Rechtbank Overijssel, 20-12-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:7013, 11329206 CV EXPL 24-262
Rechtbank Overijssel, 20-12-2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:7013, 11329206 CV EXPL 24-262
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Datum uitspraak
- 20 december 2024
- Datum publicatie
- 15 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBOVE:2024:7013
- Zaaknummer
- 11329206 CV EXPL 24-262
Inhoudsindicatie
De rechtbank ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, veroordeelt de eiser tot betaling van de transitievergoeding en veroordeelt de gedaagde tot betaling van de proceskosten.
Eiser deed verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en omdat de arbeidsovereenkomst feitelijk inhoudsloos zou zijn, omdat gedaagde sinds 2019 niet meer binnen het ROC werkzaam is geweest.
Uitspraak
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11329206 CV EXPL 24-262
Beschikking van de kantonrechter van 20 december 2024
in de zaak van
Stichting Regionaal Opleidingencentrum van Twente
eisende partij, samen hierna ook wel te noemen ROC,
gevestigd te Hengelo,
gemachtigde mr. M.F. Groen,
tegen
[gedaagde]
gedaagde partij, hierna ook wel te noemen [gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. S.J.M. Masselink.
1 De procedure
ROC heeft een verzoekschrift met 44 producties ingediend - ontvangen op
27 september 2024 -
[gedaagde] heeft een verweerschrift met 49 producties ingediend, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek. Op 8 november 2024 is een brief met correcties op het verweerschrift toegestuurd.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 21 november 2024, waar namens ROC zijn verschenen [naam 1] , juridisch adviseur en [naam 2] , directeur HR, bijgestaan door de gemachtigde van ROC. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2 De feiten
ROC is een onderwijsinstelling die beroeps- en volwassenenonderwijs verzorgt voor 18.000 studenten. Bij ROC zijn ongeveer 2.000 medewerkers in dienst.
Het onderwijs is georganiseerd in negen mbo Colleges, met een eigen onderwijsteam, een directeur en daarboven het College van Bestuur en een Raad van Toezicht.
[gedaagde] is per 23 september 1996 gestart als [functie 1] bij het [locatie 1] met een voltijds dienstverband.
- Vanaf 1 juli 2000 is hij [functie 2] .
- In 2004 (na de fusie tot ROC van Twente) is hij benoemd als [functie 3] bij de [locatie 2] . [gedaagde] is als [functie 3] in opleiding in schaal 12 ingedeeld.
- In 2005 is [gedaagde] op kosten van het ROC gestart met een MBA-opleiding, die hij succesvol heeft afgerond.
- In 2006 is [gedaagde] gepasseerd voor de functie [functie 3] bij de nieuw te vormen [locatie 2] .
- Per 1 juni 2007 is de functie [functie 3] ROC breed komen te vervallen en is [gedaagde] op boven formatieve basis gestart bij de afdeling [afdeling] .
- Per 1 juli 2009 is hij geplaatst als [functie 4] bij het [locatie 3] voor de duur van één jaar.
- Vanaf 1 juli 2010 is hij geplaatst bij [locatie 3] als [functie 5] , met als salaris het maximum van schaal 12 met een persoonlijke toelage van € 284,00 per maand.
- In 2016 is [gedaagde] gestart in het pilotteam ‘ [team] ’. In de loop van het project ontstaan spanningen tussen het pilotteam en het reguliere docententeam en in mei 2018 wordt het project stopgezet bij gebrek aan draagvlak. Daarmee komt het merendeel van de taken van [gedaagde] te vervallen.
- Wegens terugloop van studenten moet [locatie 3] voor het jaar 2019 bezuinigen en komt de niet reguliere functie van [gedaagde] per 1 februari 2019 te vervallen. Het bezwaar van [gedaagde] is ongegrond verklaard waarbij per brief van 6 maart 2019 het volgende wordt geschreven:
Het is een feit dat de functie van [functie 6] geen reguliere functie is in de formatie van MBO Colleges. (...) Ik heb je inzet en je werk altijd gewaardeerd, maar ik zou er geen vacature voor gesteld hebben. Ik mag aannemen dat je dit herkent. Nu het financieel niet meer haalbaar is, is het niet meer dan vanzelfsprekend dat ik deze voor [locatie 3] niet noodzakelijke overheadfunctie ophef.
- [gedaagde] is per 1 februari 2019 aangemeld bij de Personeelscommissie, die tot taak heeft bovenformatieve werknemers binnen het ROC te herplaatsen.
