Rechtbank Rotterdam, 12-07-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:5489, 6968155 CV EXPL 18-23581
Rechtbank Rotterdam, 12-07-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:5489, 6968155 CV EXPL 18-23581
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 12 juli 2019
- Datum publicatie
- 1 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2019:5489
- Zaaknummer
- 6968155 CV EXPL 18-23581
Inhoudsindicatie
beroep werkgever op afkoopkosten-beding autoleaseovereenkomst bij opzegging arbeidsovereenkomst door werknemer in casu in strijd met goed werkgeverschap, artikel 7:611 BW
Uitspraak
Zaaknummer: 6968155 CV EXPL 18-23581
Uitspraak: 12 juli 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] , hierna: ‘ [eiser] ’,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 4 juni 2018,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D. van Walstijn (ARAG) te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOTION 10 B.V., hierna: ‘Motion10’,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. M.C.G. van Essen te Alphen aan den Rijn.
1 Het (verdere) verloop van de procedure
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
het vonnis van 21 december 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
de akte van [eiser] ;
het proces-verbaal van het op 20 maart 2019 gehouden getuigenverhoor;
de conclusie na enquête van [eiser] ;
de conclusie na enquête van Motion10, met producties.
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.
2 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
Bij voormeld vonnis werd [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn primaire standpunt dat de heer [naam 2] hem omstreeks het tekenen van de berijdersovereenkomst in 2016 heeft gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omtrent een afkoopsom bij uitdiensttreding omdat de auto toch aan een ander zou worden toegewezen.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft [eiser] zichzelf en genoemde heer [getuige] als getuige voorgebracht. Motion10 heeft afgezien van contra-enquête. Beoordeeld dient thans te worden of [eiser] hiermee het van hem verlangde bewijs heeft geleverd.
[eiser] zelf heeft onder verband van de belofte onder meer het volgende verklaard:
“(…) Aanvankelijk reed ik op mijn motor als ik naar klanten ging. Op een gegeven moment is mij gezegd dat ik een auto moest gaan rijden door de heer [naam 1] , de directeur, tevens mijn leidinggevende. Ik had een auto overgenomen van een collega. Op enig moment verliep het leasecontract en moest ik een andere auto uitkiezen. Ik kreeg daarover een mailtje van de heer [naam 2] . Ik heb toen een auto uitgezocht. Dat was exact dezelfde als ik al reed, want ik heb geen voorkeur voor een auto. Ik gebruik het ook alleen voor mijn werk. Nadat de offerte was aangevraagd heb ik het ingeleverd bij [naam 2] . Vervolgens kreeg ik van hem een e-mail met bijgevoegd een contract met het verzoek om dit te tekenen. Dat was de zogenoemde ‘berijdersovereenkomst’. Ik zag dat in die overeenkomst een boeteclausule stond. Daar was ik het niet mee eens. Vervolgens kreeg ik nogmaals een e-mail van [naam 2] met het verzoek om de overeenkomst te tekenen. Ik ben toen bij [naam 2] langsgegaan op kantoor en heb hem gezegd dat ik het er niet mee eens was en dat ik de overeenkomst niet zou tekenen. [naam 2] heeft mij toen uitgelegd dat ik de overeenkomst wel moest tekenen omdat de auto anders niet besteld kon worden. Ik heb toen gezegd dat ik het niet eens was met de boete. Ik wilde de verantwoordelijkheid voor die auto niet als ik op enig moment zou weggaan. [naam 2] heeft mij tijdens dit gesprek gezegd dat ik me daar geen zorgen over hoefde te maken omdat de auto toch wel naar een andere collega zou gaan als ik zou vertrekken. Ik had geen reden om daarover te twijfelen omdat het bedrijf hard groeide. De doelstelling toen was dat in 2020 het bedrijf met 250 man zou zijn en op dat moment was het bedrijf ongeveer met 80 man. Kortom er zouden een hoop mensen bijkomen.
Ik had ook geen idee van de hoogte van het boetebedrag. Ik heb me nooit gerealiseerd dat dat rond de € 10.000,-zou liggen. Ik heb toen in het gesprek met [naam 2] gezegd dat ik zou tekenen maar dat ik geen boete zou gaan betalen. Volgens mij heeft [naam 2] toen gezegd ‘maak je niet druk of iets dergelijks’. Het is alweer drie jaar geleden dus de exacte tekst weet ik niet meer precies. Ik ben toen naar mijn bureau gegaan, heb het contract geprint, getekend, gescand en per mail teruggezonden aan [naam 2] .
