Rechtbank Oost-Brabant, 04-06-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3204, C/01/383374 / HA ZA 22-366
Rechtbank Oost-Brabant, 04-06-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3204, C/01/383374 / HA ZA 22-366
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 juni 2025
- Datum publicatie
- 11 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2025:3204
- Zaaknummer
- C/01/383374 / HA ZA 22-366
Inhoudsindicatie
Collectieve actie (WAMCA) door vakbond. Uitleg spaarurenmodel in cao: over de verhouding met de cao-bepaling over de eindejaar periode (collectieve sluiting), en over de inzetbaarheid van spaaruren bij onwerkbaar weer. De vorderingen van de vakbond worden afgewezen. Aan beoordeling van (voorwaardelijke) reconventionele vordering komt de rechtbank niet toe. Dit eindvonnis is een vervolg op de vonnissen ECLI:NL:RBOBR:2022:5316, 2024:5, en 2024:1696.
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/383374 / HA ZA 22-366
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. J. van Overdam te Utrecht,
tegen
[gedaagde] B.V.,
(voorheen: [bedrijfsnaam] B.V.)
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.M. Booijink te ‘s-Hertogenbosch.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenvonnissen van 7 december 2022, 3 januari 2023, 24 april 2024 en 28 augustus 2024.
In het tussenvonnis van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen en bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 25 september 2024 voor het nemen van een conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie door FNV.
FNV heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie genomen.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling hebben partijen de volgende producties in het geding gebracht:
- productie 17 aan de zijde van [gedaagde] ,
- productie 18 t/m 20 aan de zijde van FNV.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de mondelinge behandeling verder is besproken.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op 23 april 2025. Deze datum is vanwege omstandigheden niet gehaald. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.
2 De vorderingen en (voorwaardelijke) tegenvorderingen
De rechtbank volhardt bij alles wat is overwogen en beslist in voornoemde tussenvonnissen van 7 december 2022, 3 januari 2023, 24 april 2024 en 28 augustus 2024.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank - kort samengevat en voor zover nu van belang - beslist dat FNV niet-ontvankelijk is in haar primaire vorderingen (sub 1 t/m 6) en in haar bij eisvermeerdering ingestelde vordering tot schadevergoeding. Hierin heeft de rechtbank ook beslist dat FNV ontvankelijk is in haar overige vorderingen.
Inhoud van de collectieve vordering van FNV
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 zijn de collectieve vorderingen van FNV, die op dit moment nog voorliggen, onder rechtsoverweging 6.49 als volgt weergegeven:
“FNV verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat:
1. het besluit van [gedaagde]1 om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao;
2. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de Regeling onwerkbaar weer;
3. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
Daarnaast verzoekt FNV de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
4. te veroordelen tot het terugboeken van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren naar de spaarurensaldi van de werknemers, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een schriftelijk bewijs van terugboeking; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis nog mocht nalaten, of;
5. te veroordelen, indien het niet meer mogelijk is om de afgeschreven spaaruren over de in sub 1 genoemde perioden bij te schrijven op de spaarurensaldi, tot het uitbetalen aan haar (ex-) werknemers van deze spaaruren en dit bedrag te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per (ex-)werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
6. te verbieden om artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en te verbieden om werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer waaronder meer in het bijzonder begrepen vorstperiodes/ -dagen een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
7. (-)
Voorts verzoekt FNV de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
8. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan FNV van een bedrag van € 925,-, als de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, of een door de rechtbank daarvoor in goede justitie te bepalen bedrag, dit verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding:
9. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van FNV, aan FNV te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen vijftien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
10. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten c.q. het nasalaris welke wordt begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als het nasalaris niet binnen vijftien dagen na dit vonnis is voldaan aan FNV.”
[gedaagde] voert in haar conclusie van antwoord verweer, waarin zij in haar conclusie van dupliek persisteert en verzoekt de rechtbank om de vorderingen van FNV af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Tevens verzoekt [gedaagde] de rechtbank om FNV uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van de procedure.
Vorderingen van [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie
[gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
-
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de [gedaagde] CAO in strijd is met artikel 7:628 lid 1 en/of artikel 7:623 BW en [gedaagde] aldus wordt onthouden artikel 10 toe te passen/in te zetten - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 [gedaagde] CAO (nu er geen deelname meer aan het spaarurenmodel kan zijn).
