Home

Rechtbank Rotterdam, 05-08-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8192, 7778056

Rechtbank Rotterdam, 05-08-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8192, 7778056

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
5 augustus 2019
Datum publicatie
22 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2019:8192
Zaaknummer
7778056

Inhoudsindicatie

De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is opgezegd, en zo ja door wie: door de werknemer of door de werkgever?

Uitspraak

zaaknummer: 7778056 \ VZ VERZ 19-10717

uitspraak: 5 augustus 2019

beschikking ex artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] ,

verzoeker,

tevens verweerder met betrekking tot het connexe verzoek,

gemachtigde: mr. M.J. Aantjes, advocaat te Den Haag,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] ,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats verweerster] ,

verweerster,

tevens verzoekster met betrekking tot het connexe verzoek,

gemachtigde: mr. W.M. de Bruijn, advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

-

het verzoekschrift, ontvangen op 17 mei 2019, met producties;

-

het verweerschrift, tevens connexe vordering, met producties;

-

de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [verzoeker] overgelegde brieven van 9 en 10 juli 2019, ieder met aanvullende producties;

-

de voorafgaand aan de mondelinge behandeling namens [verweerster] overgelegde faxbrief van 11 juli 2019, met aanvullende producties;

-

de pleitaantekeningen aan de kant van [verzoeker] ;

-

de pleitnotitie aan de kant van [verweerster] .

1.2

De mondelinge behandeling is gehouden op 15 juli 2019. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] is verschenen mevrouw [naam 1] (HR Manager), de heer [naam 2] (managing director Industry) en de heer [naam 3] (senior bedrijfsjurist), bijgestaan door de gemachtigde van [verweerster] . Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3

Op verzoek van de gemachtigde van [verzoeker] is door de kantonrechter en de griffier van de mondelinge behandeling een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met deze beschikking aan partijen zal worden verstrekt.

1.4

De beschikking is bepaald op heden.

2 De feiten

In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1

[verweerster] is een bedrijf dat zich richt op meerdere disciplines zoals infrastructuur, milieutechniek, projectontwikkeling, industrie- en utiliteitsbouw en industriële services zowel binnen als buiten Nederland.

2.2

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 1 oktober 2010 bij [verweerster] in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Global Manager Tubular and Innovation tegen een salaris van € 8.747,00 bruto per vier weken, exclusief emolumenten.

2.3

In december 2012 heeft [verzoeker] een lening afgesloten bij [verweerster] voor een bedrag van € 40.000,00. In de leningsovereenkomst die partijen daartoe hebben gesloten is - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:

Artikel 7 Einde arbeidsovereenkomst

7.1

Komt er tijdens de looptijd van deze overeenkomst een einde aan het dienstverband van [verzoeker] met [verweerster] , dan wordt het restantbedrag verschuldigd op de dag van beëindiging van het dienstverband, verrekend met de eindafrekening in die zin dat het verschuldigde wordt verrekend met het bedrag dat [verzoeker] aan het einde van zijn dienstverband te ontvangen heeft van [verweerster] . Resteert na verrekening nog een bedrag, dan zal [verzoeker] aanvullende zekerheid verstrekken voor betaling van dat restantbedrag.”

2.4

Naast de arbeidsovereenkomst hebben partijen op 24 augustus 2015 een Innovatieovereenkomst gesloten (de “overeenkomst voor de ontwikkeling van een apparaat tbv het ontladen van catalyst in buizenreactoren”).

2.5

Op 29 januari 2019 heeft [verzoeker] aan zijn leidinggevende ( [naam 4] ) aangegeven dat hij zijn arbeidsovereenkomst overwoog op te zeggen.

2.6

Op 3 februari 2019 stuurt [verzoeker] zijn leidinggevende de volgende e-mail:

“Beste [naam 4] ,

Na je dinsdag 29 januari op de hoogte te hebben gebracht van mijn ontslag hebben we vrijdag 1 februari het volgende afgesproken;

-

Mijn formele ontslagbrief bij jou aanleveren, deze vindt je in de bijlage. Echter deze is in beperkte bewoording dus ik zal deze in deze e-mail iets verder toelichten.

-

Na ontvangst formele brief zet jij gesprekken in gang om tot afhandeling innovatie overeenkomst te komen.

-

Je wacht met communicatie over deze stap tot een, naar jou inziens, geschikt moment.

In aanvulling op de formele ontslagbrief wil ik de reden hier enigszins toelichten.

Mijn voornaamste reden tot deze beslissing is het gemis aan vertrouwen in de werkwijzen van, en het gebrek aan samenwerking met de huidige directie.

