Rechtbank Rotterdam, 24-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10266, 7930286
Rechtbank Rotterdam, 24-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10266, 7930286
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 24 december 2019
- Datum publicatie
- 14 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2019:10266
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:390, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 7930286
Inhoudsindicatie
toewijzing werknemersverzoek ontbinding; slapend dienstverband; vergoeding ter hoogte transitievergoeding toegewezen; billijke vergoeding afgewezen. arbeidsongeschiktheid niet veroorzaakt door handelen wg. Wg wist niet van psychische gesteldheldheid wn
Uitspraak
zaaknummer: 7930286 / VZ VERZ 19-15646
uitspraak: 24 december 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Koot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. L. van de Vrugt.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” respectievelijk “ [verweerster] ”.
1 Het verloop van de procedure
Van de volgende processtukken is voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling kennisgenomen:
- -
-
het verzoekschrift ex artikel 7:671c BW met producties, ontvangen op 24 juli 2019;
- -
-
de bij brief van 22 augustus 2019 in het geding gebrachte productie aan de zijde van [verzoeker] ;
- -
-
het verweerschrift ex artikel 7:671c BW met producties, ontvangen op 18 oktober 2019;
- -
-
de bij brief van 22 oktober 2019 in het geding gebrachte producties aan de zijde van [verzoeker] ;
- -
-
de bij brief van 23 oktober 2019 overgelegde akte houdende vermeerdering van verzoek aan de zijde van [verzoeker]
- -
-
de bij brief van 25 oktober 2019 overgelegde productie aan de zijde van [verweerster] ;
- -
-
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen
aan de zijde van [verzoeker] ;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [verweerster] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2019. [verzoeker] is in persoon ter zitting verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de zijde van [verweerster] zijn ter zitting verschenen dhr. [naam 1] en dhr. [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van [verweerster] . Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Bij brieven van 18 november 2019 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of partijen, en zo ja in hoeverre zij hun standpunten wensten te wijzigen naar aanleiding van de prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019 ECLI:NL:HR:2019:1734.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de in reactie op deze brieven ontvangen akte van uitlating aan de zijde van [verzoeker] en de akte aan de zijde van [verweerster] .
De kantonrechter heeft vervolgens de uitspraak van deze beschikking nader bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
[verweerster] houdt zich bezig met detachering van haar personeel in zeven branches, te weten olie, gas, petrochemie, bouw & civiel, machinebouw, maritiem & offshore, installatietechniek, IT en chemie en voeding en farma.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 6 maart 1989 bij een rechtsvoorganger van [verweerster] in dienst getreden. Laatstelijk oefende hij op grond van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] bij een opdrachtgever van [verweerster] de functie van Elektrotechnisch designer uit.
Het loon van [verzoeker] bedroeg laatstelijk €6.932,00 bruto per maand inclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met emolumenten.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is het volgende opgenomen:
“1.1 Werknemer treedt met ingang van 6 maart 1989 in dienst van werkgever (…) en verbindt zich alle werkzaamheden, welke hem door of namens werkgever redelijkerwijze kunnen worden opgedragen naar beste vermogen te verrichten en zich daarbij te gedragen naar de aanwijzingen, welke hem door of namens werkgever zullen worden verstrekt.
Werknemer verbindt zich tevens om op verzoek van werkgever zijn werkzaamheden elders dan op het kantoor van werkgever te verrichten en is derhalve bereid gedetacheerd te worden.”
[verzoeker] is vanaf zijn indiensttreding bij verschillende opdrachtgevers van [verweerster] gedetacheerd geweest.
Op 2 december 2009 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
Nadat in november 2009 discussie was ontstaan over de vraag of [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had bij [verweerster] , heeft [verweerster] bij brief van
3 december 2009 aan [verzoeker] bericht dat zij bereid was [verzoeker] in zijn standpunt te volgen dat sprake was van een contract voor onbepaalde tijd.
Vervolgens is tussen partijen discussie ontstaan over onder meer de vraag of [verzoeker] al dan niet arbeidsongeschikt was, waarna tussen partijen mediation heeft plaatsgevonden, die succesvol is afgerond.
[verzoeker] meldde zich eind 2010 beter.
Vanaf 18 januari 2011 tot 25 februari 2011 is [verzoeker] door [verweerster] bij [naam bedrijf 1] gedetacheerd in de functie van E&I Autocad Tekenaar.
