Rechtbank Overijssel, 23-04-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1390, 7549162 EJ VERZ 19-46
Rechtbank Overijssel, 23-04-2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1390, 7549162 EJ VERZ 19-46
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 23 april 2019
- Datum publicatie
- 23 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2019:1390
- Zaaknummer
- 7549162 EJ VERZ 19-46
Inhoudsindicatie
Billijke vergoeding, loonstop wegens niet mee-werken een reintegratie. Verzoeken van de werknemer worden afgewezen. Hij heeft niet aangetoond dat de werkgever een verwijt kan worden gemaakt van zijn burn-out. De werkgever heeft terecht de loondoorbetaling stopgezet toen werknemer weigerde om een orienterend gesprek te voeren over reintegratie in het tweede spoor. De gang van zaken omtrent het verkrijgen van e-mails is gerechtvaardigd; werknemer was op dat moment al niet meer in dienst en de werkgever heeft met het oog op beveiliging en geheimhouding de gebruikelijke procedures gevolgd.
Uitspraak
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 7549162 EJ VERZ 19-46
Beschikking van de kantonrechter van 23 april 2019
in de zaak van
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] , Duitsland ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. L.S. van Dis, advocaat te De Bilt,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
URENCO NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
verwerende partij, hierna te noemen Urenco,
gemachtigde: mr. S.I. Witkamp, advocaat te Rotterdam.
1 De procedure
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) tevens houdende vorderingen ex artikel 7:686a lid 3 BW. Urenco heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2019 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2 De feiten
[verzoeker] , geboren [1965] , is op 1 november 2008 in dienst getreden bij de Urenco. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van Site Delivery Manager, tegen een salaris van € 7.278,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten.
Per 2 mei 2016 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld met een burn-out. Hij heeft de werkzaamheden niet meer hervat. Omstreeks 9 juni 2016 is [verzoeker] getroffen door een beroerte.
De arbeidsovereenkomst is door Urenco met toestemming van het UWV opgezegd tegen
1 januari 2019.
3 Het geschil
Het verzoek
[verzoeker] verzoekt om - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -
Urenco te veroordelen tot betaling van:
I een billijke- en/of schadevergoeding van € 820.464,13 bruto;
II het achterstallig loon inclusief emolumenten van € 77.838,27 bruto;
III de wettelijke verhoging over het in augustus 2018 te laat betaalde loon ad
€ 8.306,50;
IV € 1.172,40 wegens opslagen opgelegd door het LBIO;
V € 11.200,00 bruto aan arbeidsmarkttoelage, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
VI € 1.066,42 inclusief BTW voor buitengerechtelijke incassokosten.
Tevens verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om een verklaring voor recht te geven dat Urenco gehouden is pensioenpremies af te dragen aan de Stichting Pensioenfonds Urenco over het pensioengevend achterstallig loon, alsmede om Urenco te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat - kort gezegd - zijn burn-out is veroorzaakt door omstandigheden op het werk en dat Urenco ook gedurende het ziekte-verzuim van [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij nog recht heeft op loon en emolumenten die niet zijn betaald wegens een onterechte loonstop, als gevolg van welke loonstop het LBIO hem kosten in rekening heeft gebracht, en op zijn (stop gezette, maar niet hervatte) arbeidsmarkttoelage.
Ter onderbouwing daarvan heeft [verzoeker] het volgende naar voren gebracht. De burn-out is veroorzaakt door stelselmatig overwerk, onduidelijke functiestelling, overmatig toeschuiven van taken die niet bij zijn functie hoorden en het uiten van onterechte beschuldigingen. [verzoeker] is in dienst getreden als Business System Manager en werd drie maanden later ook benoemd tot Site Readiness Manager voor de upgrade van het SAP-systeem. [verzoeker] ging hiermee zo’n 60 tot 80 uur per week werken en diende 24/7 standby te zijn. [verzoeker] was het enige aanspreekpunt naar Urenco’s ICT-dienstverlener CSC en vertegenwoordigde Urenco en het Financial Shared Service Center (FSSC) bij Urenco Limited, het hoofdkantoor in Londen. In deze periode kreeg Urenco te maken met veel veranderingen; binnen Urenco bestond grote weerstand tegen het proces van centralisatie. Omdat [verzoeker] betrokken was bij de uitvoering van veranderingen kreeg hij ten onrechte verwijten van zijn direct leidinggevende en van collega’s.
