Home

Rechtbank Rotterdam, 04-11-2009, BK3451, 326984 / HA ZA 09-772

Rechtbank Rotterdam, 04-11-2009, BK3451, 326984 / HA ZA 09-772

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
4 november 2009
Datum publicatie
17 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2009:BK3451
Zaaknummer
326984 / HA ZA 09-772

Inhoudsindicatie

Verzekeringsovereenkomst. Hoogte uitkering door verzekeraar. Uitleg polisvoorwaarden. Ontrekking door advocaat eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 326984 / HA ZA 09-772

Uitspraak: 4 november 2009

VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats 1],

eiser,

advocaat aanvankelijk mr. M.B. Bruinsma, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd,

- tegen -

1. de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.J. Hengeveld,

2. de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V., in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap UAP-NIEUWROTTERDAM SCHADE N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.J. Hengeveld,

3. de naamloze vennootschap REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V., in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap NIEUWE HOLLANDSE SCHADE N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,

gedaagde,

advocaat mr. W.J. Hengeveld,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BLOEMENDAEL II B.V., in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van J EN P BEHEER B.V.,

gevestigd te Muiderberg,

gedaagde,

niet verschenen,

5. [gedaagde sub 5],

wonende te [woonplaats 2],

gedaagde,

niet verschenen,

6. de GEMEENTE WEESP,

zetelend te Weesp,

gedaagde,

advocaat mr. J. Kneppelhout.

Eiser wordt hierna aangeduid als "[eiser]". Gedaagden sub 1 t/m 3 worden hierna gezamenlijk aangeduid als "de Verzekeraars", gedaagden sub 4 en 5 gezamenlijk als "Bloemendael c.s." en afzonderlijk als "Bloemendael II" en "[gedaagde sub 5]" en gedaagde sub 6 als "de Gemeente".

1 Het verloop van het geding

1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- dagvaardingen d.d. 11 september 2008 en de door [eiser] overgelegde producties;

- conclusie van antwoord zijdens de Verzekeraars, met producties;

- conclusie van antwoord zijdens de Gemeente, met producties.

1.2 Tegen gedaagden sub 4 en 5 is verstek verleend.

1.3 Voorts heeft de advocaat van eiser zich ter rolzitting van 1 juli 2009 ontrokken. Ter rolzitting van 15 juli 2009 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor eiser. Ter rolzitting van 19 augustus 2009 hebben de Verzekeraars vonnis gevraagd.

2 De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:

2.1 [eiser] heeft het pand aan de [adres] te Weesp (hierna: het pand) in eigendom. Het pand is op basis van coassurantie verzekerd bij de Verzekeraars tegen schade aan opstal en fundering als gevolg van brand. De verzekerde som bedroeg laatstelijk

€ 4.310.912,=.

2.2 Op de verzekeringsovereenkomst zijn (onder meer) de door de Verzekeraars gehanteerde BC 0494 Bijzondere Condities (hierna: de Condities) van toepassing. In artikel 3 van deze condities is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

Artikel 3 Schaderegeling; Omvang van de vergoeding

(…)

3.3. Geen overeengekomen waarde

Indien geen waarde overeengekomen is, dan zal voor de hierna volgende zaken als waarde onmiddellijk voor het voorval worden aangehouden:

3.3.1 Gebouwen

3.3.1.1 De herbouwwaarde als:

-verzekerde binnen twaalf maanden na de schadedatum mededeelt, dat de schade hersteld wordt, respectievelijk het gebouw herbouwd wordt. De herstelling, herbouw moet vervolgens binnen een redelijke termijn gerealiseerd worden.

-deze lager is dan de verkoopwaarde.

3.3.1.2 De verkoopwaarde als de verzekerde reeds voor de schade het voornemen had het gebouw af te breken of als het gebouw:

a) na de schade niet hersteld of herbouwd wordt;

b) bestemd was voor afbraak of onteigening;

c) door de gemeente onbewoonbaar of onbruikbaar was verklaard;

d) voor langer dan drie maanden leegstond of buiten gebruik was;

e) ter verkoop stond aangeboden;

f) geheel of gedeeltelijk gekraakt was;

tenzij op het gebouw een herbouwplicht rust.

