Home

Rechtbank Overijssel, 19-06-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3198, C/08/301279 / HA ZA 23-315

Rechtbank Overijssel, 19-06-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3198, C/08/301279 / HA ZA 23-315

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
19 juni 2024
Datum publicatie
21 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2024:3198
Zaaknummer
C/08/301279 / HA ZA 23-315

Inhoudsindicatie

Eiser en gedaagde zijn zussen. De derde zus is niet in deze procedure betrokken. De vader en de moeder zijn in 2021 overleden. Gedaagde is in de testamenten van de vader en van de moeder als enig erfgenaam benoemd en heeft deze benoemingen zuiver aanvaard. Eiser maakt aanspraak op haar legitieme portie in de beide nalatenschappen en stelt op grond daarvan vorderingen in tegen gedaagde.

De rechtbank bepaalt in deze procedure de omvang van de legitieme porties en wijst de vorderingen van [eiser] deels toe.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/301279 / HA ZA 23-315

Vonnis van 19 juni 2024

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

advocaat: mr. J. Bisschop te Zwolle,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

advocaat: mr. W.G. van der Kolk te Welsum.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure is als volgt:

- de dagvaarding van 2 augustus 2023

- de conclusie van antwoord van 18 oktober 2023

- de brief van de rechtbank van 18 oktober 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bepaald

- aanvullende producties van [eiser] van 28 februari 2024

- de mondelinge behandeling op 5 maart 2024, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Bisschop en [gedaagde] is verschenen, bijgestaan dor mr. Van der Kolk. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door beide partijen pleitnota’s overgelegd en voorgedragen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden, waarna is ontvangen:

- de akte wijziging eis van [eiser] met producties, ontvangen op de rol van 13 maart 2024

- een bericht van [gedaagde] op de rol van 27 maart 2024, inhoudende dat [gedaagde] afziet van het nemen van een antwoordakte.

1.2.

Dit is het eindvonnis.

2 2. De samenvatting

[eiser] en [gedaagde] zijn zussen. De derde zus, [naam 1], is niet in deze procedure betrokken. De vader en de moeder zijn in 2021 overleden. [gedaagde] is in de testamenten van de vader en van de moeder als enig erfgenaam benoemd en heeft deze benoemingen zuiver aanvaard. [eiser] maakt aanspraak op haar legitieme portie in de beide nalatenschappen en stelt op grond daarvan vorderingen in tegen [gedaagde].

De rechtbank bepaalt in deze procedure de omvang van de legitieme porties en wijst de vorderingen van [eiser] deels toe.

3 De feiten

3.1.

[de moeder] (hierna: de moeder) en [de vader] (hierna:
de vader) waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie dochters geboren, in volgorde van leeftijd:
- [naam 1], hierna: [naam 1].
- [eiser], hierna: [eiser].
- [gedaagde], hierna: [gedaagde]. [gedaagde] is getrouwd met [naam 2]: hierna [naam 2].

3.2.

De ouders oefenden een agrarisch bedrijf in maatschapsverband uit in de boerderij gelegen aan de [adres 1]. Nadat zij in de jaren negentig een maatschap met [naam 2] zijn aangegaan, is [gedaagde] op 1 januari 1998 tot de maatschap toegetreden (overgelegd is een op 11 november 1999 ondertekende maatschapsovereenkomst).

3.3.

In 2000 is tussen de ouders en [eiser] gesproken over een optierecht tot koop van de woning aan de [adres 2], gelegen naast de boerderij. Hiervan is een document ‘optierecht tot koop’ opgesteld. Er is een niet ondertekende versie in het geding gebracht.

3.4.

Bij brief van 19 juni 2000 heeft [bedrijf 1] accountants aan de vader het volgende op schrift gesteld:
‘(…)
Door middel van deze brief willen wij kort vastleggen hetgeen wij vanmorgen hebben besproken met betrekking tot de ondergrond van uw woning aan de [adres 2].
U heeft aangegeven de ondergrond van de woning thans niet over te brengen naar uw privé vermogen, maar deze in het bedrijf te laten zitten (…) Anderzijds overweegt u de woning en de ondergrond in de toekomst toch aan [gedaagde] over te dragen (…) De koopoptie, die wij hebben opgesteld ten behoeve van uw dochter [eiser], zal in verband hiermee niet ondertekend worden.
(…)’.

3.5.