Met ingang van 28 maart 2011 is [verzoeker] gedetacheerd bij [naam bedrijf 2] . Deze detachering duurde tot 17 juni 2016 en werd beëindigd vanwege het einde van de betreffende opdracht van [naam bedrijf 2] aan [verweerster] .
In de periode die op laatstgenoemde detachering volgde vroeg [verweerster] van [verzoeker] om op haar kantoor te verschijnen om daar op zoek te gaan naar werk.
[verzoeker] werd door de regiodirecteur bij [verweerster] dhr. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) uitgenodigd voor een POP-gesprek op 17 oktober 2016. Op 17 oktober 2016 vond een beoordelingsgesprek plaats tussen [naam 3] en [verzoeker] . Het functioneren van [verzoeker] is daarbij door [naam 3] als “onvoldoende” beoordeeld. In het beoordelingsverslag is onder meer het volgende opgenomen.
“(…)
4. Samenvattend oordeel
(…)
Ga gesprekken aan en vertel al je kennis en kunde en kom dan pas met het verhaal Isoper EN een bijpassende oplossing. Kwantiteit is erg laag. Elke dag meld je gezocht op Linkedin en je noemt één klant. Zoals meerdere keren aangegeven is dat erg weinig. Wees hierin veel actiever. Met jou jarenlange kennis in de engineering en dan met name de IT hoek is het op z’n minst opmerkelijk dat je aangeeft geen enkele kennis te hebben hoe te zoeken naar openstaande funkties op Google en hoe andere Multimedia werkt
5. Doelstellingen komende beoordelingstijdvak
(…)
-
Wees actiever met het zoeken naar een passende job. Bel met klanten of mogelijkheden die zich aanbieden in de markt. Bel 4 mogelijke funkties na per dag en solliciteer minimaal op 2 funkties per week.
-
Bel en solliciteer op minimaal 4 andere funkties per week. Dit kunnen funkties zijn die raakvlakken hebben of functies die je uit kunt voeren met jou huidige kennis en opleiding. Denk daarbij aan document control, brandwacht, industrieel reiniger, etc.
-
Vertrouw Isoper op al het goede. Plak geen lens af op je computer omdat je denkt dat wij dan mee kunnen kijken.
-
Sta open voor andere funkties en werk mee naar een oplossing die voor alle partijen positief zullen zijn.
(…)
[verzoeker] heeft op deze (onderdelen van de) beoordeling als volgt gereageerd:
“(…)
Samenvattend oordeel
Oneens, “Het verhaal Isoper” brengt de klant ter sprake.
Jouw stelling, dat ik zou hebben aangegeven geen enkele kennis te hebben hoe te zoeken naar openstaande functies op Google is bizar.
Ik vindt het buitengewoon vervelend dat je mij steeds opnieuw tracht te kleineren.
Doelstelling komende beoordelingstijdvak
Ik ben actief aan het zoeken, als er 4 mogelijke functies zijn per dag bel ik ze zeker na.
Ik ben heel breed aan het zoeken, ik zoek op alles wat enigszins raakvlak heeft. Brandwacht en industrieel reiniger is niet in redelijkheid te verlangen.
Vertrouw Isoper op al het goede. Plak geen lens af op je computer omdat je denkt dat wij mee kunnen kijken.” Over vertrouwen gesproken zie 3.2. Vertrouwen komt van 2 kanten, als ik in de conferentie ruimte van zitplaats verander en mijn vaste internetverbinding even loskoppel ontvang ik a la minute een email dat ik het WIFI netwerk niet mag gebruiken. Dat is op zijn minst opmerkelijk te noemen…
Ik heb bij herhaling aangegeven ook andere functies te willen vervullen, ik zet mij onder de gegeven omstandigheden volledig in, ik wil graag aan het werk.
Bij e-mail van 20 oktober 2016 heeft [verzoeker] als volgt bericht aan [naam 3] :
“(…)
Onze relatie is op dit moment zo verstoord, ik sta stijf van de stress, heb al dagen niet geslapen. Ik denk dat op dit moment mediation de enige oplossing is.
Ik wil morgen graag onbetaald verlof opnemen.