- -
-
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen in februari 2021 had kunnen worden toegepast - te verklaren voor recht dat de betrokken werknemers in februari 2021 geen recht op de spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO hadden en dat het [gedaagde] wordt toegestaan de ten onrechte verschuldigde spaarurentoeslag over deze maand in de uitvoering van de veroordeling in conventie jegens de werknemers te betrekken.
- -
-
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet meer bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen kan worden toegepast - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO, dan wel enkel op een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen lager percentage.
- -
-
Indien en voorzover in conventie [gedaagde] wordt veroordeeld de spaaruren over de niet gewerkte uren in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 terug te boeken naar het spaarurensaldo van de werknemers, dan wel deze aan de werknemers uit te betalen - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling [gedaagde] gerechtigd is jegens de betrokken (ex)werknemers, het equivalent van het aantal afgeboekte spaaruren, als vakantie-uren of tijd-voor- tijd uren in mindering te brengen op het betreffende saldo van de werknemers.
In alle gevallen:
- FNV te veroordelen in de kosten van de procedure, onder bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum van het ten deze te wijzen vonnis zijn voldaan, FNV over deze proceskosten vanaf de veertiende dag tot aan de dag der algehele voldoening wettelijke rente verschuldigd is.
FNV voert in haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie evenals in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie verweer en verzoekt de rechtbank om [gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar voorwaardelijk ingestelde reconventionele vorderingen, althans haar deze te ontzeggen. Tevens verzoekt FNV de rechtbank om [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, in voorwaardelijke reconventie te veroordelen in de kosten van de procedure.
Vorenstaande omschrijving van de collectieve vorderingen van FNV en de vorderingen van [gedaagde] zoals opgenomen in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie vormen de leidraad voor de verder te beoordelen geschilpunten van partijen.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in voorwaardelijke reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling
In conventie
FNV vordert een aantal algemeen geformuleerde verklaringen voor recht (vorderingen 1, 2 en 3). In vervolg daarop vordert FNV een tweetal veroordelingen van [gedaagde] (vorderingen 4 en 5) en een verbod (vordering 6).
De rechtbank zal eerst beoordelen of de gevraagde verklaringen voor recht toewijsbaar zijn, waarbij zij, voor zover nodig, ook stil zal staan bij het beroep dat [gedaagde] heeft gedaan op rechtsverwerking en schending van de klachtplicht.
Vordering 1: spaarurenmodel in strijd met artikel 10 lid 4 cao
Onder 1 vordert FNV een verklaring voor recht dat het besluit van [gedaagde] , om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel, in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao.
FNV legt aan deze vordering ten grondslag dat in artikel 10 lid 4 van de cao is bepaald dat het spaarurensaldo niet is bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken Kerst/Jaarwisseling). Voor 2021/2022 betrof dat de periode van 24 december 2021 tot en met 7 januari 2022 en dit betekent dat [gedaagde] haar werknemers niet mocht verplichten om in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 spaaruren op te nemen. Dat deze periode niet is aangewezen als collectieve sluiting doet niet ter zake, want feitelijk was voor een belangrijk deel van de werknemers wel sprake van een collectieve sluiting, aldus FNV.
[gedaagde] voert allereerst als verweer aan dat met reden geen definitie in de tekst van de cao is opgenomen die gaat over de twee weken eindejaar periode. Er was en is namelijk regelmatig sprake van verschillende perioden van collectieve sluiting, wat inhoudt dat binnen een tijdvak van circa drie weken ongeveer twee weken sluiting aan de orde is, maar niet voor alle centrales/mensen in dezelfde periode. Dit is vooral aan de orde als feestdagen in het midden van de week vallen waardoor er feitelijk drie onregelmatige werkweken zijn.
[gedaagde] betwist dat zij in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 collectief gesloten was dan wel dat feitelijk sprake was van een collectieve sluiting. Kerst en Oud en Nieuw 2021/2022 vielen in het weekend, wat [gedaagde] tot de gedachte bracht om de week tussen Kerst en Nieuwjaar en de eerste week van 2022 te sluiten2. De Ondernemingsraad (OR) stond echter een collectieve sluiting voor van vrijdag 24 december 2021 tot en met dinsdag 4 januari 20223. Dit, omdat er anders een te groot beslag op opname van vakantie-/tijd-voor-tijd uren aan de orde zou zijn. Als werknemers zeker vrij wilden zijn, moesten zij hiervoor tijdig een verzoek indienen. Wilden zij dat niet, en er was niet voldoende werk, dan kon het spaarurenmodel worden ingezet voor de dagen 5 tot en met 7 januari 20224. Het ging om een opname van in totaal 21 dagen op een totaal bestand van 257 fte (bezetting januari) die vielen onder het spaarurenmodel5. Het grootste deel van de werknemers dat wilde werken, heeft dus gewerkt, aldus [gedaagde] .
