Rechtbank Overijssel, 16-09-2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3165, 8598763 \ EJ VERZ 20-208
Rechtbank Overijssel, 16-09-2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3165, 8598763 \ EJ VERZ 20-208
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 16 september 2020
- Datum publicatie
- 29 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2020:3165
- Zaaknummer
- 8598763 \ EJ VERZ 20-208
Inhoudsindicatie
Artikel 27 en 36 WOR. OR verzoekt op grond van artikel 36 lid 5 WOR de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen. Verzoek afgewezen. Er is geen sprake van handelingen die voortvloeien uit een nietig besluit.
Uitspraak
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8598763 \ EJ VERZ 20-208
Beschikking van de kantonrechter van 16 september 2020
in de zaak van
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN [verweerster],
met zijn zetel te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij, verder te noemen de OR,
gemachtigden: mrs. N.L.H.M. Laane en G.R. Derksen,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerster] ,
gemachtigden: mrs. J. Dietz, I. Messoussi en C. Donner-Broersma.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 30, ter griffie ingekomen op 20 juni 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] met producties 1 tot en met 40;
- de akte van [verweerster] houdende producties 41 en 41;
- de pleitnota van de OR;
- de pleitnota van [verweerster] .
De mondelinge behandeling heeft via Skype plaatsgevonden op 17 augustus 2020. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
[verweerster] is een bedrijf dat precisieproducten levert aan de automotive-industrie, werktuigbouw, hydrauliek en meubelindustrie. De werkzaamheden van [verweerster] vallen onder de werkingssfeer van de cao Technische Groothandel. [verweerster] heeft 51 werknemers in dienst.
[verweerster] heeft met haar werknemers een pensioenovereenkomst gesloten. Die pensioenovereenkomst heeft [verweerster] van 2014 tot en met 31 december 2018 ondergebracht bij de verzekeraar Delta Lloyd (nu Nationale Nederlanden). Daartoe is door [verweerster] met Delta Lloyd een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Die uitvoeringsovereenkomst is voor het jaar 2019 (dus met één jaar) verlengd, zodat [verweerster] in dat jaar kon onderzoeken of zij voor de uitvoering van de pensioenen bij een verzekeraar zou blijven of dat zij zou overstappen naar een pensioenfonds.
[verweerster] heeft haar medewerkers over de voortzetting van de uitvoeringsovereenkomst voor één jaar bij brief van 1 februari 2019 als volgt bericht:
"(…)
De pensioenverzekering die [verweerster] vijf jaar geleden heeft afgesloten voor haar medewerkers eindigde (…) op 31 december 2018.
Omwille van het feit dat de directie van [verweerster] geen overhaaste besluiten over pensioenen voor medewerkers wil nemen, is Nationale Nederlanden verzocht om de pensioenverzekering op gelijkwaardige pensioenvoorwaarden zoals afgesproken in de verzekering van Delta Lloyd voor een jaar voort te zetten. Deze pensioenverzekering loopt vervolgens 31 december 2019 af. De hieraan verbonden hogere kosten neemt de organisatie gedurende 2019 voor haar rekening.
Er zijn in deze verzekering voor de individuele medewerker derhalve geen voorwaarden gewijzigd.
(…)"
In 2019 heeft diverse malen overleg plaatsgevonden tussen [verweerster] en de OR over de pensioenregeling.
Op 14 oktober 2019 heeft [verweerster] aan de OR verzocht in te stemmen met vrijwillige toetreding tot het bedrijfstakpensioenfonds voor de metaal- en technologische industrie, PME (hierna: PME). [verweerster] heeft dat verzoek met het volgende bericht gedaan:
"Conform artikel 27, lid 1, sub e, Wet op de ondernemingsraden (WOR), vragen wij uw instemming betreffende ons voorgenomen besluit voor vrijwillige toetreding tot het pensioenfonds PME met ingang van 1 januari 2020. De huidige pensioenregeling lopende bij Nationale-Nederlanden, voorheen Delta Lloyd, wordt hiermee beëindigd. Pensioenfonds PME, het sector pensioenfonds van de Metalektro cao, heeft informeel ingestemd met de vrijwillige toetreding van [verweerster] met ingang van 1 januari 2020.