In 2011 was [verzoeker] verantwoordelijk voor het programma dat zag op de vernieuwing van de netwerkinfrastructuur. [verzoeker] stelde misstanden vast, zoals ernstige achterstand in het onderhoud van systemen. [verzoeker] maakte daar melding van, maar niemand nam dat serieus en wilde meewerken aan een oplossing. In die periode kreeg [verzoeker] te maken met psychische klachten, slaapproblemen en angsten. [verzoeker] meldde dit bij zijn leidinggevende de heer [A] , maar die stelde dat de vele uren die hij maakte wel meevielen. In 2012 werd [verzoeker] Business Relation Manager en in 2013 Site Delivery Manager, een functie die hij er gewoon bij kreeg. Hij wijst op een e-mail van [A] van 19 maart 2013: ‘the vacancy will be open for some time and therefore a large workload will stay on [verzoeker] shoulders. This is not a desired solution, but I assume that you will be prudent in workload coming into his direction.’
Bij zijn beoordeling in 2013 werd [verzoeker] gecomplimenteerd met de wijze waarop hij heeft gefunctioneerd in het uitoefenen van de dubbelfunctie. [verzoeker] kreeg er steeds meer taken bij en de werkdruk werd alleen maar verhoogd.
De werkdruk was ook groot doordat [verzoeker] wekelijks meerdere keren naar London reisde; dat waren lange dagen die niet voor een deel als overwerk golden. Binnen Urenco was [verzoeker] het enige aanspreekpunt voor IT. Door zijn leidinggevende [A] werd [verzoeker] bekritiseerd om zijn wijze van communiceren en hij moest daarvoor een coachingstraject gaan volgen. In de loop van het traject stelde de coach een beëindigingsovereenkomst voor, maar die heeft [verzoeker] niet getekend. Daarna werd [verzoeker] uit de Office Building met alle stafdiensten verbannen naar een container gebouw op het terrein.
Om de werkdruk te verlichten werd in november 2013 een nieuwe medewerker aangesteld, die echter intensieve begeleiding nodig had zodat er alleen maar werk bij kwam. Toen [verzoeker] aangaf dat hij er teveel werk aan had, reageerde [A] met bedreigingen, kwaadsprekerij en beschuldigingen. Tijdens het project XP migratie in 2014 ontdekte [verzoeker] dat Urenco van een dienstverlener gebruikmaakte die in Israël gevestigd is; dit was een misstand die door [verzoeker] is gemeld maar waar niets mee werd gedaan. In januari 2016 is [B] aangesteld als de leidinggevende van [verzoeker] ; ook hij luisterde niet naar de signalen van [verzoeker] en hij vernederde [verzoeker] bij vergaderingen.
In het najaar van 2015 kreeg [verzoeker] een affectieve relatie met mevrouw [C] , die in dienst was bij Urenco als hoofd van het FSSC. Dit werd tegen [verzoeker] gebruikt en hem werd ten onrechte verweten dat hij privé en werk niet gescheiden kon houden. Door de aanhoudende druk heeft [verzoeker] zich op maandag 2 mei 2016 ziekgemeld. [verzoeker] wijt zijn burn-out, gelet op het vorenstaande, aan het handelen van Urenco, hetgeen ook volgt uit de brieven van zijn behandelaars in Duitsland en het rapport van de bedrijfsarts van Urenco van 21 oktober 2016.
Vanwege zijn woonplaats in Duitsland is [verzoeker] grensarbeider en wordt de verhouding beheerst door Europeesrechtelijk sociaal zekerheidsrecht, maar Urenco en de bedrijfsarts trokken zich daar niets van aan. [verzoeker] was het niet eens met het oordeel van de ingeschakelde arbo-arts dat er geen sprake was van problematiek die in de ziektewet thuis hoorde. Op 15 juni 2016 is in een second opinion door het UWV bevestigd dat [verzoeker] arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Urenco eiste dat [verzoeker] zich liet onderzoeken door de Nederlandse arbo-arts en dreigde met een loonstop; in kort geding kreeg [verzoeker] gelijk en moest Urenco het loon doorbetalen. Op 16 september 2016 is een ontbindingsverzoek ingediend omdat [verzoeker] volgens Urenco niet meewerkte aan re-integratie; dit verzoek is pas op 9 november 2016 weer ingetrokken, waardoor [verzoeker] onnodig twee maanden onder spanning stond.