(…)”
Op deze e-mail heeft [naam 3] als volgt gereageerd:
“(…) Jij vind dat de arbeidsrelatie verstoord is maar die mening kan ik niet delen. Ik vind je niet correct functioneren en daarover hebben we een gesprek gehad om daar verbeter punten in aan te brengen. Ik hoop ook dat je deze punten ter harte neemt en dit positief oppakt. Je verzoek voor onbetaald verlof voor a.s. vrijdag is akkoord.
(…)
Op 20 oktober 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Sindsdien heeft [verzoeker] zich niet beter gemeld en inmiddels, sinds 3 december 2018, is sprake van een zogenoemd slapend dienstverband tussen partijen. [verzoeker] geniet sinds laatstgenoemde datum een
WIA- uitkering
In de periode van 20 oktober 2016 tot 3 december 2018 hebben zich tussen partijen onder meer de volgende gebeurtenissen - verkort en zakelijk en voor zover mogelijk in chronologische volgorde weergegeven - voorgedaan:
- Op 16 november 2016 werd [verzoeker] gezien door bedrijfsarts dhr. O. Kaya (hierna: Kaya) van Concept Plus, een bedrijf dat arbodienstverlening verricht. Kaya achtte [verzoeker] voor de duur van 4 weken volledig arbeidsongeschikt en na deze vier weken arbeidsgeschikt voor zijn eigen functie. Kaya adviseerde dat werkgever en werknemer na deze vier weken de forse arbeidsgerelateerde problemen en duurzame oplossingen zouden bespreken.
- Vanaf 14 december 2016 achtte [verweerster] [verzoeker] arbeidsgeschikt. Hij verscheen op die datum niet op het werk, waarop [verweerster] een loonstop heeft toegepast.
- Op 23 december 2016 oordeelde Kaya dat sprake was van klachten/beperkingen bij [verzoeker] als gevolg van arbeidsgerelateerde zaken en niet als gevolg van ziekte. Kaya adviseerde om een mediator in te schakelen omdat [verzoeker] aangaf dat diverse gesprekken met de werkgever om tot een oplossing te komen zijn gestrand.
- Op 13 januari 2017 is de divisiedirecteur van [verweerster] dhr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) met [verzoeker] en zijn gemachtigde in gesprek gegaan.
- Op 3 januari 2017 heeft [verzoeker] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over zijn arbeids(on)geschiktheid. Op 13 februari 2017 heeft het UWV geoordeeld dat [verzoeker] zijn werk op 14 december 2016 niet kon doen.
- Kaya heeft op 31 maart 2017 geoordeeld dat sprake was van zowel een arbeidsconflict als van ziekte en geadviseerd de inzet van een mediator te overwegen.
- In de rapportage van 28 april 2017 heeft Kaya bericht dat er sprake was van een verslechtering in de beperkingen van [verzoeker] en dat hij [verzoeker] in dat stadium niet in staat achtte een gesprek met de werkgever te voeren, dit omdat het het herstel naar verwachting negatief zou beïnvloeden.
- [naam 2] heeft op 4 mei 2017 een deskundigenoordeel aangevraagd bij UWV ter beantwoording van de vraag of [verweerster] als werkgeefster genoeg deed om [verzoeker] aan het werk te helpen. Aanvullend en onderliggend wenste [verweerster] een oordeel of [verzoeker] in staat kon worden geacht om een gesprek aan te gaan met [verweerster] in het kader van de
re-integratie en/of het bespreken van het conflict. [verweerster] vroeg zich af of de bedrijfsarts geen re-integratieblokkerend advies heeft gegeven.
- Het naar aanleiding hiervan gegeven deskundigenoordeel van UWV van 4 juli 2017 hield in dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] voor [verzoeker] voldoende waren geweest. Volgens de arbeidsdeskundige van het UWV waren er geen benutbare mogelijkheden voor [verzoeker] en was die situatie niet toe te schrijven aan het ontbreken van juiste sociale begeleiding. Verder achtte de arbeidsdeskundige niet aannemelijk dat er door adequatere begeleiding daadwerkelijk een andere belastbaarheid met re-integratiemogelijkheden mogelijk zou zijn geweest.
- [verweerster] heeft op 3 mei 2017 een andere bedrijfsarts, de heer Heijstek van Incentivo, een arbeidsdeskundig en medisch adviesbureau, ingeschakeld.