In artikel 27, lid 1 sub a WOR wordt aangegeven dat elk voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van regelingen op grond van een pensioenovereenkomst, een winstdelingsregeling of een spaarregeling, valt onder het instemmingsrecht.
De huidige pensioenregeling lopende bij Nationale-Nederlanden, voorheen Delta Lloyd, is begin dit jaar met één jaar verlengd tot 1 januari 2020. De huidige marktomstandigheden zorgen ervoor dat verlenging van de huidige pensioenregeling zorgt voor een dusdanig stijging in kosten dat [verweerster] deze verlenging niet kan aangaan. Gedurende dit jaar is onderzocht welke alternatieven er zijn, waar u gedurende de reguliere vergaderingen alsmede door 2 presentaties (zowel PME als AON) over op de hoogte bent gehouden.
Net als de huidige pensioenregeling is de regeling bij PME een middelloonregeling. Door te kiezen voor toetreding tot het Pensioenfonds PME zullen de belangrijkste elementen uit de huidige regeling ongewijzigd blijven. Denk hierbij aan pensioengevend salaris, de franchise, het opbouwpercentage, werkgevers en werknemersbijdrage. In de toekomst zullen de deelnemers van [verweerster] de ontwikkelingen binnen dit pensioenfonds volgen.
Het indexatiedepot welke verbonden is aan de huidige pensioenregeling zal voor afloop van de huidige regeling worden ingezet voor een eenmalige indexatie bij alle actieve leden.
Na uw instemming zullen wij het formele verzoek aan PME tot vrijwillige toetreding in het pensioenfonds indienen. Als werkgever zullen we zorgdragen voor goede communicatie naar alle werknemers die werkzaam zijn binnen [verweerster] Het communicatieplan zullen we -na uw instemming- met u afstemmen.
Daarnaast zijn binnen de PME organisatie, pensioen consultants beschikbaar die afspraken kunnen inplannen voor een individueel gesprek op verzoek van de individuele werknemer."
Na dit bericht hebben partijen nog veelvuldig gecorrespondeerd over het voorgenomen besluit. De OR heeft niet ingestemd. [verweerster] heeft vervolgens toch besloten om vrijwillig aan te sluiten bij PME per 1 januari 2020. Dit heeft [verweerster] meegedeeld aan de OR bij bericht van 2 december 2019.
De OR heeft daarop bij bericht van diezelfde dag een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit op grond van artikel 27 lid 5 van de Wet op de Ondernemingsraden (hierna: WOR).
Bij e-mail van 4 december 2019 heeft de OR aan [verweerster] het volgende meegedeeld:
"Besluit
U heeft een besluit genomen met betrekking tot de pensioenregeling bij [verweerster] Dit besluit hebt u op 2 december 2019 genomen. Zakelijk weergegeven bestaat het besluit uit de hierna genoemde zes onderdelen. Het eerste onderdeel ziet op de keuze van de pensioenuitvoerder en op de uitvoeringsovereenkomst, de relatie ondernemer - pensioenuitvoerder. De overige vijf onderdelen zien op de relatie ondernemer - deelnemers/werknemers.
Keuze pensioenuitvoerder en aangaan uitvoeringsovereenkomst
Met betrekking tot de relatie ondernemer - pensioenuitvoerder heeft u het volgende besloten.
1. Overgang van NN naar PME
De tussen werknemer en ondernemer overeengekomen pensioenovereenkomst wordt met ingang van 1 januari 2020 door de ondernemer ondergebracht bij pensioenfonds PME. Daartoe hebben [verweerster] en Bedrijfstakpensioenfonds PME een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Graag ontvangt de OR een kopie van die overeenkomst en van de bijlagen.
