Home

Rechtbank Overijssel, 24-07-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3969, C/08/308038 / HA ZA 24-3

Rechtbank Overijssel, 24-07-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3969, C/08/308038 / HA ZA 24-3

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
24 juli 2024
Datum publicatie
26 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2024:3969
Zaaknummer
C/08/308038 / HA ZA 24-3

Inhoudsindicatie

Eiser heeft samen met een ander een bouwproject opgezet en eiser heeft in totaal € 800.000, aan het project besteed. De ander persoon is op 10 juni 2020 veroordeeld aan eiser € 800.000,- te betalen, maar is inmiddels overleden en heeft het bedrag niet betaald. De overledene had een relatie met gedaagde, waardoor eiser gedaagde heeft gedagvaard op 5 oktober 2020, onder vermoedens dat gedaagde met het bedrag een onroerende goed en een Porsche heeft gekocht en zo schuldeisers van de overledene probeert te benadelen. Eiser vordert - samengevat - gedaagde te veroordelen tot betaling van de betaalde proceskostenveroordeling, de advocaatkosten in verband met de eerdere procedure tussen partijen, de deurwaarderskosten (doorhaling van een beslag) en een bedrag gelijk aan de kosten van de vereffening. Eiser heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd dat de aankopen van gedaagde daadwerkelijk van eiser vandaan komt, en zal dus grotendeels ongelijk gesteld worden. De rechtbank wijst de vordering van eiser af.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/308038 / HA ZA 24-3

Vonnis van 24 juli 2024

in de zaak van

[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat: m.r V.L.M.J. Boitelle,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. A. Buth.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 28 december 2023
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald

- de twee akten van [eiser]

- de akte van [gedaagde]

- de mondelinge behandeling van 3 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt

- de spreekaantekeningen van beide partijen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Tussen partijen staat het volgende vast. [eiser] heeft eind 2018 € 746.693,- aan [naam 1] betaald voor de realisering van een met [naam 1] opgezet bouwproject. In totaal bedroeg de inbreng van [eiser] in het project € 800.000,-. [naam 1] had een relatie met [gedaagde] . Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2020 is [naam 1] (onder meer) veroordeeld aan [eiser] € 800.000,- te betalen. Het bedrag is niet betaald en [naam 1] is op [overlijdensdatum] overleden.

2.2.

Op 5 oktober 2020 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard voor deze rechtbank en
gevorderd dat [gedaagde] afschriften van haar bankrekening zal overleggen waarmee [gedaagde] betalingen aan derden had gedaan. [eiser] vermoedde namelijk dat [naam 1] het bedrag van € 746.693,- aan [gedaagde] had overgemaakt en dat [gedaagde] daarmee begin 2019
onroerend goed (voor een bedrag van € 238.500,-) en een Porsche (voor een bedrag van
€ 150.000,-) had gekocht. Volgens [eiser] had [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door vermogen van [naam 1] aan het verhaal door zijn schuldeisers, waartoe [eiser] zich rekende, te onttrekken. [eiser] vorderde tevens betaling van € 238.500,- en € 150.000,-.

2.3.

Op 23 april 2021 heeft in deze procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.

2.4.

Bij vonnis van 9 juni 2021 is de vordering van [eiser] afgewezen. In dit vonnis is het volgende overwogen.

2.9.

Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de beweerdelijke onrechtmatige daad (het onttrekken van vermogensbestanddelen aan het vermogen van [naam 1] zodat schuldeisers met lege handen achterblijven), rust op hem de stelplicht en bewijslast van die onrechtmatige daad. Het is derhalve aan [eiser] om zijn standpunt ter zake voldoende te onderbouwen met feiten en omstandigheden en vervolgens aan [gedaagde] om dit standpunt voldoende gemotiveerd te betwisten, alvorens de rechter aanleiding zal zien partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.

[eiser] heeft zijn standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft slechts verwezen naar de aankoop door [gedaagde] van een onroerende zaak te [plaats] en de aankoop van een Porsche, waarvan hij vermoedt dat deze met gelden van [naam 1] zijn gefinancierd. Dat is onvoldoende om het gestelde onrechtmatig handelen mee aan te tonen. Ook als [gedaagde] de bankafschriften zou overleggen en daaruit blijkt dat zij geld heeft ontvangen van [naam 1] , kan daaruit immers nog steeds niet worden afgeleid dat dit geld afkomstig is van [eiser] en evenmin zou daaruit dan zonder meer de conclusie kunnen worden getrokken dat [gedaagde] opzettelijk heeft samengespannen met [naam 1] teneinde vermogensbestanddelen te onttrekken aan het verhaal door schuldeisers van [naam 1] . Het zegt niet iets over de verdere vermogenspositie van [naam 1] of over de intentie van partijen. Het zou aantonen dat [gedaagde] onwaarheid daarover heeft gesproken, maar ook dat kan uiteindelijk niet aantonen dat zij met [naam 1] heeft samengespannen om zijn schuldeisers te benadelen.

[gedaagde] heeft het standpunt van [eiser] bovendien gemotiveerd betwist, onder meer door te verwijzen naar de brief van haar belastingadviseur de heer [naam 2] waarin hij heeft verklaard dat de vermogenspositie van [gedaagde] voldoende is om investeringen te kunnen doen (productie 11 bij dagvaarding).

2.5.

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2021 is op de voet van artikel 4:204 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1] benoemd.

2.6.

Op 17 juli 2022 heeft de vereffenaar [gedaagde] en haar besloten vennootschap Vastgoed Projecten Diepenheim B.V. voor deze rechtbank gedagvaard. Bij vonnis van 7 juni 2023 is [gedaagde] (onder meer) veroordeeld tot betaling aan de vereffenaar van € 466.058,92. De rechtbank heeft betalingen door [naam 1] aan [gedaagde] en voor haar aan derden als schenkingen aangemerkt die de vereffenaar eerder al had vernietigd. [gedaagde] heeft, nadat de vereffenaar hoger beroep had ingesteld en vervolgens kennelijk een vaststellingsovereenkomst was gesloten, aan de vereffenaar € 602.564,22 betaald. Dit bedrag, verminderd met de vereffeningskosten die ongeveer € 110.000,- bedragen, komt grotendeels [eiser] toe als verreweg de grootste schuldeiser in de nalatenschap van [naam 1] .

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 9.763,- (bedoeld is: € 9.367,-) ter zake van de betaalde proceskostenveroordeling, € 12.448,51 ter zake van advocaatkosten in verband met de eerdere procedure tussen partijen, € 89,16 ter zake van deurwaarderskosten (doorhaling van een beslag) en een bedrag gelijk aan de kosten van de vereffening, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente en de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, en zijn veroordeling in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.

4 De beoordeling

5 De beslissing