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 10 lid 4 van de cao moet gelezen worden in het licht van 31 lid 1 sub c van de cao.
Artikel 10 lid 4 van de cao luidt als volgt:
“4. Het spaaruren saldo is niet bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken
Kerst/Jaarwisseling)”.
Artikel 31 lid 1 sub c van de cao luidt als volgt:
“c. Voor een mogelijke collectieve sluiting aan het einde van het jaar wordt verwezen
naar artikel 10 lid 4”.
Uit de hierboven genoemde cao artikelen volgt dat bij collectieve sluiting geen spaaruren gebruikt mogen worden. Dit is geen geschilpunt tussen partijen.
Verder zijn partijen het erover eens dat de eindejaar periode maximaal twee weken bedraagt, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard. Dit betekent dat de eindejaar periode ook minder mag zijn dan twee weken en dat was in 2021/2022 het geval.
[gedaagde] heeft immers gesteld, en FNV heeft dat niet weersproken, dat in samenspraak met de OR is besloten tot een collectieve sluiting van vrijdag 24 december 2021 tot en met dinsdag 4 januari 2022. Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist6 dat zij in de periode van woensdag 5 tot en met vrijdag 7 januari 2022 collectief gesloten was, dan wel dat feitelijk sprake was van een collectieve sluiting in de zin van artikel 31 lid 1 sub c van de cao, door te stellen (en te onderbouwen) dat het grootste deel van de werknemers dat wilde werken in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 ook daadwerkelijk gewerkt heeft, wat door FNV niet is weersproken.
Omdat geen sprake was van een collectieve sluiting in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 en gesteld noch gebleken is dat deze dagen (in 2022) anderszins onder de eindejaar periode kunnen worden gebracht, is het besluit van [gedaagde] om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag 5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 gebruik te maken van het spaarurenmodel, niet in strijd met artikel 10 lid 4 van de cao.
Het vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 1, moet worden afgewezen.
Vordering 2: spaarurenmodel is geen Regeling onwerkbaar weer
Onder 2 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer (als bedoeld in artikel 42 van de cao)7 en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de (wettelijke) Regeling onwerkbaar weer.
FNV heeft niet gesteld welk afzonderlijk belang zij heeft bij deze gevorderde verklaring voor recht. Dit klemt te meer nu [gedaagde] in haar conclusie van antwoord stelt dat het spaarurenmodel inderdaad niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer als bedoeld in artikel 42 van de cao en daaraan ook niet voldoet. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen partijen niet in geschil is dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dus ook niet voldoet aan de wettelijke Regeling onwerkbaar weer.
Vorenstaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 2, wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
Vordering 3: spaarurenmodel niet inzetbaar bij onwerkbaar weer
Onder 3 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
De rechtbank zal ten aanzien van deze gevorderde verklaring voor recht allereerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , namelijk haar beroep op rechtsverwerking.
Rechtsverwerking en klachtplicht
[gedaagde] voert, ten aanzien van de stelling van FNV dat het spaarurenmodel niet mag worden ingezet in geval van onwerkbaar weer, als verweer aan dat FNV haar recht heeft verwerkt om te ageren, omdat zij in juli 2021 een derde cao is overeengekomen met daarin artikel 42 cao, zonder daarbij de inzet van spaaruren uit te sluiten.
Ook voert [gedaagde] hierbij aan dat de individuele werknemers niet tijdig hebben geklaagd, en dat het aan FNV was, die in deze procedure opkomt voor alle werknemers, om per individuele werknemer te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat wel tijdig werd geklaagd.
FNV heeft dit verweer weersproken door aan te voeren dat deze vordering gaat over de uitleg/uitvoering van de cao. FNV kan namens de werknemers ageren tegen een verkeerde uitleg/uitvoering. Verder betwist FNV dat zij heeft stilgezeten, waarbij zij verwijst naar een brief die zij heeft geschreven in februari 2022 aan [gedaagde] met daarin de discussiepunten over die uitleg/uitvoering8. Er is dus geen sprake van rechtsverwerking. Met deze brief van februari 2022 is bovendien de klachtplicht doorbroken/gestuit, aldus FNV. De omstandigheid dat de werknemers niet individueel hebben geklaagd, maakt niet dat sprake is van rechtsverwerking, want de individuele werknemers wachten en mogen wachten tot in deze wamca-procedure over die uitleg wordt beslist.
