Home

Rechtbank Rotterdam, 20-09-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8226, 7338394 CV EXPL 18-47952

Rechtbank Rotterdam, 20-09-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8226, 7338394 CV EXPL 18-47952

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
20 september 2019
Datum publicatie
22 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2019:8226
Formele relaties
Zaaknummer
7338394 CV EXPL 18-47952

Inhoudsindicatie

pensioenrecht; wg sluit nieuwe uitvoeringsovereenkomst met andere verzekeraar tbv actieven; pensioenaanspraken eis (gepensioeneerde) blijven achter bij voormalig verzekeraar; perspectief indexering nagenoeg verdwenen; niet ism goed wg schap

Uitspraak

zaaknummer: 7338394 CV EXPL 18-47952

uitspraak: 20 september 2019

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser,

gemachtigde: mr. L. Schuijt-Olde Heuvel (DAS),

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] , kantoorhoudende te [plaats] ,

gedaagde,

gemachtigde: [naam gemachtigde] te Rotterdam.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1 Het verloop van de procedure

1.1

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende (proces)stukken:

-

het exploot van dagvaarding van 26 oktober 2018, met producties;

-

de conclusie van antwoord;

-

het tussenvonnis van 7 januari 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;

-

het proces-verbaal van de op 5 april 2019 gehouden comparitie van partijen met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van beide partijen;

-

de producties die door [gedaagde] zijn overgelegd ten behoeve van de comparitie van partijen;

-

de brief van 7 mei 2019 van de gemachtigde van [eiser] , met bijlage;

-

de brief 20 mei 2019 van de gemachtigde van [gedaagde] ;

-

de akte aan de zijde van [eiser] ;

-

de akte aan de zijde van [gedaagde] .

1.2

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

2.1

[eiser] is van 1 oktober 1982 tot 1 februari 2009 in dienst geweest bij [gedaagde] . Per 1 februari 2009 is [eiser] gebruik gaan maken van de VUT-regeling. In de periode 1 februari 2009 tot 20 augustus 2012 heeft [eiser] parttime gewerkt voor [gedaagde] .

2.2

Bij [gedaagde] had [eiser] een pensioenregeling die werd uitgevoerd door ZwitserLeven.

2.3

Sinds 2012 is [eiser] met pensioen.

2.4

In het pensioenreglement 2001 van [gedaagde] is onder meer het volgende bepaald:

“artikel 16 – Toeslagen op pensioenen

(1)

Met ingang van 1 januari 1990 zal de werkgever telken jare de vanaf genoemde datum door de verzekeraar verleende kwantumkorting en winstaandelen in een bij de verzekeraar bestaand depot storten, waaraan periodiek koopsommen zullen worden onttrokken ter financiering van:

- toeslagen op ingegane pensioenen;

- overeenkomstige toeslagen op de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers die aan dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen en van wie het dienstverband overeenkomstig artikel 17, lid 1 en 2 is beëindigd, alsmede op de aanspraken van de (gewezen) deelnemers voor wier verzekeringen op grond van het bepaalde in artikel 21 algehele vrijstelling van de premiebetaling is verleend

(2)

De toeslagen zullen worden verleend op basis van de consumentenprijsindex (CPI), reeks werknemersgezinnen met een gezinsinkomen beneden de loongrens van de ziekenfondsverzekeringen, zoals door het C.B.S. is gepubliceerd, voor de maand oktober voorafgaand aan de datum van indexatie (1 januari), voor zover de beschikbare middelen dit toelaten.”

2.5

Vanaf 2006 tot en met het jaar 2014 heeft er jaarlijks een indexering van de pensioenuitkering plaats gevonden.

2.6

[gedaagde] heeft de uitvoeringsovereenkomst met ZwitserLeven beëindigd per 1 januari 2016, althans zij heeft de uitvoeringsovereenkomst na de overeengekomen looptijd van vijf jaren niet (stilzwijgend) voortgezet. Voor de actieve deelnemers is een uitvoeringsovereenkomst met een andere pensioenverzekeraar gesloten.

2.7

ZwitserLeven heeft bij brief van 24 maart 2017 aan [eiser] , onder meer, het volgende meegedeeld:

“(…)

Verwachtingen toekomstige toeslagen

De oud-werkgever van uw cliënt heeft bij de pensioenregeling met Zwitserleven afgesproken dat eventuele winstdeling wordt aangewend voor toeslagverlening. Helaas is deze winstdeling door de ontwikkeling van de lage rentestand niet gerealiseerd. Hierdoor was het de afgelopen jaren niet mogelijk om een toeslag toe te kennen. Conform de afspraken met de werkgever heeft Zwitserleven na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst het recht de administratiekosten eerst met het winstaandeel te verrekenen. Gezien voormelde is de verwachting dat toeslagverlening in de komende jaren niet zal plaatsvinden. (…)”

3 Het geschil

3.1

[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:

a) te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door het niet nakomen van de pensioenovereenkomst, dan wel of in combinatie met de uitvoeringsovereenkomst, dan wel of in combinatie met de Pensioenwet dan wel of in combinatie met artikel 7:611 BW dan wel of in combinatie met artikel 6:248 BW dan wel of in combinatie met andere aanverwante regelgeving;

b) primair [gedaagde] te veroordelen tot het aangaan van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met ZwitserLeven, dan wel een andere pensioenuitvoerder, welke gelijk is aan of ten minste gelijke rechten en waarborgen biedt als de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenovereenkomst zoals deze gold voor 1 januari 2016, dit op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250,- per dag voor elke dag na betekening van het vonnis dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet;

c) subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot het ter vervanging van de uitvoeringsovereenkomst een zodanig geldbedrag te betalen aan [eiser] , zodat [eiser] in dezelfde positie wordt gebracht als waarin hij zou hebben verkeerd als de uitvoeringsovereenkomst ongewijzigd zou zijn voortgezet, welk geldbedrag wordt vastgesteld door een te benoemen onafhankelijk actuaris, en om [gedaagde] te veroordelen dit bedrag binnen een week na de vaststelling aan de pensioenuitvoerder te betalen, dit alles op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag na betekening dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet;

d) meer subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van schade die [eiser] lijdt door de tekortkoming van [gedaagde] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

e) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen aan deze veroordeling is voldaan, alsmede de nakosten.

3.2

[eiser] heeft aan zijn vordering, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De pensioenuitkering van [eiser] wordt al sinds 2015 niet meer geïndexeerd omdat het depot van waaruit financiering van de indexering moet plaatsvinden leeg is. Dit is het gevolg van de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met ZwitserLeven door [gedaagde] . Door het wegvallen van de kwantumkorting (hoe meer premie er werd betaald des te hoger de korting) is het depot leeg. In de toekomst zal de indexering daardoor nihil zijn. [eiser] is van mening dat [gedaagde] dit niet zomaar kan laten gebeuren. [gedaagde] handelt dan ook in strijd met artikel 23 en 19 van de Pensioenwet en overige wetgeving.

3.3

[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser] . Dat wat [gedaagde] daartoe heeft aangevoerd wordt hierna onder de beoordeling besproken.

4 De beoordeling

5 De beslissing