[verzoeker] heeft gevraagd om begeleiding via de Stichting Burn-out en Urenco heeft toegezegd de kosten te willen betalen. Uiteindelijk bleek de behandelaar niet kundig; als Urenco meer onderzoek daarnaar had gedaan had deze teleurstelling voorkomen kunnen worden.
Gedurende de ziekteperiode heeft Urenco verschillende loze beschuldigingen geuit; op
28 maart 2017 ontving [verzoeker] een brief van de advocaat van Urenco van 18 kantjes. Daarin werd hem verweten autoritair, dominant en compromisloos te zijn en werd hij onder meer beschuldigd van het indienen van een valse declaratie (hij had echter na een werkbezoek met mevrouw [C] gegeten en dat - geheel volgens de richtlijnen – gedeclareerd. Ook werd gesuggereerd dat hij iets te maken had met een met Canon gesloten contract, dat ongunstig was voor Urenco maar lucratief voor de eigenaar van Canon, tevens een vriend van [verzoeker] . Door de onterechte beschuldigingen kreeg [verzoeker] , die al te kampen had met een burn-out, nog meer te verduren.
Vervolgens is discussie ontstaan over de re-integratie in het tweede spoor. Urenco heeft een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd over de vraag of [verzoeker] medisch gezien in staat zou zijn tot re-integratie. Het UWV heeft op 11 augustus 2017 geoordeeld dat dat het geval is. Volgens [verzoeker] is het UWV echter niet bevoegd in deze kwestie, bovendien was het deskundigenoordeel niet op juiste gronden gebaseerd. Per 11 september 2017, bevestigd bij brief van 13 september 2017, is een loonstop doorgevoerd omdat [verzoeker] niet verschenen was op het intakegesprek bij het re-integratiebureau, terwijl de behandelend arts van [verzoeker] had verklaard dat hij niet in staat was tot re-integratie in het tweede spoor. Gelet hierop wil [verzoeker] alsnog 100% van het loon vanaf 11 september 2017 ontvangen, althans vanaf
11 januari 2018 (zoals het geval was bij mevrouw [C] , die in dezelfde situatie zat), althans 80% van zijn loon (artikel 18 lid 2 sub d van de Arbeidsvoorwaardenregeling van Urenco).
Gezien de beperkingen die in het kader van de WIA keuring zijn vastgesteld kan [verzoeker] niet meer hetzelfde salaris verdienen. De schade tot aan de pensioendatum bedraagt
€ 717.977,12 bruto.
Met betrekking tot de door hem aangeleverde bewijsstukken heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. Ter voorbereiding van de procedure was [verzoeker] gedwongen in kort geding te vragen om toegang tot zijn e-mails, om te bewijzen dat de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door Urenco. Na het toewijzen van het kort geding heeft hij slechts gedurende twee dagen zijn mails kunnen doornemen; hij heeft maar een deel van de uitgeprinte mails meegekregen.
Het verweer
Urenco verweert zich tegen het verzoek en stelt dat het verzochte moet worden afgewezen. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van dat [verzoeker] met de rol van Site Readiness Manager er een tweede baan bijkreeg, het ging om een projectrol binnen zijn functie van Business Systeem Manager. De werkzaamheden behoorden tot zijn gewone takenpakket. Ook het vertegenwoordigen van Urenco Nederland bij het hoofdkantoor in Londen behoorde tot zijn werkzaamheden. Het klopt wel dat de projecten niet zonder problemen verliepen, maar het was juist de taak van [verzoeker] om weerstand te overwinnen en draagvlak te creëren voor de beslissingen van Urenco. Door de directe en soms agressieve wijze van communiceren van [verzoeker] lukte dat soms niet goed. [verzoeker] was zeker geschikt als IT-specialist, maar had moeite met de toenemende invloed van het hoofdkantoor en de internationalisering en de communicatie. Urenco brengt onder meer e-mails in het geding uit augustus 2010 en juli 2011 waarin hij daarop wordt aangesproken. Dat was ook de reden voor het coachingstraject dat hem in 2012 is aangeboden. [verzoeker] was zeer ambitieus en vond dat hij een functie op directieniveau zou moeten krijgen; meermaals is aangegeven dat dat onhaalbaar was binnen Urenco. Omdat er geen toekomstperspectief voor hem was bij Urenco, is hem een beëindigingsovereenkomst aangeboden, maar [verzoeker] heeft er toen bewust voor gekozen om te blijven.