De rechtbank overweegt dat het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking niet slaagt en overweegt daartoe het volgende. FNV heeft inderdaad ingestemd met artikel 42 van de cao, maar vordering 3 richt zich niet tegen het bestaan van die bepaling, maar tegen de wijze waarop die wordt uitgelegd en toegepast door [gedaagde] . Met vordering 3 vraagt FNV immers een algemene verklaring voor recht over de wijze waarop die cao bepaling moet worden uitgelegd en toegepast. FNV mag - als cao afsluitende partij - tegen een bepaalde uitleg of uitvoeringswijze ageren. FNV heeft haar (eigen) recht daarop niet verwerkt, want zij heeft, zoals aangevoerd, een (klacht)brief gestuurd in februari 2022. Verder verwijst de rechtbank in dit verband naar rechtsoverweging 6.31 van het tussenvonnis van 3 januari 2024, waarin is overwogen dat blijkens door FNV overgelegde correspondentie FNV de (volgens haar oneigenlijke) wijze waarop [gedaagde] toepassing gaf aan het spaarurenmodel al vanaf begin februari 2021 meerdere keren aan de orde heeft gesteld bij [gedaagde] , en vanaf november 2021 juridische stappen heeft aangekondigd.
Verder is in deze collectieve procedure van belang dat FNV geen vorderingen instelt voor zichzelf - als cao afsluitende partij - maar ten behoeve van een groep werknemers. Omdat vordering 3 ziet op het verkrijgen van een algemene verklaring voor recht, en niet op individuele rechten van werknemers, speelt de stelling van [gedaagde] - dat individuele werknemers niet tijdig hebben geklaagd - geen rol.
De inhoudelijke beoordeling van vordering 3
Onder 3 vordert FNV een verklaring voor recht dat het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
FNV legt aan deze vordering ten grondslag dat het spaarurenmodel in de cao zich niet verhoudt met bepalingen van dwingend recht en dat de inzet van spaaruren bij onwerkbaar weer (zoals tijdens de vorstdagen in februari 2021) in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW. Artikel 7:628 lid 1 BW heeft als uitgangspunt dat de situatie ‘geen arbeid’ voor rekening van de werkgever komt. [gedaagde] wentelt met het toepassen van het spaarurenmodel bij onwerkbaar weer het loondoorbetalingsrisico af op haar werknemers, want werknemers betalen door gedwongen opname van spaaruren in die situaties hun eigen loon, aldus FNV.
[gedaagde] voert - kort gezegd - als verweer aan dat deze vordering als onvoldoende bepaald, niet deugdelijk en te vaag geen rechterlijke steun verdient.
Beide regelingen (het spaarurenmodel en de regeling onwerkbaar weer) stonden in de eerste twee cao’s spreekwoordelijk ‘naast elkaar’ en beide werden toegepast.
Het spaarurenmodel mag volgens [gedaagde] worden toegepast als sprake is van een verminderd werkaanbod, ongeacht de reden voor dat verminderde werkaanbod, dus ook bij onwerkbaar weer. Dat sinds 1 januari 2020 de wettelijke Regeling onwerkbaar weer is gewijzigd9 (waardoor het oude artikel 42 van de cao niet meer kon worden toegepast) doet dus niet ter zake.
Verder is de inzet van spaaruren bij onwerkbaar weer op grond van artikel 10 van de cao toegestaan en volgens [gedaagde] is die inzet niet in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW. [gedaagde] is met haar werknemers via cao (het spaarurenmodel) en via incorporatie (beding in hun arbeidsovereenkomst) namelijk flexibel werken overeengekomen en daarmee wentelt zij het loondoorbetalingsrisico niet af op haar werknemers. Immers, het vast maandelijks loon wordt tijdens de opname van uren in een periode van minder werk gewoon doorbetaald en over de gespaarde (over)uren wordt een extra spaaruren-toeslag van 2,5% van het bruto maandinkomen betaald.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Voor een goed begrip is allereerst het volgende van belang. In de eerste twee cao’s (2017-2018 en 2019-2020) was zowel artikel 10 als artikel 42 van toepassing. Artikel 10 luidde:
“Artikel 10 Spaarurenmodel
1. Om op een goede manier te kunnen inspelen op de door de markt gevraagde flexibiliteit en wisselingen in werkaanbod, en een betere verdeling van overwerk mogelijk te maken, is een spaaruren model van toepassing. Dit spaaruren model is als verplichting van toepassing op alle werknemers in functies zoals genoemd in Bijlage 1.