(…). Ik merk nog op dat ik het leasecontract zelf nooit heb gezien.
(…)”.
Hoewel die verklaring bepaald steun biedt aan de door [eiser] te bewijzen stelling, komt daaraan, nu hij hier als partijgetuige geldt, slechts beperkte bewijskracht toe. Op grond van artikel 164 lid 2 Rv kan zijn verklaring immers slechts bewijs in zijn voordeel opleveren indien deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
De heer [naam 2] heeft, na aflegging van de eed, de volgende verklaring afgelegd:
“(…)
Ik was bij Motion10 werkzaam als financieel medewerker en tevens in die hoedanigheid wagenparkbeheerder. Ik heb daar zeven jaar gewerkt van circa 2010 tot 2017. Ik ben daar weggegaan omdat ik een andere baan kreeg aangeboden. Een van mijn taken was om collega’s te helpen met het uitkiezen van leaseauto’s en de procedure van het begin tot het eind te begeleiden. Circa twee jaar geleden is dat werk grotendeels overgedragen aan [bedrijf] .
Het leasecontract van de heer [eiser] was verlopen. Hij leasete zijn auto op dat moment vier jaar en het was tijd om een nieuwe auto uit te kiezen. Het kan goed zijn dat dit in 2016 was. Ik heb aan [eiser] aangegeven dat het leasecontract verliep en zo begon de procedure. Hij moest een nieuwe auto uitkiezen en vervolgens de berijdersovereenkomst tekenen. [eiser] koos weer voor eenzelfde auto omdat hij die prettig vond rijden.
[eiser] gaf aan dat hij de berijdersovereenkomst niet wilde tekenen omdat er een boetebeding in stond. Op een gegeven moment heb ik toch de getekende berijdersovereenkomst ontvangen. Ik heb [eiser] in de tijd wel gesproken over de berijdersovereenkomst en over zijn bezwaren daartegen, maar ik hem heb gezegd dat iedereen die overeenkomst moest tekenen.
We probeerden bij Motion10 de auto’s bij mensen die uit dienst traden aan andere collega’s over te dragen. Maar deze collega’s waren vrij om een leaseauto uit te kiezen. Dus het stond niet vast dat het ook in dit geval zou gaan gebeuren. Ik heb niet tegen [eiser] gezegd ten tijde van het tekenen van de berijdersovereenkomst dat het wel goed zou komen. Zoals gezegd was dit ook niet zeker. We doen er wel ons best voor om een auto weg te zetten, maar het is de vraag of dit lukt. Bij mijn weten is het nooit eerder gebeurd dat iemand die uit dienst trad de boete verschuldigd was. Het klopt dat Motion10 groeiplannen had, maar het blijft de vrije keuze van nieuwe collega’s om zelf een nieuwe leaseauto uit te kiezen en iedereen heeft weer een andere leaseklasse waaruit gekozen kan worden. Ten tijde van het tekenen van de berijdersovereenkomst hebben we niet gesproken over de hoogte van de boete. De hoogte was niet duidelijk. Ik heb [eiser] aanvankelijk gemaild over het feit dat hij een nieuwe leaseauto moest gaan uitzoeken. Vervolgens heb ik één op één met hem gesproken bij mij op kantoor. Ik weet niet meer of dat één of meerdere gesprekken zijn geweest. In ieder geval hebben wij gesproken over de berijdersovereenkomst waar [eiser] bezwaren tegen had. Ik heb in dat gesprek, zoals reeds verklaard, niet gezegd dat hij ervanuit kon gaan dat hij de auto wel aan een ander kwijt kon.
Ik weet niet of ik met [eiser] ten tijde van het tekenen van de berijdersovereenkomst heb besproken dat bij opzegging van de arbeidsovereenkomst hij de leaseauto via het platform van Motion10, waarin vertrekkende collega’s hun leaseauto in de aanbieding doen, kon aanbieden en dat ik, en ook [bedrijf] , daar ook mijn best voor zouden doen om de auto bij nieuwe mensen uit te zetten. Ik denk dat het wel aan de orde is geweest toen hij de overeenkomst had opgezegd. Ik heb ook daadwerkelijk mijn best voor [eiser] gedaan, maar nieuwe mensen hadden geen interesse voor deze auto omdat hij of te klein, of te duur of niet naar hun smaak was.