- Die bedrijfsarts heeft een huisbezoek aan [verzoeker] afgelegd en vervolgens op 23 mei 2017 geconcludeerd dat van geen benutbare mogelijkheden in de zin van het Schattingsbesluit geen sprake was, maar van sterk verminderde mogelijkheden én dat van [verzoeker] kon worden verwacht dat hij samen met zijn advocaat met [verweerster] in gesprek zou gaan over de stagnatie van zijn re-integratie en zijn toekomst bij zijn werkgever;
- de bedrijfsarts Kaya heeft op 16 juni 2017 geadviseerd “conform deskundigenoordeel UWV”.
- [verweerster] heeft [verzoeker] in de maand juni 2017 uitgenodigd voor een gesprek. [verzoeker] is op deze uitnodigingen niet ingegaan, waarop [verweerster] een loonstop heeft toegepast;
- [verzoeker] is een kort geding gestart tegen [verweerster] , waarin hij betaling van het achterstallige loon vorderde, zich op het standpunt stellend dat de loonstop onterecht was toegepast. De vordering van [verzoeker] is toegewezen door de kantonrechter.
- Eind maart 2018 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige had drie tweede spoor re-integratiebureaus voorgesteld. Aan [verzoeker] werd om toestemming gevraagd om zijn NAW-gegevens aan één van die drie re-integratiebureaus, PDCA, door te geven. [verzoeker] had in de tussentijd een deskundigenoordeel aangevraagd en wilde dat afwachten. Op 19 april 2018 heeft [verweerster] een loonstop toegepast.
- Het deskundigenoordeel van 4 mei 2018 dat door [verzoeker] was aangevraagd hield in dat [verzoeker] vanaf 30 april 2018 conform het advies van de bedrijfsarts geschikt te achten werd om te starten met geleidelijke activering in een vertrouwde omgeving en daarna re-integratie via een arbeidsdeskundig persoon in spoor 2 met geleidelijke re-integratie tot volledige hervatting binnen een jaar.
- Omdat volgens [verweerster] op 17 mei 2018 nog geen contact was opgenomen door [verzoeker] met PDCA is wederom een loonstop opgelegd.
- [verzoeker] heeft een afspraak gemaakt met PDCA voor een gesprek dat heeft plaatsgevonden. Zijn gemachtigde heeft hierover aan [verweerster] teruggekoppeld dat er volgens [verzoeker] geen klik was, het voorgestelde programma niet aansloot bij de persoon van [verzoeker] en PDCA niet gespecialiseerd was op het relevante werkterrein.
- [verzoeker] stelde via zijn gemachtigde aan [verweerster] een ander re-integratiebureau voor. [verweerster] wilde daar niet in meegaan. Op 19 juni 2018 werd weer een loonstop toegepast.
- In het kader van de WIA-aanvraag door [verzoeker] kreeg [verweerster] bij besluit van 27 juli 2018 een loonsanctie opgelegd, inhoudende dat zij het loon van [verzoeker] maximaal 52 weken, te weten tot uiterlijk 17 oktober 2019 moest doorbetalen. De reden van deze loonsanctie was dat [verweerster] volgens UWV een kans heeft gemist om een tweede spoor traject succesvol te kunnen laten starten, omdat zij de door [verzoeker] aangedragen re-integratiebureaus geen kans heeft gegeven en geen argument heeft gegeven waarom die re-integratiebureaus ongeschikt zouden zijn.
- [verweerster] heeft er vervolgens mee ingestemd dat het door [verzoeker] gekozen
re-integratiebureau [naam bureau] werd ingeschakeld en de kosten daarvan betaald.
- UWV heeft vanwege dit feit de loonsanctie beperkt, in die zin dat zij heeft beslist dat [verweerster] het loon van [verzoeker] moest doorbetalen tot 2 december 2018.
[verweerster] heeft in maart 2019 aan [verzoeker] voorgesteld om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, onder betaling van onder meer de transitievergoeding, tegen finale kwijting. [verzoeker] was niet bereid een beëindigingsovereenkomst te sluiten tegen finale kwijting.
In de door [verweerster] aan [verzoeker] voorgelegde concept vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Na de Beëindigingsdatum zal een correcte eindafrekening worden opgesteld. Onderdeel van de eindafrekening zal zijn uitbetaling van de transitievergoeding en de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen ter hoogte van € 14.734,81 bruto. (…)”
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en tot veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van
€ 81.000,00, de billijke vergoeding van € 719.909,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, het gemiste salaris tijdens ziekte van € 68.992,74, de advocaatkosten van € 14.334,14, de kosten van het inschakelen van de deskundige van
€ 4.389,60, de vergoeding ter zake van de niet opgenomen vakantiedagen van € 14.734,81 te vermeerderen met de vakantietoeslag daarover van € 1.178,78 en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
[verzoeker] heeft aan dit verzoek naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten het volgende – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd.