(…)

3.4 Verzekeraars hebben het recht om bij schadevergoeding op basis van herbouwwaarde of nieuwwaarde eerst 100% van de schadevergoeding op basis van verkoopwaarde, respectievelijk vervangingswaarde te voldoen nadat herstel of herbouw heeft plaatsgevonden.

2.3 Op 12 september 2003 heeft in het pand een brand gewoed. Omdat [eiser] en de Verzekeraars geen overeenstemming konden bereiken over de hoogte van het door de Verzekeraars in het kader van de brand uit te keren schadebedrag, zijn door zowel [eiser] als de verzekeraars experts benoemd. Toen deze experts evenmin tot overeenstemming konden komen, is een derde expert aangesteld die op 10 augustus 2005 een rapport heeft uitgebracht. In dat rapport is de schade op basis van herbouwwaarde vastgesteld op

€ 1.337.858,=, te vermeerderen met opruimingskosten ad € 72.659,= en huurdervingkosten ad € 83.077,=, derhalve in totaal € 1.493.594,=. De schade op basis van de verkoopwaarde is vastgesteld op € 650.000,=, te vermeerderen met een bedrag voor huurdervingkosten ad

€ 33.750,=, tezamen derhalve € 683.750,=. De Verzekeraars hebben laatstgenoemd bedrag aan [eiser] uitgekeerd.

3 De vordering

De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Verzekeraars, Bloemendael c.s. en de Gemeente hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 1.217.319,67, te vermeerderen met de door [eiser] geleden schade als gevolg van de rentederving over de directe schade als gevolg van de brand, de gederfde huurinkomsten en de indexering van de huurprijzen, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.

Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:

Ten aanzien van de Verzekeraars:

3.1 [eiser] was en is voornemens over te gaan tot herbouw van het pand. [eiser] is niet voornemens om tot verkoop van het pand over te gaan en dit heeft [eiser] ook nooit aan de Verzekeraars kenbaar gemaakt. [eiser] maakt dan ook aanspraak op vergoeding van de schade door de verzekeraars op basis van de herbouwwaarde zoals vastgesteld in het rapport van 10 augustus 2005 ad € 1.493.594,=. De verzekeraars weigeren tot uitkering van de schade op grond van de herbouwwaarde over te gaan. Door de weigerachtige houding van de Verzekeraars heeft [eiser] nog andere schade geleden. Deze schade bestaat uit kosten voor juridische, financiële en technische adviseurs, de waardevermindering van het pand en gederfde huurinkomsten. Voorts is door de langdurige leegstand sprake geweest van kraak van het pand. Door de krakers is schade veroorzaakt aan het pand.

3.2 De schade is als volgt begroot:

Schade op basis van herbouwwaarde: € 1.493.594,00

Af: door [eiser] ontvangen schadevergoeding: € 683.750,00 -/-

subtotaal: € 809.844,00

Premie verplichte opstalverzekering 2004 t/m 2008: € 40.306,97 + p.m.

Premie CAR-verzekering 2007 t/m 2009: € 3.746,38 + p.m.

Premie aansprakelijkheidsverzekering: € 2.364,43 + p.m.

Gemaakte kosten per 31-12-2005: € 65.576,96

Gemaakte kosten per 18-04-2004 (onder aftrek voorschot): € 28.557,57

Schade veroorzaakt door kraken: € 231.431,07

Buitengerechtelijke kosten: € 35.492,29

Totaal: € 1.217.319,67

Ten aanzien van Bloemendael c.s en de Gemeente:

3.3 De brand die heeft geleid tot de door [eiser] geleden schade is ontstaan in het pand aan de [adres 2] te Weesp, dat ten tijde van de brand in eigendom was van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). [bedrijf 1] is inmiddels ontbonden. De moedervennootschap van [bedrijf 1], J en P Beheer B.V., is verhuisd en heeft een naamswijziging ondergaan. De rechtspersoon heet thans Bloemendael II. Het is [eiser] niet bekend wie de activiteiten van J en P Beheer heeft overgenomen. [gedaagde sub 5] is woonachtig op het adres waar eertijds J en P Beheer B.V. was gevestigd en drijft daar een onderneming onder de naam Tyresale. [eiser] houdt Bloemendael c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, voor zover deze niet door de verzekeraars mocht worden vergoed.