- In februari 2019 heeft [gedaagde] vier gesprekken gevoerd met de directeur HR over het vervolg en de opties. Op 4 april 2019 is er overeenstemming over een vaststellingsovereenkomst met einde dienstverband per 1 januari 2020, maar per e-mail van 7 mei 2019 laat de gemachtigde van [gedaagde] weten dat hij daar toch van af ziet.
- Vanaf 1 februari 2019 is [gedaagde] niet meer werkzaam geweest binnen het ROC, maar hij heeft tot medio 2023 projectactiviteiten verricht, voor een deel van de arbeidstijd. Het gaat om [locatie 4] , vanaf 1 november 2019 voor 0,3327 fte en vanaf 1 januari 2023 0,1 fte, en ‘ [project] ’ van de MBO Raad voor 0,2 fte voor twee jaar.
- In juni 2019 heeft een mediationtraject plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de directeur van [locatie 3] . In januari 2020 is een coach ingeschakeld waar [gedaagde] gesprekken mee heeft gevoerd.
3 Het geschil
Het verzoek
ROC verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op zo kort mogelijke termijn, zonder toekenning van een vergoeding en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
In de eerste plaats op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), omdat door zijn houding en gedrag alle vertrouwen in de persoon [gedaagde] is komen te vervallen en er geen draagvlak meer is voor herplaatsing binnen de organisatie.
Andere omstandigheden (de h-grond) zijn dat [gedaagde] sinds 1 februari 2019 niet meer binnen het ROC werkzaam is geweest, ondanks alle moeite om hem te herplaatsen. De arbeidsovereenkomst is feitelijk inhoudsloos. Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op de i-grond onder verwijzing naar een combinatie van de omstandigheden.
De transitievergoeding – per 1 december berekend op € 73.561,60 - is niet verschuldigd omdat het eindigen van het dienstverband het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, namelijk het weigeren van een passende functie bij [locatie 6] ; als hij dat had geaccepteerd was het einde van de arbeidsovereenkomst nu niet aan de orde.
Ter onderbouwing wordt het volgende aangevoerd. Sinds de aanmelding bij de
Personeelscommissie is [gedaagde] gematcht voor diverse interne functies en heeft hij acht matchgesprekken gehad. Hij heeft zelf nog op twee vacatures gesolliciteerd. In alle gevallen is hij afgewezen. De verschillende colleges hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het aannemen van mensen en het is dus aan de betreffende directeur om daarin een besluit te nemen. Als productie 18 zijn de verschillende e-mails in het geding gebracht waarin de beslissing door de betreffende directeur is toegelicht.
Begin 2023 is aan [gedaagde] de mogelijkheid geboden om bij het [locatie 5] ( [locatie 5] ) als [functie 7] aan de slag te gaan, waarbij in een inwerkprogramma wordt voorzien. Ook dit traject, waarbij van te voren was aangegeven dat dit als laatste mogelijkheid werd gezien, heeft niet tot een herplaatsing geleid. In een kennismakingsgesprek heeft [gedaagde] aangegeven dat hij niet in [plaats 1] wil werken, omdat daar de docentkamer wordt gedeeld met [locatie 3] en dit volgens [gedaagde] voor hem een onveilige werkomgeving is, gezien gebeurtenissen in het verleden. Daarmee is de beoogde [functie 7] van de baan.
Daarop wordt een functie voorgesteld bij [locatie 6] in [plaats 2] . Tijdens een gesprek met de conrector daarover maakt [gedaagde] geen enthousiaste indruk, waarna de conrector besluit de functie niet aan hem aan te bieden vanwege te veel afbreukrisico. Een nieuwe HR-directeur biedt hem een plek bij een nieuw project van de dienst HR aan, maar voordat dat gaat beginnen in augustus 2023 meldt [gedaagde] zich ziek. Na zes maanden ‘koffiemomenten’ komt ook zij tot de conclusie dat ze niet verder komen; hij is meer bezig met wat de organisatie voor hem kan doen dan dat hij zich bekommert over wat hij voor de organisatie kan betekenen. ROC concludeert dat re-integratie niet meer mogelijk is en onderling overleg heeft niet tot een oplossing geleid.
Ondanks overleg komen partijen samen niet meer tot een oplossing. Het patroon is dat [gedaagde] de ontstane situatie aan het ROC wijdt. Dat er tussen partijen geen vertrouwen meer is wordt bevestigd door het feit dat in deze procedure is gebleken dat [gedaagde] al jarenlang gesprekken opneemt, met collega’s in allerlei functies en ook bij mensen met wie hij nog geen historie had. Door dit stiekeme gedrag is de relatie nog verder verstoord.