Er is geen sprake van misstanden die door [verzoeker] aan de kaak zijn gesteld.
[verzoeker] heeft in 2013 wel korte tijd twee rollen vervuld maar met zijn werkdruk is rekening gehouden door hem zoveel mogelijk te ontzien. Uit de beoordelingen over 2014 en 2015 blijkt op geen enkele wijze dat hij er steeds meer werk bij kreeg; hij heeft ook nooit geklaagd over een te hoge werkdruk. In augustus 2015 is de afdeling uitgebreid met een derde functie.
Wat betreft het reizen naar Londen was het de eigen keuze van [verzoeker] om geen gebruik te maken van de mogelijkheid van een hotelovernachting, maar op één dag op en neer te gaan.
Hij vroeg wel herhaaldelijk om betaling van overwerkuren, maar het is beleid dat vanaf een bepaalde salarisgroep (lager dan die van [verzoeker] ) geen recht meer bestaat op vergoeding van overwerk en dat is hem steeds gezegd. Als hij vond dat hij te vaak werd gebeld, heeft hij dit mede aan zichzelf te danken omdat hij erop stond dat bij ieder probleem contact met hem werd opgenomen. [verzoeker] heeft niet significant meer werkzaamheden verricht dan op basis van zijn functie mocht worden verwacht.
[verzoeker] heeft nooit melding gemaakt van psychische klachten of slaapproblemen, of dat hij doodmoe was. Wel heeft hij in een e-mail van 1 maart 2016 om salarisverhoging gevraagd, waarbij hij dreigde een aantal taken op korte termijn neer te leggen als zijn verzoek niet zou worden ingewilligd. Zijn leidinggevende heeft geantwoord dat hij een afspraak kon maken als hij een gesprek wilde over zijn salaris en functie. De ziekmelding is in werkelijkheid het gevolg van escalatie van een arbeidsconflict, dat werd veroorzaakt door de houding en communicatie van [verzoeker] , zijn onvrede over zijn positie binnen Urenco en de ergernissen op de werkvloer na het ontstaan van de relatie met mevrouw [C] . Sinds het ontstaan van die relatie is [verzoeker] naar het oordeel van Urenco minder goed gaan functioneren en storend gedrag gaan vertonen. Hij besteedde veel tijd aan werk voor haar afdeling FSSC, zodat Broenink besliste dat voortaan alle communicatie over de IT-zaken op die afdeling via een andere medewerker dienden te lopen. Bovendien betrok hij mevrouw [C] bij de discussie over zijn takenpakket en salaris, waarover beide personen meermaals werden aangesproken.
Directe aanleiding voor de escalatie was het feit dat hem gevraagd werd de declaratie van een etentje op een ongebruikelijk tijdstip, te verantwoorden. Per e-mail van 29 april 2016 is [verzoeker] gevraagd toe te lichten met wie hij bij het gedeclareerde etentje op 15 januari 2016 had gegeten; de eerstvolgende werkdag heeft [verzoeker] zich ziek gemeld en de dag erna heeft mevrouw [C] zich ziekgemeld. Na zijn ziekmelding heeft [verzoeker] Urenco minimaal geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand en slechts verklaringen van Duitse artsen gestuurd waarin iedere toelichting ontbrak.
In juni 2016 kreeg Urenco bericht dat de heer [verzoeker] in het ziekenhuis was opgenomen wegens een hersenbloeding, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt was.
Het contact van [verzoeker] met de Stichting Burn-out is beëindigd nadat de stichting niet op schrift wilde stellen dat [verzoeker] door toedoen van Urenco een burn-out had opgelopen en dat geen herstel mogelijk zou zijn. De heer [D] van de Stichting Burn-out had het idee dat [verzoeker] een dubbele agenda had en bovendien heeft [verzoeker] een consulente voorgesteld een vals verslag met de handtekening van [D] op te stellen.
De loondoorbetaling aan [verzoeker] is op goede gronden stopgezet en Urenco is dus niet verantwoordelijk voor de door LBIO opgelegde opslagen. De arbeidsmarkttoelage die [verzoeker] bij indiensttreding ontving, is komen te vervallen omdat [verzoeker] dichter bij Almelo (van [plaats 1] naar [plaats 2] ) kwam te wonen; dit recht herleeft niet bij een verhuizing naar een verder weg gelegen woonplaats. Urenco biedt nader bewijs aan van haar stellingen, onder meer door het horen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .