Rechtbank Oost-Brabant, 16-06-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2931, 22/1639
Rechtbank Oost-Brabant, 16-06-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2931, 22/1639
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 juni 2023
- Datum publicatie
- 16 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2023:2931
- Zaaknummer
- 22/1639
Inhoudsindicatie
Artikel 3 lid 4 Wgv SMB Nevele
De zaak gaat over een vergunning waarbij twee bedrijven met ieder hun eigen omgevingsvergunning samensmelten tot één inrichting met één vergunning. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). Dit artikel maakt het mogelijk om toch uit te breiden (meer dieren te houden) in situaties met teveel geurhinder. Op basis van het artikel is het toegestaan om 50% van de milieuwinst door geurreducerende maatregelen te gebruiken om meer dieren te houden. Veel veehouderijen in Nederland hebben vergunningen waarbij gebruik is gemaakt van artikel 3, vierde lid van de Wgv. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever een strategische milieubeoordeling had moeten verrichten voordat dit onderdeel van de wet werd aangenomen. De wetgever heeft deze beoordeling niet gemaakt en dat is in strijd met de SMB-richtlijn (2001/42/EG). Daarom had het college volgens de rechtbank artikel 3, vierde lid, van de Wgv buiten toepassing moeten laten (niet mogen gebruiken in dit geval). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het college op basis van artikel 7af, veertiende lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) inmiddels de bevoegdheid heeft om af te wijken van artikel 3, vierde lid, van de Wgv en in concrete gevallen dus maatwerk kan leveren na een uitgebreide beoordeling van de daarmee gepaard gaande milieugevolgen. Ook enkele andere beroepsgronden slagen.
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1639
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , [eisers], uit [woonplaats] ,
Stichting [naam], uit [vestigingsplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: [naam] ).
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden,
het college,
(gemachtigden: mr. A.A.C. Michiels, mr. E.L.A. Kramer en mr. M Stoof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] , uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster), gemachtigde: mr. J. van Groningen.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een vergunning voor de activiteit “milieu”1 voor het uitbreiden en wijzigen van het veehouderijbedrijf van vergunninghoudster van 7 juni 2022 (het bestreden besluit).
Op 8 september 2022 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) om advies gevraagd. Op 30 november 2022 heeft de StAB in deze zaak (en in de procedure SHE 22/575) advies uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld gelijktijdig met het beroep SHE 22/576. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , [naam] , [naam] en [naam] en [naam] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, [naam] namens vergunninghoudster, de gemachtigde van vergunninghoudster en [naam] als deskundige van vergunninghoudster.
Het college heeft na de zitting nog aanvullende stukken toegezonden. Partijen hebben hierop gereageerd. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een tweede zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 19 mei 2023 gesloten.
2. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij en behandelt de rechtbank daarna de beroepsgronden tegen het bestreden besluit. Het bestreden besluit is een vergunning waarbij twee bedrijven in ieder geval door verlening van die vergunning, samensmelten tot één inrichting met één vergunning. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). Dit artikel maakt het mogelijk om toch uit te breiden (meer dieren te houden) in situaties met teveel geurhinder. Op basis van het artikel is het toegestaan om 50% van de milieuwinst door geurreducerende maatregelen te gebruiken om meer dieren te houden. Veel veehouderijen in Nederland hebben vergunningen waarbij gebruik is gemaakt van artikel 3, vierde lid van de Wgv. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever een strategische milieubeoordeling had moeten verrichten voordat dit onderdeel van de wet werd aangenomen. De wetgever heeft deze beoordeling niet gemaakt en dat is in strijd met de SMB-richtlijn (2001/42/EG). Daarom had het college volgens de rechtbank artikel 3, vierde lid, van de Wgv buiten toepassing moeten laten (niet mogen gebruiken in dit geval). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het college op basis van artikel 7af, veertiende lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) inmiddels de bevoegdheid heeft om af te wijken van artikel 3, vierde lid, van de Wgv en in concrete gevallen dus maatwerk kan leveren na een uitgebreide beoordeling van de daarmee gepaard gaande milieugevolgen. Ook enkele andere beroepsgronden slagen. De relevante regelgeving is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.