Rechtbank Oost-Brabant, 24-10-2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5030, 11128118 \ EJ VERZ 24-344
Rechtbank Oost-Brabant, 24-10-2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5030, 11128118 \ EJ VERZ 24-344
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2024
- Datum publicatie
- 28 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2024:5030
- Zaaknummer
- 11128118 \ EJ VERZ 24-344
Inhoudsindicatie
Na (anonieme) klachten over een onveilig opleidingsklimaat stelt de toezichthouder een onderzoek in naar de opleidingsinstelling van de werkgever en gaat over tot schorsing van de erkenning van de opleidingsinstelling en de hoofdopleider, de werknemer. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen; geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) en ook geen sprake van andere omstandigheden (h-grond). Werkgever heeft nagelaten zelf zorgvuldig (vervolg)onderzoek te doen naar de gegrondheid van de geuite (anonieme) klachten. Onvoldoende is gebleken dat een terugkeer van de werknemer als hoofdopleider redelijkerwijs moet worden uitgesloten.
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11128118 \ EJ VERZ 24-344
Beschikking van 24 oktober 2024
in de zaak van
STICHTING GGZE,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: GGzE,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius,
tegen
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H.A. van Es.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 81 bijlagen, ontvangen door de griffie op 31 mei 2024;
- het verweerschrift met 10 bijlagen, met een (voorwaardelijk) tegenverzoek;
- een brief van [verzoeker] d.d. 12 september 2024 met aanvullende bijlagen 11 tot en met 20;
- een brief van GGzE d.d. 13 september 2024 met aanvullende bijlagen 82 en 83;
- een brief van GGzE d.d. 14 september 2024 met aanvullende bijlage 84;
- een brief van [verzoeker] d.d. 16 september 2024 met aanvullende bijlagen 21 tot en met 26;
- de mondelinge behandeling van 18 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de spreekaantekeningen die de gemachtigden van partijen hebben overgelegd en voorgedragen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.
2 De feiten
GGzE levert zorg, behandeling en begeleiding aan mensen met psychiatrische en/of ernstige psychosociale problemen. Daarnaast is GGzE een door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (hierna: RGS) erkende praktijkinstelling voor meerdere (specialistische) opleidingen, waaronder de opleiding tot psychiater. Binnen deze opleiding die circa vierenhalf jaar duurt, worden Artsen In Opleiding tot Specialist (hierna: AIOS / AIOSSEN) opgeleid tot psychiater. Binnen GGzE zijn steeds 20 à 25 AIOSSEN tegelijk in opleiding.
[verzoeker] (geboren [geboortedatum] 1969) is met ingang van [datum] 2013 in dienst getreden bij GGzE op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van opleider Psychiatrie. In de arbeidsovereenkomst is de arbeidsomvang bepaald op 36 uur per week. Verder is daarin bepaald dat [verzoeker] 60% hiervan vervult met activiteiten in het kader van (A-)opleiderschap en patiëntenzorgtaken en 40% voor wetenschappelijk onderzoek op basis van een samenwerking tussen GGzE en de Universiteit van Maastricht. Het laatstgenoten salaris van [verzoeker] bedraagt € 14.704,99 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
In 2020 is [verzoeker] benoemd tot hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Maastricht. Daarvoor was zij aldaar werkzaam als universitair docent respectievelijk universiteit hoofddocent.
[verzoeker] was door RGS erkend hoofdopleider en tevens voorzitter van de Centrale opleidingscommissie (hierna: COC) van de opleiding tot psychiater bij GGzE.
In april 2022 heeft een groep AIOSSEN een klacht ingediend bij RGS over onveiligheid van het opleidingsklimaat bij GGzE over een langere periode. Die klacht heeft ertoe geleid dat RGS op 4 juli 2022 heeft besloten tot het instellen van intensief toezicht op GGzE als opleidingsinstelling. Ook is de erkenning van de opleiding voor de periode van één jaar geschorst. Aan dit besluit heeft RGS ten grondslag gelegd dat zij heeft geconstateerd dat sprake is van een onveilig opleidingsklimaat.