Compensatie deelnemers/werknemers en pensioenovereenkomst
Bovengenoemde uitvoeringsovereenkomst leidt voor [verweerster] tot een aanmerkelijk goedkopere pensioenregeling dan bij voortzetting van de huidige situatie bij Nationale Nederlanden het geval zou zijn. De kosten van de PME-regeling voor de werkgever schat de ondernemer blijkens zijn brief d.d. 28 november 2019, blz. 2, nagenoeg gelijk aan de kosten die de pensioenregeling had tot 2019. Voor de deelnemers echter leidt de onderbrenging bij PME tot een -deels aanmerkelijk- minder gunstige pensioenregeling. Zo is bij de huidige regeling bij Nationale Nederlanden de hoogte van het pensioen gegarandeerd. Dat wil de ondernemer wijzigen. Het nietige besluit houdt onder meer in dat compensatie voor de deelnemers van deze negatieve gevolgen, maar minimaal plaatsvindt. Met betrekking tot de relatie ondernemer - deelnemers/werknemers heeft u het volgende besloten.
2. Geen compensatie aan deelnemers/werknemers als PME eventueel pensioen kort
De ondernemer heeft besloten geen compensatie te verlenen aan deelnemers/werknemers als PME eventueel pensioen gaat korten. De OR heeft voorgesteld dat compensatie plaatsvindt voor een periode van de komende vijf jaar.
3. Wijziging verdeling pensioenpremie tussen werkgever en werknemer
De premieverdeling was tot eind 2018 56,46 % werkgever en 43,54 % werknemer. Gedurende het jaar 2019 is de verdeling 70,07 % werkgever en 29,93 % werknemer. Het voorgenomen besluit houdt onder meer het volgende in: "( ... ) de belangrijkste elementen uit de huidige regeling (zullen) ongewijzigd blijven. Denk hierbij aan ( ... ) werkgevers en werknemersbijdrage"(instemmingsaanvraag d.d. 14 oktober 2019). [verweerster] heeft vervolgens herhaaldelijk toegezegd dat de huidige regeling ongewijzigd zou blijven voor wat betreft onder meer de werkgevers- en werknemersbijdrage (brief d.d. 20 november 2019, blz 2). De werkgever wil dit thans echter wijzigen in voor de werkgever positieve en voor de werknemer negatieve zin in 52% werkgever en 48 % werknemer. De ondernemer heeft besloten tot deze voor de werknemer ongunstige wijziging van de verdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer. De OR heeft voorgesteld voor een periode van de komende vijf jaar de verdeling te hanteren van 66,67 % werkgever en 33,33 % werknemer en daarna terug te gaan naar de verdeling zoals die was: 56,46 % werkgever en 43,54 % werknemer.
4. Geen compensatie aan werknemers van extra kosten voor werknemers van pensioenregeling 2019
De eenjarige pensioenovereenkomst voor 2019 hield een aanzienlijke stijging van de pensioenpremie in. [verweerster] heeft toegezegd dat zij die hogere kosten voor haar rekening neemt. De ondernemer heeft besloten die kosten wel ten laste te brengen van de winst die als uitgangspunt wordt genomen voor de winstdelingsregeling voor het personeel. Daardoor worden die hogere kosten, in tegenstelling tot toegezegd, deels voor rekening van het personeel gebracht, via een lagere winstuitkering over 2019. [verweerster] houdt zich aldus niet aan haar toezegging. De OR heeft voorgesteld dat de werkgever haar toezegging alsnog nakomt en die hogere kosten voor haar rekening neemt.
5. Geen bereidheid per 1 januari 2019 de loonontwikkeling van Cao Metalektro te volgen
De ondernemer heeft besloten de loonontwikkeling van Cao Metalektro te volgen met ingang van 1 januari 2020. [verweerster] heeft in 2019 echter verklaard die loonontwikkeling al te volgen. De OR houdt [verweerster] daar aan en heeft voorgesteld de loonontwikkeling van Cao Metalektro te volgen met ingang van 1 januari 2019.
