Rechtbank Overijssel, 08-04-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2044, 84.266814.22
Rechtbank Overijssel, 08-04-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2044, 84.266814.22
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 8 april 2024
- Datum publicatie
- 17 april 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2024:2044
- Zaaknummer
- 84.266814.22
Inhoudsindicatie
Veroordeling rechtspersoon voor het houden van meer dieren dan was toegestaan overeenkomstig de omgevingsvergunning en er geen zorg voor dragen dat het huisvestingssysteem (luchtwasser) werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden.
Uitspraak
Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-266814-22 (P)
Datum vonnis: 8 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsplaats].
De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam 1] (hierna: [naam 1]).
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat, namens verdachte, door [naam 1] en haar raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 25 maart 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op of omstreeks 1 april 2020 en/of 3 december 2020 al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van de gemeente Almelo van 1 oktober 2002 door meer dieren dan vergund aanwezig te hebben;
feit 2: in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 tezamen en in vereniging, althans alleen, als degene die aan of nabij de [vestigingsplaats] een inrichting dreef waartoe een IPPC-installatie behoort, er geen zorg voor heeft gedragen dat het huisvestingssysteem (luchtwasser) werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
zij, (ten tijde van de hierna te noemen periode genaamd [verdachte] [vestigingsplaats] (ingeschreven in het handelsregister onder Kamer van Koophandel nummer [nummer])), op of omstreeks 1 april 2020 en/of 3 december 2020 te [plaats], in de gemeente Almelo, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de
omgevingsvergunning van de gemeente Almelo d.d. 1 oktober 2002, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd aan de [vestigingsplaats], immers werd op 1 april 2020 in strijd met de genoemde vergunning (voorschrift 3.1), het aantal vergunde dieren overschreden met 16 opfokzeugen en/of 247 guste en dragende zeugen en/of 1280 gespeende biggen en/of 36 kraamzeugen, althans waren meer van die aantallen dieren aanwezig dan vergund en/of
werd op 3 december 2020 in strijd met de genoemde vergunning (voorschrift 3.1), het aantal vergunde dieren overschreden met 45 opfokzeugen en/of 107 guste en dragende zeugen en/of 1203 gespeende biggen en/of 36 kraamzeugen, althans waren meer van die aantallen
dieren aanwezig dan vergund;
feit 2
zij, (ten tijde van de hierna te noemen periode genaamd [verdachte] [vestigingsplaats] (ingeschreven in het handelsregister onder Kamer van Koophandel nummer [nummer])), in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 te [plaats], in de gemeente Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
als degene die aan of nabij de [vestigingsplaats] een inrichting dreef waartoe een IPPC-installatie behoort, zijnde een inrichting genoemd in artikel 2.1 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht, al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat het huisvestingssysteem werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die
noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem, immers
was de zuurgraad van het waswater in de biologische wasser in de genoemde periode meermaals, althans eenmaal, niet minimaal gelijk aan pH = 6,5 en/of
was de zuurgraad van het waswater in de biologische wasser in de genoemde periode meermaals, althans eenmaal, meer dan pH = 7,5.
3. De bewijsmotivering 1
Inleiding
Een toezichthouder werkzaam bij de Omgevingsdienst Twente heeft op 3 december 2020 een reguliere milieucontrole uitgevoerd bij verdachte aan de [vestigingsplaats]. In aanvulling daarop is op 28 september 2021 op grond van artikel 126nc Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO ) een gecombineerde opgave van dieren van verdachte gevorderd. Op basis van de door RvO verstrekte opgave is de verdenking ontstaan dat vanaf 1 april 2020 meer dieren aanwezig waren dan aan verdachte was vergund.
Daarnaast is op 1 december 2020 door een andere toezichthouder van de Omgevingsdienst Twente een luchtwassercheck uitgevoerd. De zuurgraad van het waswater leek problematisch, hetgeen aanleiding vormde voor nader onderzoek. Na nader onderzoek ontstond de verdenking dat verdachte de luchtwasser niet of niet goed gebruikte en dat verdachte de luchtwasser niet onderhield overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking daarvan.
Naar aanleiding van de bevindingen van beide toezichthouders heeft het OM op 1 november 2022 aan verdachte een strafbeschikking ter hoogte van € 5.000,00 opgelegd. Verdachte heeft hiertegen tijdig verzet ingesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor de periode van 1 november 2019 tot 15 juli 2020, omdat de Leaflet BB 96.10.042V1 geen dwingende norm voorschrijft voor de zuurgraad van het waswater (de pH-waarde).
