Rechtbank Rotterdam, 23-07-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6155, 7656619 VZ VERZ 19-6577
Rechtbank Rotterdam, 23-07-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6155, 7656619 VZ VERZ 19-6577
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 23 juli 2019
- Datum publicatie
- 13 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2019:6155
- Zaaknummer
- 7656619 VZ VERZ 19-6577
Inhoudsindicatie
Geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst. Vanaf 2014 sprake van een overeenkomst van opdracht. Niet-ontvankelijk in subsidiaire verzoek.
Uitspraak
zaaknummer: 7656619 VZ VERZ 19-6577
uitspraak: 23 juli 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.W. Kleisen te Leidschendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1. [verweerder 1],
gevestigd te [vestigingsplaats verweerder 1] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2. [verweerder 2],
gevestigd te [vestigingsplaats verweerder 2] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
3. [verweerder 3],
gevestigd te [vestigingsplaats verweerder 3] ,
4. [verweerder 4],
wonende te [woonplaats verweerder 4] ,
verweerders,
gemachtigde: mr. M.L.G. Otto te Breda.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als “ [verzoekster] ”. Verweerders worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [verweerder 1] ”, “ [verweerder 2] ”, “ [verweerder 3] ” en “ [verweerder 4] ”.
1 Het verloop van de procedure
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- -
-
het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 3 april 2019;
- -
-
het verweerschrift, met producties, ontvangen op 15 mei 2019;
- -
-
de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster] overgelegde (fax)brief van 7 mei 2019, met productie 19;
- -
-
de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster] overgelegde (fax)brief van 17 mei 2019, met producties 20 tot en met 22;
- -
-
de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster] overgelegde (fax)brief van 20 mei 2019, met productie 23;
- -
-
de na de mondelinge behandeling aan de zijde van [verzoekster] overgelegde (fax)brief van 29 mei 2019;
- -
-
de na de mondelinge behandeling aan de zijde van verweerders overgelegde schriftelijke reactie van 12 juni 2019.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2019. [verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld van haar dochter, en bijgestaan door haar gemachtigde. Aan de zijde van verweerders was daarbij aanwezig de heer [verweerder 4] , eveneens bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Partijen hebben hun standpunten (nader) doen toelichten door hun respectieve gemachtigden. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
Na de mondelinge behandeling is gebleken dat met partijen nog onbesproken was gebleven het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de overeenkomst die tussen partijen tot stand is gekomen met [bedrijf] , en dus niet met [verzoekster] zelf, is gesloten. Gelet daarop is [verzoekster] bij brief van 24 mei 2019 van de griffier nog in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Na ontvangst van die reactie van [verzoekster] bij voormelde (fax)brief van 29 mei 2019, heeft de griffier bij brief van 3 juni 2019 verweerders in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van [verzoekster] . Die schriftelijke reactie van verweerders is op 12 juni 2019 ontvangen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens (nader) bepaald op heden.
2 De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
[verweerder 4] is (indirect) bestuurder van de besloten vennootschappen [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3]
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum verzoekster] , heeft op 15 februari 2009 een
“thuiswerkovereenkomst” gesloten met [verweerder 2] in de functie van salarisadministrateur. Het startsalaris van [verzoekster] bedroeg € 2.000,00 bruto per maand.
In 2013 bedroeg het salaris € 2.975,67 bruto per maand.
[verzoekster] heeft op 1 januari 2014 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] opgericht.
[bedrijf] heeft vanaf 1 januari 2014 maandelijks facturen van telkens € 3.750,00 (exclusief btw) bij [verweerder 2] in rekening gebracht. Vanaf maart 2018 bedroegen de facturen € 3.950,00 (exclusief btw) per maand. Deze facturen zijn telkens door [verweerder 2] aan [bedrijf] voldaan. De functie van [verzoekster] is in januari 2014 gewijzigd in operationeel directeur. [verzoekster] verrichtte de werkzaamheden, net als voorheen, vrijwel altijd vanuit haar eigen woning.
Bij e-mail van 23 april 2018 heeft [verzoekster] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verweerder 4] meegedeeld:
“(…) Ik heb op dit moment geen enkele sociale zekerheden, aangezien ik niet langer in loondienst bij jou ben. (…)
Tegenvoorstellen:
1. Ik kom weer voor jou in loondienst, op basis van een nader te bepalen aantal uren contract, in vaste dienst, zonder proeftijd etc. (…)
2. Ik ga contractueel op dezelfde voet verder als nu, maar verwacht dan:
- een eerlijke verloning (…).”
Bij e-mail van 4 september 2018 heeft [verzoekster] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verweerder 4] meegedeeld:
“(…) Mijn voorstel: laten we het oude contract weer in ere herstellen: ik wil graag gewoon normaal in loondienst zodat ik als het misgaat naar het UWV kan. (…)”
Bij e-mail van 4 september 2018 heeft [verweerder 4] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verzoekster] meegedeeld:
“(…) Je mag in loondienst komen tegen dezelfde loonkosten + reiskosten (…)”.
Bij e-mail van 12 september 2018 heeft [verweerder 4] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verzoekster] meegedeeld:
“(…) Je wilt blijven werken voor [verweerder 2] Ik wil je dan ook blijven inhuren (…).
Je huidige managementvergoeding is 3950 exclusief btw (…).”
Bij e-mail van 8 februari 2019 heeft [verzoekster] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verweerder 4] meegedeeld:
“(…) De afspraken die zijn gemaakt (…) gelden mits de voorwaarden overeenkomen met het Nederlands recht m.b.t. afspraken tussen ZZP-er en opdrachtgever. Indien je de term ‘ontslag op staande voet’ wil hanteren, hebben we het over het Arbeidsrecht. Indien we het over het Arbeidsrecht hebben, beroep ik mij met terugwerkende kracht op de bescherming volgens het Arbeidsrecht. (…)”
Bij e-mail van 8 februari 2019 heeft [verweerder 4] het volgende - voor zover thans van belang - aan [verzoekster] meegedeeld:
“(…) Bij deze wil ik de overeenkomst van opdracht die voor onbepaalde tijd liep per direct beëindigen. (…)”
3 De verzoeken van [verzoekster] en de grondslagen daarvan
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. voor recht te verklaren dat [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met verweerders;
b. voor recht te verklaren dat verweerders de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig hebben ontbonden op 8 februari 2019, omdat verweerders de arbeidsovereenkomst niet op de juiste wijze hebben ontbonden, dan wel omdat verweerders voor ontbinding geen geldige ontslaggrond hadden en/of hebben;
c. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het overeengekomen loon van € 3.950,00 bruto per maand vanaf 8 februari 2019 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden;
d. voor recht te verklaren dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst vanwege ernstige verwijtbaarheid van verweerders niet van [verzoekster] kan worden gevergd;
e. de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 mei 2019;
f. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen het achterstallige vakantiegeld van € 18.236,00 bruto;
g. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de achterstallige overwerkuren met vakantietoeslag van € 18.463,95 bruto;
h. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de achterstallige pensioenpremie van € 11.723,33 bruto;
i. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 24.211,64 bruto aan wettelijke verhoging van 50%;
j. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de transitievergoeding van € 13.167,00 bruto;
k. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een billijke vergoeding van € 86.900,00 bruto;
l. voor recht te verklaren dat [verzoekster] niet meer is gebonden aan een eventueel relatie- of non-concurrentiebeding;
m. verweerders te veroordelen in de proces- en nakosten;
n. verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke rente over de aan [verzoekster] verschuldigde bedragen vanaf 8 februari 2019 dan wel vanaf het moment van opeisbaarheid;
subsidiair (voor het geval de primaire vorderingen worden afgewezen):
verweerders te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 23.882,86 bruto aan schadevergoeding wegens onredelijke beëindiging van het zakelijke samenwerkings-contract.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] uiteindelijk gesteld dat zij berust in de opzegging van 8 februari 2019 en geen vernietiging van die opzegging vordert en vergoeding vordert.
Aan deze (gewijzigde) verzoeken heeft [verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [verweerder 2] Er is echter sprake van rechtsopvolging door [verweerder 3] dient daarom als de voormalige (tot 8 februari 2019) werkgever van [verzoekster] te worden aangemerkt. Het klopt dat [verzoekster] in januari 2014 [bedrijf] heeft opgericht en dat zij vanuit die vennootschap werkzaamheden is gaan verrichten, maar dat neemt niet weg dat er altijd sprake is gebleven van een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd). [verweerder 3] bleef zich gedragen als werkgever van [verzoekster] . Er bleef ook nog steeds sprake van een gezagsverhouding. [verzoekster] is ten onrechte ontslagen op 8 februari 2019. Nu [verzoekster] echter niet in staat is om terug te keren bij [verweerder 3] , legt zij zich neer bij dat ontslag en maakt zij aanspraak op (onder andere) diverse vergoedingen, waaronder de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Subsidiair stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat, voor zover van een arbeidsovereenkomst geen sprake (meer) was, een overeenkomst van opdracht tussen [verzoekster] en [verweerder 3] heeft bestaan. Nu die overeenkomst op onjuiste gronden en op onrechtmatige wijze is opgezegd en [verzoekster] geen redelijke tijd heeft gekregen om een nieuwe opdrachtgever te vinden, maakt [verzoekster] aanspraak op een schadevergoeding van in totaal € 23.882,86 bruto.