6. Geen bereidheid voor het indexatiedepot een garantie voor indexatie per 1 januari 2019 te geven
De overeenkomst met Delta Lloyd houdt onder meer in dat jaarlijks indexatie plaatsvindt uit een daartoe beschikbaar depot, het indexatiedepot. De ondernemer heeft besloten die indexatie per 1 januari 2019 niet uit te voeren en het indexatiedepot te besteden aan een eenmalige indexatie bij alle actieve deelnemers. De OR heeft voorgesteld die indexatie te laten plaatsvinden tegen de toenmalige wat betere grondslagen en mocht Nationale Nederlanden die grondslagen niet willen hanteren, dat [verweerster] voor dat geval een garantie geeft in de zin dat zij het verschil voor haar rekening neemt. Voorts heeft de OR voorgesteld dat, indien er na indexatie eventueel nog een resterend saldo van het indexatiedepot zou zijn, dat te verdelen onder de actieve deelnemers.
Beroep op de nietigheid door OR
De OR heeft schriftelijk een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit. De OR beriep zich op de nietigheid per e-mail d.d. 2 december 2019. De reden voor het beroep op de nietigheid is dat u uw besluit heeft genomen zonder instemming van de OR. Reeds eerder had de OR een schriftelijk beroep op de nietigheid gedaan van het besluit tot het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst met PME. U stelde zich vervolgens op het standpunt dat de ondertekening uwerzijds van de uitvoeringsovereenkomst geen besluit betrof als bedoeld in artikel 27 WOR.
Sommatie verbod uitvoeringshandelingen
De OR verzoekt u, en voor zover nodig sommeert u, zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering van het nietige besluit. De OR beperkt dit verzoek tot de vijf onderdelen van het besluit die zien op de compensatie aan deelnemers/werknemers en op de pensioenovereenkomst. Het ene onderdeel van het besluit betreffende de keuze van de pensioenuitvoerder en het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst, laat de OR rusten. Dit laat de OR rusten waar het betreft het verbod op uitvoeringshandelingen. De OR laat dit niet rusten waar het betreft compensatie van dit nietige besluit voor de werknemers. Tot deze beperking door de OR van dit verzoek heeft de OR -noodgedwongen- besloten in het belang van de onderneming en haar werknemers.
Meer concreet houdt het verzoek c.q.de sommatie van de OR onder meer een verbod in op de volgende uitvoeringshandelingen.
1. Het verbod tot het maken van afspraken met werknemers ter uitvoering van het nietige besluit.
2. Het verbod op het wijzigen van de premieverdeling van 70,07 % werkgever en 29,93 %werknemer.
3. Het verbod op het houden van een informatiebijeenkomst met een van het vorenstaande afwijkende inhoud.
4. Het verbod op het houden van spreekuren op kantoor met een pensioenconsultant van PME met een van het vorenstaande afwijkende inhoud.
5. Het verbod, zonder indexatie met garantie als bovenbedoeld, op het inzetten van het indexatiedepot voor afloop van de huidige regeling voor een eenmalige indexatie bij alle actieve deelnemers.
De OR verzoekt u, en voor zover nodig sommeert u, hem uiterlijk vrijdag 6 december 2019 om 14.00 uur schriftelijk ongeclausuleerd toe te zeggen dat u geen uitvoeringshandelingen zult plegen van het nietige besluit.
Bevel kantonrechter verbod uitvoeringshandelingen
Tenzij u uiterlijk vrijdag 6 december 2019 om 14.00 uur de OR schriftelijk ongeclausuleerd toezegt dat u geen uitvoeringshandelingen zult plegen van het nietige besluit, zal de OR de kantonrechter verzoeken u de verplichting op te leggen u te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering van het nietige besluit.