(…)
De heer [eiser] is naar mij toegekomen naar aanleiding van de berijdersovereenkomst en heeft toen aan mij gezegd dat hij het niet eens was met de boeteclausule. Ik heb hem toen gezegd dat hij, zoals iedereen, de berijdersovereenkomst moest tekenen omdat er anders geen leaseovereenkomst kon worden gesloten. Ik kreeg vervolgens van hem de getekende overeenkomst terug. Wat voor hem reden was om alsnog te tekenen weet ik niet. Ik heb hem in ieder geval geen geruststelling gegeven. Ik heb nadat [eiser] de arbeidsovereenkomst had opgezegd mijn best gedaan om de Lexus bij een nieuwe medewerker onder te brengen. Ik heb alle nieuwe medewerkers daarover gebeld die op dat moment in dienst zouden komen. Ze vonden de auto ofwel te duur ofwel niet naar hun smaak.
U vraagt mij of Motion10 de mogelijkheid heeft bekeken om het verschil in prijs tussen de gewenste leaseauto van nieuwe medewerkers en de kosten van een Lexus te overbruggen, zodat de schade uit dat verschil zou bestaan. Ik weet niet of Motion10 daaraan gedacht heeft. Ik geef wel aan mijn leidinggevende, in dit geval de heer [naam 3] , mijn bevindingen door ten aanzien van de wensen van de nieuwe medewerkers en de mogelijkheid om in dit geval de Lexus bij een nieuwe medewerker uit te zetten.
De Lexus CT200 waarin [eiser] reed was niet een gangbare auto. De meeste mensen kozen ofwel voor een goedkopere auto, zoals een Volkswagen Golf of een Peugeot, of een duurdere auto die qua uiterlijk er wat jonger uitzag. [eiser] was de enige die op dat moment in dit type auto reed.”
Deze verklaring van de heer [naam 2] biedt derhalve bepaald geen steun voor de stelling van [eiser] dat hij [eiser] omstreeks het tekenen van de berijdersovereenkomst in 2016 heeft gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omtrent een afkoopsom bij uitdiensttreding omdat de auto toch aan een ander zou worden toegewezen.
Nu [eiser] overigens geen bewijs heeft aangedragen, wordt geoordeeld dat hij niet is geslaagd in de aan hem verstrekte bewijsopdracht. Dat betekent dat zijn stelling dat de heer [naam 2] hem omstreeks het tekenen van de berijdersovereenkomst in 2016 heeft gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omtrent een afkoopsom bij uitdiensttreding omdat de auto toch aan een ander zou worden toegewezen, als onbewezen wordt verworpen.
Derhalve komt de kantonrechter thans toe aan de beoordeling van de vraag of, en zo ja in hoeverre, [eiser] in verband met de als gevolg van de door hem gedane opzegging van zijn arbeidsovereenkomst voortijdige beëindiging van het leasecontract tussen Motion10 en de leasemaatschappij ( [leasemaatschappij] ) een afkoopsom is verschuldigd.
Bij de beoordeling van die vraag wordt vooropgesteld dat [eiser] , zo heeft hij onbetwist gesteld en blijkt ook uit de door hem als productie 1 overgelegde arbeidsovereenkomst uit 2008, door Motion10 aanvankelijk een aan haar in eigendom toebehorende motorfiets ter beschikking is gesteld, teneinde daarmee, in het kader van de uitoefening van de bedongen werkzaamheden, de klanten van Motion10 te bezoeken. Vast staat ook dat aan het gebruik daarvan voor [eiser] geen kosten waren verboden.
Op enig moment, in 2012, is hiervoor, op verzoek van de directeur van Motion10, een luxe auto, die volgens Motion10 meer zou passen bij de functie en rol van [eiser] , in de plaats gekomen en in dat verband heeft [eiser] toen, en in 2016 nogmaals in verband met (het verstrijken van) de looptijd van de leaseovereenkomst tussen Motion10 en de leasemaatschappij, een zogeheten berijdersovereenkomst getekend (zie 2.3-2.4 van het op 21 december 2018 gewezen vonnis).