Ook de Gemeente wordt aansprakelijk gehouden. Volgens [eiser] heeft de Gemeente onvoldoende toezicht gehouden op de activiteiten van het destijds in het (naast het pand van [eiser] gevestigde) bedrijf [bedrijf 1]. Die activiteiten waren in strijd met de afgegeven milieuvergunning en/of de Bouwverordening en het Bouwbesluit. De Gemeente dient de dientengevolge ontstane schade te vergoeden.

4 Het verweer

Het verweer van de Verzekeraars en de Gemeente strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten, alsmede met de wettelijke rente over de nakosten en de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.

De Verzekeraars en de Gemeente hebben daartoe het volgende aangevoerd:

De Verzekeraars

4.1 Op grond van artikel 3.3.1.1 van de Condities wordt de herbouwwaarde uitgekeerd als de verzekerde binnen twaalf maanden meedeelt dat de schade wordt hersteld respectievelijk het gebouw wordt herbouwd. Die mededeling heeft, net als het herstel c.q. de herbouw, niet plaatsgevonden.

4.2 Het herstel dient volgens artikel 3.3.1.1 van de Condities binnen een redelijke termijn plaats te vinden. Daarvan is na een periode van ruim vijf en een half jaar geen sprake meer.

4.3. De herbouwassurantiepenningen zijn volgens artikel 3.4 van de Condities slechts opeisbaar op het moment dat het herstel c.q. de herbouw is gerealiseerd. Met herstel c.q. herbouw is echter geen aanvang genomen, laat staan gerealiseerd. Ook hierom heeft [eiser] geen opeisbare vordering.

De Gemeente

4.4 De Gemeente heeft wel toezicht gehouden op de activiteiten van het destijds in het (naast het pand van [eiser] gevestigde) bedrijf [bedrijf 1].

4.5 De brand is niet in het pand van [bedrijf 1] ontstaan.

4.6 Ingevolge eerdere rechtspraak is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het optreden van de overheid bepalend of het risico dat de overheid kende of behoorde te kennen, gelet op zowel de ernst van de mogelijke effecten als de kans dat deze effecten zouden optreden, zodanig was, dat daaruit voor de overheid de rechtsplicht voortvloeide om daartegen maatregelen de nemen. [eiser] heeft hierover niets gesteld, zodat geen sprake is van enige onrechtmatigheid zijdens de Gemeente.

5 De beoordeling

5.1 [eiser] heeft gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade. Bloemendael c.s. wordt slechts aansprakelijk gehouden voor de ontstane schade voor zover deze niet vergoed wordt door de Verzekeraars. De rechtbank zal daarom eerst de vordering jegens de Verzekeraars beoordelen.

De verzekeraars

5.2 [eiser] en de Verzekeraars twisten over de vraag of de schade aan het pand als gevolg van brand moet worden vergoed op basis van de herbouwwaarde of de verkoopwaarde. [eiser] stelt het pand te (gaan) herbouwen en hij derhalve aanspraak heeft op vergoeding op basis van de herbouwwaarde. De Verzekeraars verweren zich met een beroep op artikel 3 van de Condities. Als onbetwist staat vast dat de Condities van toepassing zijn. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tekst van dit artikel, zodat beoordeeld moet worden wat de strekking van dit artikel is.