Voortzetting onderhandelingen
In uw brief d.d. 28 november 2019, blz. 1, merkt u op dat u hoopt dat wij dit alsnog gezamenlijk kunnen oplossen. Fijn dat u, zoals u ook aangeeft in uw brief d.d. 2 december 2019, blz. 2, met de OR in gesprek blijft. De OR heeft reeds eerder te kennen gegeven bereid te zijn over bovenstaande deelonderwerpen te onderhandelen. Hij is daartoe nog steeds bereid. Graag vernemen wij of ook u die bereidheid heeft."
[verweerster] heeft hierop bij e-mail van 6 december 2019 gereageerd, met het volgende bericht:
"Ter introductie het volgende. Op 14 oktober 2019 heeft [verweerster] de OR om instemming verzocht betreffende het voorgenomen besluit voor vrijwillige toetreding tot het pensioenfonds PME met ingang van 1 januari 2020. De OR heeft afgezien van het verlenen van instemming. Daarop heeft [verweerster] op 2 december 2019 de OR bericht dat zij het besluit neemt om vrijwillig aan te sluiten bij PME. Er zijn geen andere besluiten genomen.
De OR heeft de nietigheid van dit besluit ingeroepen. In uw e-mail van 4 december 2019 geeft u aan dat de OR de keuze voor PME en het besluit tot het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst laat rusten. [verweerster] zal dit besluit dan ook (verder) uitvoeren en u op korte termijn de uitvoeringsovereenkomst met PME sturen. Daarmee is de overgang naar PME een feit. Dit betekent ook dat het vragen van vervangende instemming bij de kantonrechter voor [verweerster] niet aan de orde is.
[verweerster] en de OR bespraken al eerder dat blijven bij NN geen optie is. NN heeft de uitvoeringsovereenkomst ook opgezegd. [verweerster] is verplicht per 1 januari 2020 zorg te dragen voor een alternatieve pensioenregeling. Juridisch geformuleerd: handhaving van de regeling bij NN zou voor [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, althans [verweerster] heeft een zwaarwichtig belang om tot wijziging over te gaan en is wettelijk verplicht dit per 1 januari 2020 te doen. Dat maakt dat zij eenzijdig gerechtigd is om de pensioenregeling van de medewerkers te wijzigen en daartoe is zij, met de aansluiting bij PME, ook overgegaan. De overstap naar PME is een (meer dan) redelijk besluit gegeven de situatie en gegeven de alternatieven. [verweerster] heeft dit herhaaldelijk toegelicht aan en besproken met de OR.
(…)
Ik zal kort reageren op de vijf voorwaarden uit uw e-mail:
1. Als vermeld, er is sprake van een eenzijdige wijziging. Er zullen geen afspraken met de medewerkers worden gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een uitvoeringshandeling in het licht van het genomen besluit.
2. De premieverdeling is niet gewijzigd. Deze was altijd al 52% werkgever, 48% werknemer. Dat [verweerster] in het jaar 2019 eenmalig de hoge extra kosten voor één jaar verlenging bij NN heeft genomen, maakt de premieverdeling uiteraard niet anders. Nu er geen besluit is genomen tot een andere verdeling van de premie en dit dus ook geen onderdeel uitmaakt van het besluit tot toetreding tot PME, is geen sprake van een uitvoeringshandeling in het licht van het genomen besluit.
3. De informatiebijeenkomsten zullen zien op de pensioenregeling bij PME en zullen worden gehouden door AON en PME gezamenlijk. Zij zijn voor dit jaar alleen nog beschikbaar op dinsdag 10 december 2019 9.30 - 11.30 uur. [verweerster] zou deze bijeenkomst graag plannen en laten doorgaan. Er zijn geen andere mogelijkheden meer in het jaar 2019. Deze bijeenkomsten zijn enkel en alleen in het belang van de medewerkers.
4. De spreekuren met de pensioenconsultant zijn eveneens juist in het (individuele) belang van de medewerkers.
5. Het indexatiedepot is een depot in het belang van de medewerkers. Wij zien niet in waarom een besluit in 2019 om niet te indexeren, onderdeel uitmaakt van voorwaarden om toe te treden tot PME per 1 januari 2020. Wij hebben reeds een toezegging gedaan aan de OR en zouden deze graag nakomen. Er is echter ook hier geen sprake van een uitvoeringshandeling in het licht van het genomen besluit.