Ook is niet in geschil dat [eiser] , gelijk eerder de motorfiets, de hem door middel van een leaseconstructie ter beschikking gestelde (luxe) auto enkel zakelijk heeft gebruikt, om daarmee in het kader van zijn werkzaamheden de klanten van Motion10 te bezoeken. Dat dit ook (steeds) het uitgangspunt van partijen is geweest, wordt bevestigd door het feit dat in de berijdersovereenkomst uit 2016 (door [eiser] overgelegd als productie 6) onder het kopje ‘Uitgangspunten bij aangaan contract’ is vermeld ‘Privé kilometers per jaar: < 500’ en (in artikel 5 daarvan) actief werd afgezien van het op de netto salarisbetaling inhouden van een vaste eigen bijdrage voor privé gebruik, hetgeen ook in het hem in 2016 door de heer [naam 2] verstrekte kostenoverzicht (productie 11 bij dagvaarding) tot uitdrukking werd gebracht, terwijl ook de door [eiser] als productie 16 in het geding gebrachte verklaringen van zijn oud-collega’s dit beeld bevestigen.
Er is hier derhalve sprake van het ter beschikking stellen van middelen door de werkgever aan de werknemer enkel en alleen om daardoor zijn werkzaamheden behoorlijk, althans op een door Motion10 gewenste representatieve wijze, te kunnen uitoefenen, zonder dat [eiser] daarvan privé enig voordeel geniet, terwijl duidelijk is geworden -zie hiervoor- dat dit ook steeds de bedoeling van partijen is geweest. Aldus beschouwd is er de facto geen verschil met de situatie waarin een werkgever een werknemer een laptop of telefoon ‘van de zaak’ verschaft om hem in staat te stellen daarmee zijn werkzaamheden behoorlijk te verrichten terwijl evident is dat die werknemer ingeval hij of zij de arbeidsovereenkomst opzegt, niet gehouden kan worden het financieel nadeel dat de werkgever dientengevolge vanwege de door haar gekozen financieringsmethode van die bedrijfsmiddelen -bijvoorbeeld omdat zij ervoor gekozen heeft zonder tussentijdse opzegmogelijkheid voor die laptop of telefoon een leaseovereenkomst of abonnement aan te gaan- geheel of gedeeltelijk te compenseren.
Onder deze omstandigheden staat het in artikel 7:611 BW neergelegde beginsel van goed werkgeverschap er dan ook aan in de weg dat Motion10 zich jegens [eiser] beroept op de in de berijdersovereenkomst neergelegde plicht voor [eiser] om wegens zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst de als gevolg daarvan met betrekking tot de leaseovereenkomst veroorzaakte afkoopkosten te vergoeden. De omvang van die afkoopkosten kan derhalve in het midden blijven.
Dat betekent dat het door Motion10 gevorderde wordt afgewezen en dat hetgeen door [eiser] primair is gevorderd, wordt toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke verhoging bedoeld in artikel 7:625 BW in redelijkheid op 20% wordt gesteld.
Motion10 wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, zowel in conventie alsook in reconventie in de kosten van de procedure veroordeeld. Daarbij merkt de kantonrechter op dat bij de vaststelling van de hoogte van het salaris voor de gemachtigde van [eiser] in conventie is rekening gehouden met de omstandigheid dat zijn primaire standpunt, dat heeft geleid tot een getuigenverhoor, uiteindelijk is verworpen. Om die reden dient hij de taxe getuige met betrekking tot de heer [naam 2] dan ook te dragen. Voorts merkt de kantonrechter op dat bij de vaststelling van het in reconventie aan [eiser] toe te kennen bedrag aan salaris voor zijn gemachtigde rekening is gehouden met de omstandigheid dat de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer in conventie.
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar.
3 De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
verklaart voor recht dat [eiser] niet gehouden is tot betaling van enige afkoopsom aan Motion10 op basis van de berijdersovereenkomst, de autoregeling en de algemene voorwaarden van de leasemaatschappij;
veroordeelt Motion10 tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 885,19 bruto aan opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren, een bedrag van € 72,24 bruto aan pro rato opgebouwde vakantietoeslag, een bedrag van € 17,82 bruto aan opgebouwde overwerkuren en een bedrag van € 1.248,- bruto ter zake van een Bonus Professional Services, genoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW ad 20%, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Motion10 tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 333,49 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Motion10 -met uitzondering van de taxe getuige ad € 66,- die voor rekening van [eiser] komt- in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 226,- aan griffierecht, € 105,71 en € 420,- aan salaris voor zijn gemachtigde, en indien Motion10 niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op begroot op € 110,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw. Ook is Motion10 de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Motion10 in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 150,- aan salaris voor zijn gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654