Ik ben van mening dat de gekozen richting en werkwijze op de middellange en lange termijn de ontwikkeling van de door mij geleide divisie zal schade.

In het afgelopen jaar, sinds het aantreden van de nieuwe directie, is het mij onvoldoende gelukt om deze ervan te overtuigen dat communicatie, duidelijke lijnen en verantwoordelijkheden, zowel met de klant als de organisatie, onmisbare aspecten zijn voor een internationaal opererende divisie, zoals de tubular divisie is.

Wel wil ik nogmaals duidelijk maken dat ik, ondanks dit besluit, zeker bereidt ben om te zorgen voor een ordentelijke overdracht van mijn taken aan mijn opvolger, of tijdelijke waarnemer.

Of zelfs tijdelijk te begeleiden indien dit noodzakelijk wordt geacht.

Ook vertrouw ik erop dat we tezamen tot een acceptabele afhandeling of voortzetting van onze innovatie overeenkomst kunnen komen, in lijn met voorafgaande.

Ook wil ik nogmaals benadrukken dat dit besluit op geen enkele manier te maken heeft met jouw persoonlijke functioneren en onze relatie, deze heb ik het afgelopen jaar als erg professioneel, constructief en prettig ervaren. (...)”

2.7

De formele ontslagbrief waarnaar [verzoeker] in zijn e-mail verwijst dateert eveneens van 3 februari 2019 en luidt als volgt:

“Geachte heer [naam 4] ,

Hierbij bevestig ik onze gesprekken van 29 januari en 1 februari jl. waarin ik u heb gemeld dat ik het bedrijf wil verlaten.

Rekening houdend met de overdracht van mijn taken, het bereiken van overeenstemming ivm innovatieovereenkomst, wettelijke opzegtermijn en nog openstaande vakantie dagen stel ik voor dat de definitieve datum voor het verlaten van het bedrijf in gezamenlijk overleg wordt vastgesteld.

Uiteraard stel ik mij beschikbaar voor alle mogelijk benodigde gesprekken omtrent mijn ontslag. (...)”

2.8

Op 4 februari 2019 vindt een gesprek plaats tussen [verzoeker] en de HR Manager (mevr. [naam 1] ). Tijdens dat gesprek ondertekent [verzoeker] de ontslagbrief van 3 februari 2019.

2.9

Op 15 februari 2019 bevestigt [verweerster] per e-mail en per brief de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] :

“(...) Op 3 februari heb je je ontslag ingediend bij [naam 4] . Afgelopen woensdag hebben we gesproken over de reden en de verder afhandeling van het dienstverband.

Naar aanleiding van jouw brief van 3 februari jl, waarin je verzoekt om een beëindiging van het dienstverband, hebben wij afgesproken dat wij hiermee akkoord gaan en dat het dienstverband loopt tot en met 31 maart 2019. (...)”

2.10

Op 7 maart 2019 schrijft [verzoeker] de volgende e-mail aan de HR Manager:

“(...)

Het wordt verder en verder uitgesteld maar mijn datum uit dienst komt hard dichterbij. (...) Om te voorkomen dat we tijd te kort gaan komen om op een ordentelijke manier met elkaar in gesprek te gaan en de juiste stappen in het escalatiemodel van de overeenkomst te volgen stel ik voor mijn datum uit dienst met een of twee maanden uit te stellen. (...)”

2.11

Op 8 maart 2019 reageert de HR manager als volgt op de e-mail van [verzoeker] :

“(...) Wat je voorstelt in je onderstaande mail, kan je dit ook meenemen in het gesprek met [naam 2] en [naam 3] . Dit is volgende week dus we hebben nog voldoende tijd voor 31 maart a.s. (...)”

2.12

Op 20 maart 2019 stuurt [verzoeker] een e-mail aan de managing director Industry (de heer [naam 2] ):

“(...) Afgelopen vrijdag de 15de hebben wij elkaar gesproken ivm het einde van mijn dienstverband en de innovatieovereenkomst.

Omdat de tijd tot mijn uitdiensttreding hard dichterbij komt is het voorstel om die datum naar achter te schuiven op tafel gekomen.

Op deze wijze nemen we de tijd om tot een oplossing te komen want dat realistisch gezien niet lukken in 2 weken.

(...)

Ik wil je dan ook vragen of je mij vandaag duidelijkheid zou willen verschaffen.(...)”

2.13

Op 25 maart 2019 schrijft [verzoeker] de HR manager over uitstel van zijn uitdiensttreding:

“Je vertelde mij vorige week donderdag dat je mij vandaag de bevestiging zou sturen van het uitstel op mijn uitdiensttreding. (...)”