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode na 15 juli 2020 is de raadsvrouw primair van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor een goede werking van de luchtwasser. Verdachte wist dat er problemen waren met de luchtwasser en heeft er alles aan gedaan om deze problemen op te (laten) lossen. Zij werd echter geconfronteerd met, onder andere, lange levertijden en beperkingen door de Corona-lockdowns. Tussen 15 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 zijn slechts 3,5 maanden verstreken en het valt verdachte niet te verwijten dat de nieuwe luchtwasser enige tijd nodig heeft gehad om tot een juiste werking te komen. Bovendien kon het aanpassen van de pH-waarde feitelijk pas vanaf 9 februari 2022 naar behoren plaatsvinden. Sindsdien hebben zich geen nieuwe afwijkingen van de toegestane zuurgraad van het water meer voorgedaan. Daarmee heeft verdachte zich voldoende ingespannen om zorg te dragen voor de juiste pH-waarde van de luchtwasser.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het voorgaande geen integrale vrijspraak oplevert, dient vrijspraak van het tenlastegelegde bestanddeel “opzet” te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens verdachte overigens geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
-
het aanvullend proces-verbaal van de Omgevingsdienst Twente van 16 juni 2022, pagina 5 (los nagezonden);
-
een geschrift, te weten een Gecombineerde Opgave 2020 van 14 mei 2020, pagina 154;
-
een geschrift, te weten een bezoekverslag van de Omgevingsdienst Twente van 3 december 2020, pagina’s 61-64;
-
het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2024, voor zover inhoudende de verklaring van bestuurder [naam 1].
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens de luchtwassercheck op 1 december 2020 heeft toezichthouder [naam 2] van de Omgevingsdienst Twente op basis van aangeleverde gegevens geconstateerd dat de pH-waarde van het zuurwater/waswater in de luchtwasser, die in gebruik was bij verdachte in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020, op de volgende momenten niet heeft voldaan aan de voorgeschreven normen door soms af te wijken van de toegestane ondergrens en soms af te wijken van de toegestane bovengrens:
onder de grens van 6,5:
• 2 november 2019 tot en met 10 november 2019; • 18 januari 2020 tot en met 5 februari 2020; • 7 februari 2020 tot en met 18 februari 2020; • 20 februari 2020 tot en met 22 februari 2020; • 14 juni 2020 tot en met 18 juni 2020; • 29 juni 2020 tot en met 1 juli 2020; • 18 augustus 2020 tot en met 21 augustus 2020; • 14 september 2020 tot en met 16 september 2020; • 7 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020; • 21 oktober 2020 tot en met 30 oktober 2020.
boven de grens van 7,5
• 14 november 2019 tot en met 11 december 2019; • 22 februari 2020 tot en met 5 maart 2020; • 18 mei 2020 tot en met 25 mei 2020; • 1 juli 2020 tot en met 9 juli 2020; • 22 juli 2020 tot en met 26 juli 2020.
De pH-waarde kwam in totaal 26,7% van de tijd uit beneden de ondergrens van 6,5 en in totaal 14,8% van de tijd boven de bovengrens van 7,5.2
Tenlastegelegde periode in combinatie met de van toepassing zijnde Leaflets
De verdediging heeft ter zitting toegelicht dat als gevolg van problemen met de pH-waarden van de luchtwasser, verdachte ervoor heeft gekozen de luchtwasser te laten renoveren/vervangen en dat de oplevering op 15 juli 2020 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat vóór 15 juli 2020 Leaflet BB 96.10.042V1 van toepassing was op het gebruik en onderhoud van de luchtwasser. Anders dan de officier van justitie, vat de rechtbank de hierin benoemde bandbreedte van de pH-waarde van het waswater niet op als een dwingende norm inhoudende dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 moest zijn.3
Vanaf 15 juli 2020 was Leaflet BWL2006.02.V06 van toepassing en uit deze leaflet volgt wel dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 moest zijn.4 De inhoud van de toepasselijke leaflets brengen met zich mee dat voor 15 juli 2020 sprake was van een inspanningsverplichting en vanaf 15 juli 2020 van een resultaatsverplichting, die op verdachte rustte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de tenlastegelegde periode vóór 15 juli 2020 geen resultaatsverplichting bestond om de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 te houden. De rechtbank spreekt verdachte dan ook voor dit deel van de periode vrij.