Op 28 november 2002 heeft de vader aan [naam 1] landbouwgrond, bos en schuren aan de [adres 3] verkocht voor € 34.000,00. [naam 1] heeft € 19.000,00 betaald. Het resterende bedrag van € 15.000,00 is onbetaald gebleven.

3.6.

In 2002 is aan [eiser] eenzelfde bedrag van € 15.000,00 geschonken.

3.7.

Per 31 december 2005 zijn de ouders uit de maatschap getreden en hebben [gedaagde] en [naam 2] de onderneming in maatschapsverband voortgezet. In de akte ontbinding maatschap/levering van 29 december 2006 is een regeling getroffen over de verdeling van het maatschapsvermogen en zijn onroerende zaken en productierechten die tot het vermogen van de ouders behoorden overgedragen. Daartoe behoort de naast de boerderij gelegen woning [adres 2].

Daarnaast is onder artikel ‘V.’ een afrekenbeding opgenomen, uit te voeren door [gedaagde] ten gunste van [naam 1] en [eiser] in geval [gedaagde] vóór 1 januari 2021 onroerende zaken of productierechten vervreemdt, dan wel het bedrijf beëindigt.

3.8.

Bij het uittreden van de ouders uit de maatschap is de overnamesom van de agrarische onderneming bepaald op € 664.468,00. Daarnaast is de koopsom van de onderneming voor [gedaagde] bepaald op € 98.975,00, van welke koopsom [gedaagde] € 28.572,00 nog niet heeft betaald.

Van de overnamesom resteert na aftrek van de koopsom € 565.493,00, (€ 664.468,00 minus € 98.975,00) welk bedrag [gedaagde] nog niet heeft betaald.

3.9.

Bij het uittreden van de ouders uit de maatschap aan [gedaagde] is het woonhuis aan [adres 2] in eigendom aan [gedaagde] overgedragen onder voorbehoud van vruchtgebruik ten behoeve van de ouders.

3.10.

In 2005 heeft de vader een bedrag van € 21.506,00 aan [gedaagde] geschonken.

3.11.

Op 4 november 2009 hebben zowel de vader als de moeder bij testament [gedaagde] tot hun enige erfgenaam benoemd onder bezwaar van enkele legaten. [gedaagde] heeft deze benoemingen zuiver aanvaard.

3.12.

In 2012 is aan het woonhuis aan [adres 2] een serre aangebouwd voor een bedrag van € 25.000,00.

3.13.

Op 23 april 2014 heeft de vader aan [naam 1] twee zomerhuisjes aan de [adres 4] en [adres 5] geschonken, waarvan de waarde in februari 2014 is getaxeerd op € 70.000,00 en waarmee één van de legaten genoemd onder 3.11. in de testamenten van de vader en de moeder is voldaan.

3.14.

In 2015 heeft [eiser] € 50.000,00 ontvangen, waarmee één van de legaten genoemd onder 3.11. in de testamenten van de vader en de moeder is voldaan.

3.15.

Op 19 juni 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.020,00 aan zowel [naam 1] als [eiser] betaald.

3.16.

Eind december 2020 (getekend op verschillende data) hebben [naam 1], [eiser], [gedaagde] en [naam 2] een ‘vaststellingsovereenkomst afrekenbeding’ gesloten. Hierin hebben partijen kort gezegd afgesproken dat [gedaagde] en [naam 2] minimaal 4 ha cultuurgrond uiterlijk 1 januari 2024 te koop aanbieden en dat de opbrengst daarvan na aftrek van de kosten aan [naam 1] en [eiser] ieder voor de helft wordt uitgekeerd.

3.17.

De moeder is op [overlijdensdatum 1] 2021 overleden, de vader op [overlijdensdatum 2] 2021.

3.18.

Op 10 maart 2022 heeft notariskantoor [bedrijf 2] namens [gedaagde] een ‘Pro-forma/Concept’ berekening van de legitieme porties opgesteld met als conclusie dat [eiser] ter zake haar legitieme portie niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft.

3.19.

[eiser] is met dit voorstel niet akkoord gegaan. Bij brief van 14 juli 2022 van mr. [naam 3], notaris, aan [gedaagde] heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat zij een beroep doet op de legitieme portie in de beide nalatenschappen.

3.20.

[naam 1] heeft geen beroep gedaan op haar legitieme portie.

4 4. Het geschil

5 De beoordeling

6 De beslissing