[verzoeker] wenst de banden met [verweerster] te verbreken en de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
[verweerster] heeft jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar gehandeld door:
- de wijze waarop [verweerster] zich, nadat [verzoeker] in het verleden lange tijd ziek was geweest als gevolg van de arbeidsomstandigheden, tegenover [verzoeker] heeft opgesteld in de periode vanaf 20 juni tot oktober 2016;
- het vervolgens door de divisiedirecteur aangaan van het gesprek met [verzoeker] , daarin de indruk wekken dat er begrip is voor de ziekmakende situatie en vervolgens achter de rug van [verzoeker] ongevraagd niet met [verzoeker] besproken onwaarheden tegenover UWV verkondigen om [verzoeker] in een kwaad daglicht te stellen en het deskundigenoordeel op negatieve wijze te beïnvloedden, waarmee de divisiedirecteur de deur naar een normale, veilige werksituatie dichtgooit;
- het negeren van het advies van de eigen bedrijfsarts en het beïnvloeden van diens rapportage en het naast het vragen van een deskundigenoordeel aan UWV inschakelen van een bevriende arboarts die bereid is geweest een schriftelijk advies te geven dat haaks staat op hetgeen hij met [verzoeker] heeft besproken;
- het zonder reden en in strijd met de belangen van [verzoeker] vasthouden aan deze dubieus tot stand gekomen adviezen nadat UWV een gemotiveerd afwijkend deskundigenoordeel heeft gegeven en daarmee [verzoeker] noodzaken een gerechtelijke procedure te starten om zijn loon te krijgen;
- het traineren van de loonbetaling nadat de kantonrechter de vordering heeft toegewezen;
- het tot vijf keer toe ten onrechte opleggen van een loonstop bij een werknemer met ernstige psychische problemen;
- het weigeren in te gaan op een redelijk voorstel van [verzoeker] inzake de inschakeling van een re-integratiebureau zonder zelfs de moeite te nemen die beslissing te motiveren totdat UWV een loonsanctie oplegt.
[verweerster] is hiermee de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst grovelijk niet nagekomen als gevolg waarvan niet alleen een volstrekt verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, maar [verzoeker] bovendien ernstig en langdurig ziek is geworden.
[verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is aan hem omdat [verweerster] jegens hem ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Subsidiair meent [verzoeker] dat [verweerster] op grond van goed werkgeverschap gehouden is tot betaling van de transitievergoeding aan [verweerster] , zonder daaraan de voorwaarde van finale kwijting te verbinden.
Doordat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] is zij ook de billijke vergoeding aan hem verschuldigd geworden. Een deskundige heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige depressieve stoornis en dat hij geen reden ziet te veronderstellen dat die depressie ook had kunnen ontstaan indien geen sprake was geweest van de aan de orde zijnde werksituatie.
[verweerster] is verantwoordelijk voor het ontstaan van de ziekte van [verzoeker] . [verzoeker] is in een slechtere financiële situatie gebracht doordat [verweerster] in het eerste ziektejaar 70% van het overeengekomen loon en in het tweede ziektejaar 70% van het maximum dagloon aan hem betaalde. Daardoor heeft hij financiële schade geleden in de vorm van gederfd salaris. De hoogte daarvan bedraagt € 68.992,74.
Als gevolg van het tekortschieten door [verweerster] was [verzoeker] genoodzaakt advocaatkosten te maken. Deze kosten van in totaal € 14.334,14 dienen volledig voor rekening van [verweerster] te komen.
[verzoeker] wenst ook de kosten voor het inschakelen van de deskundige, die in redelijkheid zijn gemaakt, vergoed te zien. Hij heeft de deskundige geraadpleegd om het verband tussen zijn ziekte en de werksituatie te onderzoeken en vast te stellen ter onderbouwing van zijn verzoek.
Voorts maakt [verzoeker] bij het einde van de arbeidsovereenkomst aanspraak op een vergoeding van € 14.734,81 bruto ter zake van de opgebouwde, maar niet opgenomen, vakantiedagen en op de vakantietoeslag over dit bedrag van € 1.178,78.