Zorgplicht
Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over Leaflet BWL2006.02.V06, had verdachte eerst na 15 juli 2020 de resultaatsverplichting om r ervoor te zorgen dat de pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 was. Verdachte heeft niet aan deze zorg voldaan.
Nog afgezien van de omstandigheid dat de luchtwasser ook vanaf 15 juli 2020 niet voldeed aan de toegestane pH-waarden, is niet gebleken dat verdachte , onder andere, meldingen heeft gedaan van de overschrijdingen bij het bevoegde gezag, met regelmaat heeft gecontroleerd of de pH-waarde daadwerkelijk binnen het voorgeschreven niveau was of andere (nood)maatregelen heeft genomen in de periode die daarop volgde. De enkele omstandigheid dat sprake was van onderhoudscontract met de leverancier van de luchtwasser is onvoldoende. Verdachte had zich pro-actiever kunnen en moeten opstellen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de luchtwasser werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking daarvan.
Toerekening aan de verdachte
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- -
-
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- -
-
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- -
-
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
- -
-
de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat het gebruik en onderhoud van een luchtwasser binnen een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, onder de normale bedrijfsvoering van verdachte valt. Het gebruik van de luchtwasser is verdachte ook dienstig geweest in de uitoefening van haar bedrijf. Gebleken is dat (een of meerdere) bestuurders op de hoogte waren van de overschrijdingen van de pH-waarden. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over de zorgplicht, hebben (een of meerdere) bestuurders namens verdachte niet de benodigde zorg betracht die in redelijkheid van verdachte kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de ten laste gelegde gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Opzet
De raadsvrouw heeft gesteld dat geen sprake was van opzet.
Bij de bewezenverklaarde gedraging benadrukt de rechtbank dat aan verdachte een economisch delict ten laste is gelegd. Het begrip “opzet” moet in het economisch strafrecht in beginsel worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van een dergelijk delict niet vereist is dat het opzet van de verdachte rechtspersoon was gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH2684). Voldoende is dat het opzet is gericht op de gedragingen.
Vereist is in dit geval dus slechts dat verdachte in de tenlastegelegde periode er niet de zorg voor heeft gedragen dat de luchtwasser steeds een pH-waarde tussen de 6,5 en 7,5 had. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen over de zorgplicht acht de rechtbank bewezen dat verdachte het tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging, omdat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking met een andere (rechts)persoon.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
zij, ten tijde van de hierna te noemen periode genaamd [verdachte] [vestigingsplaats] (ingeschreven in het handelsregister onder Kamer van Koophandel nummer [nummer]), op 1 april 2020 en 3 december 2020 te [plaats], in de gemeente Almelo, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van de gemeente Almelo d.d. 1 oktober 2002, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd
aan de [vestigingsplaats], immers werd op 1 april 2020 in strijd met de genoemde vergunning (voorschrift 3.1), het aantal vergunde dieren overschreden met 16 opfokzeugen en 247 guste en dragende zeugen en 1280 gespeende biggen en 36 kraamzeugen, en werd op 3 december 2020 in strijd met de genoemde vergunning
(voorschrift 3.1), het aantal vergunde dieren overschreden met 45 opfokzeugen en 107 guste en dragende zeugen en 1203 gespeende biggen en 36 kraamzeugen;
feit 2
zij, ten tijde van de hierna te noemen periode genaamd [verdachte] [vestigingsplaats] (ingeschreven in het handelsregister onder Kamer van Koophandel nummer [nummer]), in de periode van 15 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 te [plaats], in de gemeente Almelo, als degene die aan of nabij de [vestigingsplaats] een inrichting dreef waartoe een IPPC-installatie behoort, zijnde een inrichting genoemd in artikel 2.1 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht, opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat het huisvestingssysteem werd gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem, immers was de zuurgraad van het waswater in de biologische wasser in de genoemde periode meermaals niet minimaal gelijk
aan pH = 6,5 en was de zuurgraad van het waswater in de biologische wasser in de
genoemde periode meermaals meer dan pH = 7,5.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.3, aanhef en onder a en b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (oud) in samenhang met de artikelen 1a onder °1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 3.123, derde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer (oud) in samenhang met artikel 8.40 Wet milieubeheer en de artikelen 1a onder °1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a en b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.