5.3 [eiser] stelt dat artikel 3 van de Condities betrekking heeft op de vaststelling van de waarde van het verzekerde object en niet op de vraag tot vergoeding van welk schadebedrag de Verzekeraars gehouden zijn. De verzekeraars betwisten deze uitleg van artikel 3 van de Condities. De Verzekeraars stellen dat artikel 3.3 van de Condities inhoudt dat de schade de schade aan een gebouw slechts op grond van de herbouwwaarde wordt vergoed indien de verzekerde binnen twaalf maanden na de schadedatum kenbaar maakt dat de schade hersteld wordt respectievelijk het gebouw wordt herbouwd en de herbouw binnen een redelijke termijn wordt gerealiseerd. Indien de verzekerde dit niet kenbaar maakt, wordt de schade vergoed op basis van de verkoopwaarde. Ter toelichting stellen de Verzekeraars dat artikel 3 van de Condities ziet, zo blijkt uit het kopje, op de "schaderegeling" en de "omvang van de vergoeding", terwijl in artikel 3.3 van de Condities zelf wordt gesproken van het aanhouden van de waarde "onmiddellijk voor het voorval". Artikel 3.4 van de Condities spreekt vervolgens van schadevergoeding op basis van herbouwwaarde of nieuwwaarde, zodat ook om die reden niet valt in te zien dat artikel 3 van de Condities geen betrekking heeft op de vraag tot vergoeding van welk schadebedrag Verzekeraars zijn gehouden. Ook artikel 3.5 van de Condities spreekt van schadevergoeding. Daarnaast geldt dat niet te begrijpen valt dat [eiser] enerzijds op basis van artikel 3.3.1.1 van de Condities wél aanspraak maakt op de herbouwwaarde als schadevergoeding, maar anderzijds stelt dat dat artikel niet ziet op de vraag tot vergoeding van welk schadebedrag de Verzekeraars gehouden zijn. De redenering van [eiser] komt erop neer dat artikel 3.3.1.1 van de Condities wél geldt voor de vraag tot vergoeding van welk schadebedrag Verzekeraars zijn gehouden, maar dat zulks niet geldt voor artikel 3.3.1.2 van de Condities, welke redenering onbegrijpelijk is.

5.4 Met de Verzekeraars is de rechtbank van oordeel dat artikel 3, meer in het bijzonder artikel 3.3, van de Condities, gezien de tekst in de context van de gehele tekst van de Condities en in samenhang met de verzekeringsovereenkomst en de overige toepasselijke voorwaarden, de strekking heeft (onder meer) te bepalen in welke situatie de Verzekeraars gehouden zijn tot vergoeding van de schade op basis van de herbouwwaarde.

5.5 [eiser] heeft vervolgens gesteld dat hij in een vroeg stadium kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens was over te gaan tot herbouw. Hij heeft zelf reeds een begin gemaakt met de uitvoering van de herbouw en de nota’s ingediend bij zijn tussenpersoon, waarna die door de Verzekeraars zijn voldaan. De Verzekeraars betwisten dit. Zij stellen dat [eiser] deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd (waar dit eenvoudig mogelijk was geweest). De Verzekeraars betwisten ook dat de op de werkzaamheden betrekking hebbende nota’s zijn ingediend bij de schade-expert. Er wordt door [eiser] ook geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat er concrete herbouwplannen zijn dan wel stukken waaruit blijkt dat er in de afgelopen vijf en een half jaar herbouwplannen zijn geweest. Van de wel overgelegde stukken staat niet onomstotelijk vast dat deze betrekking hebben op de herbouw van het pand.

5.6 De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Verzekeraars ligt het op de weg van [eiser] om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Na de conclusie van antwoord heeft de advocaat van [eiser] zich onttrokken. Ofschoon daartoe gelegenheid is geboden, heeft zich voor [eiser] geen andere advocaat gesteld. De mogelijkheid om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen, heeft [eiser] dus ongebruikt voorbij laten gaan. Verdere gelegenheid om deze stelling te onderbouwen heeft [eiser] niet meer. Daarmee moet derhalve als vaststaand worden aangenomen dat geen herbouw plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarde die artikel 3 van de Condities stelt voor vergoeding van de schade op basis van de herbouwwaarde. Vergoeding van de schade diende dus op basis van de verkoopwaarde plaats te vinden, hetgeen reeds is gebeurd. De vordering van [eiser] de schade aan het pand te vergoeden tot de herbouwwaarde zal dus worden afgewezen.

5.7 De overige verweren van de Verzekeraars tegen dit deel van de vordering behoeven derhalve geen bespreking meer.

5.8 Voor de gevorderde gevolgschade heeft [eiser] geen deugdelijke grondslag gesteld. Deze schade is ten dele ook niet, althans niet voldoende onderbouwd. Gelet op de advocaatonttrekking valt niet te verwachten dat de grondslag van deze vordering nog wordt aangevuld en de gevolgschade nader wordt onderbouwd. Dit deel van de vordering zal eveneens worden afgewezen.