Op 18 juli 2022 heeft GGzE een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van RGS. Tevens heeft GGzE aan RGS verzocht haar besluit tot schorsing op te schorten, hetgeen RGS heeft geweigerd.
Naar aanleiding van een visitatie op 26 juli 2022 heeft de visitatiecommisie van RGS in het door haar opgestelde visitatierapport d.d. 11 augustus 2022 geadviseerd GGzE geen erkenning te verlenen vanwege een onveilig opleidingsklimaat.
Op 8 augustus 2022 heeft [verzoeker] haar functie als hoofdopleider tijdelijk (onder protest) neergelegd. De formele aanstelling als door RGS erkend hoofdopleider heeft [verzoeker] met een op 28 september 2022 aan RGS gezonden brief beeindigd.
Per 15 augustus 2022 heeft de toenmalige Raad van Bestuur van GGzE haar functie neergelegd en is een interimbestuur aangesteld, totdat op respectievelijk 1 april 2023 en 15 mei 2023 een nieuwe Raad van Bestuur is benoemd.
Op 1 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (de Raad van Bestuur van) GGzE en [verzoeker] . Tijdens dat gesprek hebben partijen de volgende afspraken gemaakt, vastgelegd bij e-mail d.d. 1 september 2022:
“Uw cliënte [ [verzoeker] , toevoeging kantonrechter] is bereid, ingaande heden, voor een periode van 6 maanden dus tot 1 maart 2023, alle taken die samenhangen met het zijn van opleider over te dragen aan de plaatsvervangend opleider mevrouw [A] . Dit betekent onder meer maar niet uitsluitend dat zij geen bijeenkomsten van de COC meer zal bijwonen, dat zij geen enkele rol meer zal spelen bij de beoordeling van de aios en dat zij zich ook overigens onthoudt van elke rol bij de opleiding in geschrift en in persoon. Haar formele aanstelling als hoofdopleider blijft verder ongewijzigd.
2. Cliënten geven nadere invulling aan een nog in overleg op te stellen plan van aanpak om de dialoog tussen mevrouw [verzoeker] en de aios op een daartoe geëigend moment op te starten. […]
5. GGzE zal in nauwe samenspraak met mevrouw [verzoeker] de komende zes maanden onderzoek doen naar de herkomst en waarachtigheid van verschillende externe signalen (waarheidsvinding, met name maar niet uitsluitend betreffende de casus [C] ). […] Partijen hebben samen vastgesteld dat er sprake is van reputatie schade voor zowel GGzE als voor mevrouw [verzoeker] , die geen recht doet aan de gekende situatie. Daarom zal GGzE onderzoeken wat in redelijkheid kan worden ondernomen om de ontstane schade voor beide partijen te mitigeren.
6. Partijen treden zo spoedig als mogelijk in nader overleg over een plan van aanpak dat er toe moet leiden dat aan het einde van de 6 maanden de COC een advies kan geven of alle hierboven vermeldde inspanningen er toe kunnen leiden dat mevrouw [verzoeker] in de volle omvang haar opleiderschap weer ter hand kan nemen of […] dat GGzE op basis van het advies van de COC tot het oordeel komt dat mevrouw [verzoeker] haar functie als opleider niet meer kan uitvoeren. In de laatste situatie behoudt mevrouw [verzoeker] het recht om zich daartegen te verweren.”
Op 19 september 2022 heeft RGS aan GGzE en [verzoeker] kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de erkenning van de instelling, de opleider en de plaatsvervangend opleider in te trekken vanwege een onvoldoende veilig opleidingsklimaat.