Verder refereert hij aan zichzelf als klokkenluider. Dit is in de eerste plaats vreemd omdat hij ROC eerder verzocht dit onderwerp in het verzoekschrift niet te vermelden. Maar daarbij is uit een extern rapport gebleken dat er van een misstand geen sprake was, maar dat [gedaagde] zelf in de nasleep van het mislukte project bij [locatie 3] – kennelijk uit rancune - ten onrechte een collega heeft beschuldigd van niet integer handelen. Het is om die reden dat [gedaagde] bij [locatie 3] alle draagvlak heeft verloren en dit staat aan de basis van de huidige situatie. Bij [locatie 5] en [locatie 6] zijn vacatures voor hem opengehouden waar hij alleen maar ja tegen hoefde te zeggen. De afgelopen vijf jaar heeft hij voor 1/3 van zijn tijd als zelfbenoemd ‘ [functie 8] ’ of [functie 9] verricht, waardoor de arbeidsovereenkomst in feite een lege huls is geworden. Voor de rest van zijn voltijds werkweek was hij dus vrij van werkzaamheden.
De arbeidsongeschiktheid (sinds de ziekmelding op 23 augustus 2023) staat los van de redenen voor ontbinding, want al in 2019 en 2022 is aan hem een vaststellingsovereenkomst aangeboden.
In reactie op het verweerschrift wordt aangevoerd dat er geen reden is om 62 vakantiedagen uit te betalen. De vakantiedagen worden voor iedereen vastgesteld in lesvrije periodes en de dagen worden dus geacht te zijn opgenomen. Werknemers van het ROC hebben nooit vakantiedagen over, tenzij ze niet in de gelegenheid zijn geweest ze op te nemen. Daar is bij [gedaagde] geen sprake van, omdat hij sinds 2019 meer niet dan wel heeft gewerkt en erom bekend staat vaak en ook buiten de vakantieperiode met vakantie te gaan. Uitbetaling is dus niet aan de orde.
Het voorwaardelijk tegenverzoek moet worden afgewezen, nu herplaatsing voor de ziekte al niet mogelijk was. Re-integratie kan alleen betrekking hebben op het tweede spoor en ook daar heeft ROC geen vertrouwen in.
Het verweer
[gedaagde] voert primair aan dat het verzoek moet worden afgewezen omdat hij ziek is. Als het verzoek wordt toegewezen is naast een transitievergoeding ook een billijke vergoeding van € 842.605,91 op zijn plaats.
In het voorwaardelijk tegenverzoek vraagt [gedaagde] – als de arbeidsovereenkomst voortduurt - om ROC te veroordelen om haar re-integratie verplichtingen na te komen, met oplegging van een dwangsom en veroordeling in de kosten.
Volgens [gedaagde] is van een serieuze herplaatsingsinspanning door het ROC niets gebleken.
Het beeld dat wordt geschetst over de gang van zaken tijdens de pilot klopt niet. Tijdens de audit werd vervolgens verkeerde informatie verstrekt en [gedaagde] heeft daar melding van gemaakt, hetgeen heeft geleid tot een onderzoek van de Integriteitscommissie naar de gang van zaken rond examens. De eindrapportage is eind 2018 bekendgemaakt en het is geen toeval dat in diezelfde tijd is besloten om [gedaagde] als boven formatief aan te melden. De wijze waarop in gesprekken werd verwezen naar de melding was voor [gedaagde] onveilig in intimiderend. Sindsdien heeft hij zich genoodzaakt gevoeld geluidsopnames van gesprekken te maken.
Toen hij eenmaal op de lijst van bovenformatief medewerkers stond is hij steeds geweigerd voor functies, terwijl dat volgens het beleid alleen mag om zwaarwegende redenen. Hetgeen is aangegeven als reden voldoet daar niet aan.
De werkzaamheden na 2019 zijn verricht voor samenwerkingsverbanden waarin het ROC participeert, en dus niet bij derden, zoals ROC stelt.
Bij de matchingsgesprekken was vaak het probleem dat er geen draagvlak was in de organisatie. Het kan wel zijn dat er soms twijfels waren na een gesprek maar dat is geen zwaarwegende reden en kennelijk wil ROC hem gewoon niet plaatsen. Dat geldt ook voor de laatste optie bij [locatie 5] ; de gang van zaken zoals ROC die schetst is niet correct en [gedaagde] kan dat bewijzen, omdat hij immers alle gesprekken heeft opgenomen. Zijn twijfel bij de aangeboden functie als docent zat onder meer in het feit dat dit ver beneden zijn functieniveau was. [gedaagde] wil nog steeds graag weer aan de slag.