Kortom, de overstap naar PME is een feit en uw voorwaarden lijken een verbod te suggereren dat [verweerster] haar medewerkers nader informeert over deze overstap. [verweerster] kan in redelijkheid niet aan deze voorwaarde voldoen. Laten wij vandaag nog even bellen of we hier een oplossing voor kunnen vinden. Hoewel [verweerster] uiteraard graag met de OR in gesprek blijft en hoopt dat een gezamenlijke oplossing mogelijk is, herhaalt [verweerster] dat onderhandelen over de door de OR gestelde voorwaarden niet aan de orde is en deze punten ook onredelijk zijn. Dat is reeds toegelicht aan de OR en aan uw collega mr. Derksen. Ik zal daarover dan ook niet in herhaling treden.
(…)"
Partijen hebben in 2020 meerdere keren overleg gevoerd, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
3 Het geschil
De OR verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het nietige besluit en aan [verweerster] de verplichting op te leggen om bepaalde handelingen te verrichten of na te laten, meer in het bijzonder:
I. [verweerster] te verbieden de hoogte van het pensioen met ingang van 1 januari 2020 niet te garanderen op de wijze zoals dat voor die datum gold,
[verweerster] te gebieden uiterlijk binnen twee maanden na deze beschikking de hoogte van het pensioen met ingang van 1 januari 2020 te garanderen op de wijze zoals dat voor die datum gold,
II. [verweerster] te verbieden met ingang van 1 januari 2020 een verdeling van de pensioenpremie te hanteren van 52 % werkgever en 48 % werknemer,
[verweerster] te gebieden uiterlijk binnen 14 dagen na deze beschikking de verdeling van de pensioenpremie met ingang van 1 januari 2020 te handhaven op de wijze zoals dat voor die datum gold, te weten: 70,46 % werkgever en 29,54 % werknemer,
III. [verweerster] te verbieden de stijging van de pensioenpremie over het jaar 2019 ten laste te brengen van de winst over dat jaar bij de berekening van de winstuitkering over dat jaar,
[verweerster] te gebieden de stijging van de pensioenpremie over het jaar 2019 bij de berekening van de winstuitkering over dat jaar buiten beschouwing te laten,
IV. [verweerster] te verbieden de loonontwikkeling van de Cao Metalektro pas te volgen met ingang van 1 januari 2020,
[verweerster] te gebieden de loonontwikkeling van de Cao Metalektro te volgen met ingang van 1 januari 2019,
V. [verweerster] te verbieden het pensioen per 1 januari 2019 niet te indexeren uit het daartoe beschikbare indexatiedepot op basis van de CBS-cijfers van oktober 2018 en ook overigens op de wijze zoals dat voor 1 januari 2019 gold en [verweerster] te verbieden het indexatiedepot in de plaats daarvan te besteden aan een eenmalige indexatie bij alle actieve deelnemers,
[verweerster] te gebieden uiterlijk binnen twee maanden na deze beschikking het pensioen per 1 januari 2019 te indexeren uit het daartoe beschikbare indexatiedepot op basis van de CBS-cijfers van oktober 2018 en ook overigens op de wijze zoals dat voor 1 januari 2019 gold,
en te bepalen dat [verweerster] aan hetgeen is vermeld onder I tot en met V gevolg dient te geven, althans zodanige uitspraak te doen als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren, alles met veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit geding, het salaris van de gemachtigden van de OR daaronder begrepen.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat er sprake is van een nietig besluit en er evenmin uitvoering aan dit besluit gegeven mocht worden, verzoekt [verweerster] om vervangende toestemming te verlenen aan [verweerster] voor vrijwillige toetreding tot het pensioenfonds PME met ingang van 1 januari 2020 en de gewijzigde pensioenovereenkomst als gevolg daarvan.
OR heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verweerster] .
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.