Op 15 november 2022 heeft RGS het besluit genomen dat strekt tot intrekking van de schorsing van de opleiding psychiatrie en tot handhaving van het intensive toezicht. RGS heeft daartoe overwogen:
“[…] De secretaris van cluster 1 heeft nader onderzoek gedaan naar de stages voor cluster I. Alle 36 aiossen/alumni van de jaren 2020 t/m 2022 zijn aangeschreven en gevraagd naar hun feedback met betrekking tot de veiligheid van het opleidingsklimaat. De secretaris heeft met vijf van hen een gesprek gehad en vier hebben schriftelijke feedback gegeven. De conclusie van de gesprekken met en de schriftelijke feedback van deze aiossen, is dat er geen signalen zijn van een problematisch of onveilig opleidingsklimaat. De stages worden
vooral als nuttig en leerzaam ervaren. Door het duale karakter van de opleiding is de instituutsopleider gedurende deze stages de continue factor in de opleiding. Hiermee is er voor de aiossen van deze stages een gemakkelijke en drempelvrije toegang buiten de stageplek in geval van problemen ot conflicten. Hierdoor achten wij het niet langer noodzakelijk of gewenst om de schorsing te handhaven.”
Op 13 februari 2023 heeft de Universiteit van Maastricht kenbaar gemaakt dat uit het door haar opgedragen onderzoek door onderzoeksbureau BING geen aanwijzingen zijn gevonden voor sociale onveiligheid in relatie tot [verzoeker] binnen de sectie Psychiatrie van de vakgroep waar [verzoeker] als hoogleraar werkzaam is.
In december 2022 en het gehele jaar 2023 zijn gesprekken gevoerd tussen [verzoeker] en de Raad van Bestuur van GGzE en is door hun gemachtigden gecorrespondeerd over de positie van [verzoeker] , een eventuele terugkeer als hoofdopleider en een (tijdelijke) (andere) invulling van het dienstverband. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
In januari 2024 is een mediationtraject aangevangen dat eind mei 2024 zonder succes is beëindigd.
Op 15 februari 2024 heeft RGS het besluit genomen dat een erkenning van de opleiding Psychiatrie, de hoofdopleider (prof. dr. [B] ) en de plaatsvervangende hoofdopleider met ingang van 15 november 2023 voor onbepaalde tijd wordt verleend.
3 Het verzoek en het verweer (met voorwaardelijk tegenverzoek)
GGzE verzoekt– samengevat – bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad;
I. de arbeidsovereenkomst tussen GGzE en [verzoeker] te ontbinden met ingang van de eerst mogelijke datum:
- primair op de g-grond of h-grond (artikel 7:669 lid 3 sub g en h Burgerlijk Wetboek (BW)), wegens een verstoorde arbeidsrelatie of andere omstandigheden;
- subsidiair op de i-grond (artikel 7:669 lid 3 sub i BW);
II. te bepalen dat [verzoeker] aanspraak maakt op de wettelijke transitievergoeding, maar niet op een billijke of andere aanvullende vergoeding;
met compensatie van de proceskosten.
Aan het verzoek heeft GGzE – samengevat – ten grondslag gelegd dat [verzoeker] al bijna twee jaar geen hoofdopleider meer is en geen invulling kan geven aan het belangrijkste deel van de bedongen arbeid. Zij weigert een volledige invulling aan de arbeidsovereenkomst te geven door (alleen) als hoogleraar en psychiater aan GGzE verbonden te blijven en werkzaamheden te verrichten. Herplaatsing is daarom niet mogelijk. Daarnaast is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Voor hetgeen GGzE verder heeft aangevoerd, wordt verwezen naar de overwegingen onder de beoordeling.
[verzoeker] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek. Volgens haar is geen sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, heeft zij – samengevat – bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
I. toekenning van de wettelijke transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
II. toekenning van een billijke vergoeding van € 205.275,84 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
III. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met primair haar aanstelling als hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht tot 1 oktober 2025 en subsidiair een opzegtermijn van drie maanden zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking;
IV. in het geval dat de arbeidsovereenkomst vóór 1 oktober 2025 wordt ontbonden, GGzE te veroordelen tot nakoming van primair de raamovereenkomst en subsidiair artikel 9 van de raamovereenkomst ten opzichte van de Universiteit van Maastricht, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat GGzE zich hieraan niet houdt;
met veroordeling van GGzE in de proceskosten.
Voor hetgeen [verzoeker] daartoe heeft aangevoerd en aan haar tegenverzoek ten grondslag heeft gelegd, wordt verwezen naar de overwegingen onder de beoordeling.