide maatregelenpakketten en moet het college opnieuw en beter gemotiveerd beslissen op het intrekkingsverzoek. Dat is een hard gelag voor vergunninghoudster die al jarenlang bezig is met haar plannen. Daar mag het college evenwel geen rekening mee houden want artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Als het college niet inzichtelijk maakt welke andere concrete landelijke of provinciale maatregelen worden genomen om de dreigende achteruitgang van natuurwaarden in Kempenland West te voorkomen, is de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van vergunninghoudster de enige passende maatregel.
In deze uitspraak zet de rechtbank eerst het procesverloop en de feiten op een rij. Daarna geeft de rechtbank een korte samenvatting van de standpunten van partijen en legt de rechtbank uit hoe zij de zaak beoordeelt. Vervolgens behandelt de rechtbank de afzonderlijke beroepsgronden van eiseres. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit en de behandeling door de rechtbank
Het college heeft het intrekkingsverzoek van eiseres afgewezen in het besluit van
1 april 2021. In het besluit van 21 december 2021 (verder het bestreden besluit) heeft het college de afwijzing met een aangevulde motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het college van 21 december 2021 op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college en
[naam 1] en [naam 2] namens vergunninghoudster, bijgestaan door de gemachtigde.