Bloemendael c.s.

5.9 [eiser] heeft aan de vordering tegen Bloemendaal c.s. ten grondslag gelegd dat de brand die tot de door hem gelden schade heeft geleid, is ontstaan in het buurpand, alwaar de dochter van J en P Beheer B.V. ten tijde van de brand gevestigd was. Bloemendael c.s. is aansprakelijk voor alle door [eiser] ten gevolge van de brand geleden schade. De rechtbank is van oordeel dat, nog los van de vraag of Bloemendael c.s. gezien kunnen worden als rechtsopvolger van [bedrijf 1], [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat Bloemendael c.s. aansprakelijk is voor de door [eiser] beweerdelijk geleden schade. Gesteld noch gebleken is welk handelen of nalaten aan de zijde van Bloemendael c.s. als onrechtmatig zou zijn aan te merken en op welke wijze uit dit handelen of nalaten de gevorderde schade voortvloeit. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij zijn stellingen op deze punten had geconcretiseerd. Nu [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijsvoering niet toegekomen. De vordering ontbeert een deugdelijke (feitelijke) grondslag en komt de rechtbank om die reden ongegrond voor. De vordering jegens Bloemendael c.s. zal derhalve worden afgewezen.

De Gemeente

5.10 [eiser] houdt de Gemeente aansprakelijk voor alle als gevolg van de brand door hem geleden schade. Daaraan legt [eiser] ten grondslag dat de Gemeente onvoldoende toezicht heeft gehouden op de activiteiten van het destijds in het buurpand gevestigde bedrijf [bedrijf 1], zodat de brand zich heeft kunnen voordoen. [eiser] stelt dat hij de Gemeente er meerdere keren op heeft gewezen dat bestuursrechtelijke regels niet werden nageleefd door het buurbedrijf, doch dat de Gemeente daarop niet adequaat heeft gereageerd. De Gemeente heeft dit gemotiveerd betwist.

Volgens de Gemeente zijn in de jaren voorafgaand aan de brand (onder meer naar aanleiding van meldingen van (de adviseur van) [eiser]) verschillende controlebezoeken gebracht aan [bedrijf 1]. Daarbij is in maart 2000 geconstateerd dat er goederen werden opgeslagen op een wijze die in strijd was met de verstrekte vergunning. Deze situatie heeft tot halverwege augustus 2000 voortbestaan. De Gemeente heeft daarop [bedrijf 1] aangeschreven. Bij controles uitgevoerd in de periode september 2000 tot en met oktober 2002 zijn geen onregelmatigheden geconstateerd. Voorts heeft de Gemeente betwist dat vast staat dat de brand in het pand van [bedrijf 1] is ontstaan.

5.11 Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Gemeente staat niet vast dat de brand in het pand van [bedrijf 1] is ontstaan. Noch staat vast dat de Gemeente zich met betrekking tot de situatie onvoldoende van haar bestuursrechtelijke taken heeft gekweten. Van [eiser] mag, gezien het gemotiveerde verweer, verwacht worden dat hij zijn stelling nader concreet onderbouwt. Om redenen als onder 5.6 overwogen valt niet te verwachten dat [eiser] zijn stellingen op deze punten nog nader onderbouwt. De vordering gericht tegen de Gemeente zal dus als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Slotsom

5.12 [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De nakosten zullen (voorwaardelijk) worden toegewezen als hierna vermeld.

6 De beslissing

De rechtbank,

wijst af de vorderingen van [eiser];

veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Verzekeraars bepaald op € 4.938,= aan vast recht en op € 3.211,= aan salaris voor de advocaat;

bepaalt dat [eiser] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek verschuldigd is over de proceskosten zijdens de Verzekeraars vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt [eiser] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van de betekening tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 4.938,= aan vast recht en op € 3.211,= aan salaris voor de advocaat;

veroordeelt [eiser] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum van de betekening tot aan de dag der voldoening;

verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.

Uitgesproken in het openbaar.

2111/336