Vervolgens schrijft de HR manager nog diezelfde dag aan [verzoeker] :

“Bij deze de brief voor de aanpassing van de uitdienstdatum.

Ik heb ze in hard kopie op mijn kantoor liggen. Als je in de gelegenheid bent, kan je even langs komen om te tekenen.

Anders mag je ook een kopie van deze scan met jouw handtekening retour sturen.”

[verzoeker] reageert daarop als volgt:

“Geen probleem en bedankt”

2.14

De brief waarnaar de HR manager verwijst in haar e-mail dateert eveneens van 25 maart 2019 en luidt als volgt:

“Op 3 februari jl. had je ontslag ingediend bij [naam 4] . Op 15 februari jl. hebben wij de bevestiging gestuurd met de afspraak dat de einddatum van het dienstverband in onderling overleg is vastgesteld op 31 maart 2019.

Gezien we nog overleg hebben over de innovatieovereenkomst, is voorgesteld om de einddatum met één maand op te schuiven naar 30 april 2019.

Met ondertekening van deze brief komen we overeen dat de einddatum van het dienstverband met [verweerster] wordt aangepast naar 30 april 2019. (...)”

2.15

[verzoeker] heeft de brief van 25 maart 2019 niet voor akkoord getekend.

2.16

Naar aanleiding van de correspondentie die tussen partijen is gevoerd over de innovatieovereenkomst, stuurt [verzoeker] op 17 april 2019 een e-mail aan de managing director Industry (dhr. [naam 2] ). Daarin schrijft hij - voor zover hier van belang - het volgende:

“(...) Op 29 januari 2019 heb ik aangegeven te overwegen mijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. Ik heb daarbij aangegeven dat ik dat alleen wil doen als de innovatieovereenkomst is afgehandeld. (...)

Echter, ik zie inmiddels in dat mijn voorgenomen opzegging niet tot een oplossing gaat leiden en trek mijn opzegging in. (...)”

2.17

Bij e-mail van 24 april 2019 heeft de senior bedrijfsjurist van [verweerster] (dhr. [naam 3] ) aan [verzoeker] geschreven dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen op 30 april 2019. Op 1 mei 2019 is [verzoeker] niet meer toegelaten tot het werk.

2.18

[verweerster] is overgegaan tot het opstellen van de eindafrekening, waarbij zij de openstaande lening heeft verrekend. Bij brief van 15 mei 2019 heeft [verweerster] [verzoeker] verzocht het restant van de lening van € 7.417,36 aan haar te betalen. Op 28 juni 2019 heeft [verweerster] [verzoeker] een aanmaning verzonden. [verzoeker] heeft het bedrag niet aan [verweerster] betaald.

2.20

Op 16 mei 2019 heeft [verzoeker] aan [verweerster] laten weten dat hij bezwaar maakt tegen de eindafrekening omdat hij naar zijn mening nog in dienst is bij [verweerster] .

3 Het verzoek van [verzoeker] en de grondslag daarvan

3.1

[verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. het ontslag te vernietigen;

II. [verweerster] te verplichten [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag;

III. [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] vanaf 1 mei 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;

IV. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

V. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.2

Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

3.2.1

[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder de vereiste toestemming van het UWV, zodat [verzoeker] de kantonrechter verzoekt de opzegging te vernietigen.

3.2.2

[verzoeker] heeft de arbeidsovereenkomst niet opgezegd. Voor een rechtsgeldige opzegging is vereist een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van de genoemde datum te bewerkstelligen. In de brief van 3 februari 2019 heeft [verzoeker] geen datum genoemd. [verweerster] heeft bovendien nagelaten om deugdelijk onderzoek te doen of [verzoeker] de gevolgen van het opzeggen van de overeenkomst overziet. [verzoeker] heeft het voornemen om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen afhankelijk gesteld van het bereiken van overeenstemming tussen partijen over de innovatieovereenkomst. [verzoeker] heeft uiteindelijk aan [verweerster] laten weten niet meer weg te willen en zijn functie te willen blijven voortzetten.

3.2.3

[verweerster] heeft bij brief van 15 februari 2019 eenzijdig bevestigd dat de einddatum 31 maart 2019 zou zijn. Die datum is verstreken terwijl [verzoeker] is blijven werken, zodat er een nieuwe arbeidsovereenkomst is ontstaan. Die arbeidsovereenkomst is vervolgens door [verweerster] beëindigd per 30 april 2019. Het is niet zo dat de einddatum slechts is verschoven, want partijen hebben over de einddatum geen overeenstemming bereikt.

4 Het verweer

5 De connexe vordering van [verweerster] en het verweer van [verzoeker]

6 De beoordeling

7 De beslissing