Home

Rechtbank Rotterdam, 15-11-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8952, 7983482 \ VZ VERZ 19-16851

Rechtbank Rotterdam, 15-11-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8952, 7983482 \ VZ VERZ 19-16851

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
15 november 2019
Datum publicatie
19 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2019:8952
Formele relaties
Zaaknummer
7983482 \ VZ VERZ 19-16851

Inhoudsindicatie

Werkneemster is door haar werkgever op staande voet ontslagen, omdat zij niet in het bezit was van een diploma Verzorgende IG niveau 3. Ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Billijke vergoeding toegekend.

Uitspraak

zaaknummer: 7983482 \ VZ VERZ 19-16851

uitspraak: 15 november 2019

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

gemachtigde: mr. A.J.G. Heemskerk,

tegen

[gedaagde]

,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. R.W. de Pater.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “ [gedaagde] ”.

1 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

-

het verzoekschrift, ingekomen op 19 augustus 2019, met producties;

-

de brief van [verzoekster] van 10 oktober 2019, met producties en vermindering van eis;

-

het verweerschrift, met producties;

-

de pleitnotitie van [verzoekster] , overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 18 oktober 2019.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. [verzoekster] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.J.G. Heemskerk. [gedaagde] is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde mr. R.W. de Pater.

De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten

2.1.

[verzoekster] is op 4 juni 2018 in dienst getreden bij [gedaagde] . Per 11 februari 2019 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. [verzoekster] werkte laatstelijk in de functie van Verzorgende IG en voerde haar werkzaamheden gewoonlijk uit in Spijkenisse. Het laatst verdiende salaris van [verzoekster] bedroeg € 2.232,72 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslagen en overige emolumenten).

2.2.

[gedaagde] heeft [verzoekster] op 25 juli 2019 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief, gedateerd op 25 juli 2019, is als reden voor het ontslag het volgende opgenomen:

“(...)

U heeft bij onze organisatie gesolliciteerd met bijgevoegd CV. (...)

Bij het kopje studies vermeld u aldus dat u uw diploma V.I.G. Niv 3 heeft behaald. Thans is gebleken dat u uw diploma niet heeft behaald.

U heeft aldus onjuiste informatie aan ons verstrekt. Reden waarom u thans op staande voet wordt ontslagen.

(...)”

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] heeft het volgende verzocht:

Primair:

  1. te verklaren voor recht, dat het ontslag op staande voet geen stand houdt;

  2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;

  3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding van € 2.345,62 bruto wegens onregelmatige opzegging door [gedaagde] ;

  4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de eindafrekening van het dienstverband per 25 juli 2019 berekend op een bedrag van € 5.868,26 bruto excl. ORT toeslag, onder verrekening van het reeds betaalde bruto salaris van juli 2017 ten bedrage van € 1.747,31 bruto alsmede het reeds betaalde/dan wel ingehouden bedrag van totaal € 1.187,69 netto;

  5. het non-concurrentiebeding en het relatiebeding te vernietigen;

Subsidiair:

Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet:

a. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de eindafrekening van het dienstverband per 25 juli 2019 berekend op een bedrag van € 5.868,26 bruto, onder verrekening van het reeds betaalde bruto salaris van juli 2017 ten bedrage van € 1.747,31 bruto alsmede het reeds betaalde/dan wel ingehouden bedrag van totaal € 1.187,69 netto;

Primair en subsidiair:

  1. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen alsmede in de nakosten;

  2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening.

3.2.

Aan haar verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoekster] berust in het ontslag op staande voet. Zij stelt zich echter wel op het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.

[verzoekster] heeft [gedaagde] tijdens het sollicitatieproces alle door haar behaalde certificaten verzorgenden toegezonden. In haar curriculum vitae (hierna: CV) heeft [verzoekster] aangegeven dat zij het diploma V.I.G. niveau 3 in haar bezit heeft. Hiermee heeft zij bedoeld aan te geven dat zij alle benodigde diploma’s c.q. certificaten in haar bezit heeft die vereist zijn voor het uitoefenen van de functie verzorgende IG in de ouderenzorg. Op 22 februari 2019 heeft [naam 1] , teamleider zorg bij [gedaagde] , (hierna: [naam 1] ) [verzoekster] gevraagd naar het betreffende diploma. Op deze vraag heeft [verzoekster] geantwoord dat zij deze al had afgegeven. Hierop kreeg ze als reactie terug dat zij deelcertificaten in het dossier hadden en als dit het diploma was dat ze deze dan wel hadden. Tijdens een gesprek met de heer [naam 2] (manager bedrijfsvoering bij [gedaagde] , hierna: [naam 2] ) op 26 april 2019 heeft [verzoekster] nogmaals uitgelegd dat ze wel over alle certificaten beschikt en daarmee verzorgende IG is. Het overkoepelende diploma heeft ze niet, omdat ze de module kraamzorg niet heeft gedaan. [naam 2] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin hij dit gesprek bevestigt en verklaart een en ander te hebben teruggekoppeld aan de directrice van [gedaagde] , mevrouw [naam 3] (hierna: mevrouw [naam 3] ).

[verzoekster] heeft na het gesprek van 26 april 2019 niets meer gehoord van [gedaagde] over haar diploma. [verzoekster] is daarom geheel onverwachts op 25 juli 2019 op staande voet ontslagen. Aangezien [gedaagde] op 22 februari 2019 al op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] geen diploma bezit, is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven.

Daarnaast beschikt [verzoekster] wel over alle certificaten die nodig zijn om als verzorgende IG te werken in de ouderenzorg, zodat het niet hebben van een diploma geen reden voor het ontslag op staande voet kan zijn. Het heeft er alle schijn van dat de reden voor het ontslag is dat [verzoekster] misstanden heeft aangemeld in de organisatie.

Wat betreft de hoogte van billijke vergoeding conformeert [verzoekster] zich aan het oordeel van de kantonrechter (conform artikel 7:681 lid 1 BW).

De normale opzegtermijn is een maand, zodat [verzoekster] aanspraak maakt op een schadevergoeding van een bruto gewogen maandsalaris (conform artikel 7:677 lid 3 BW).

In het kader van de afwikkeling van het dienstverband heeft [verzoekster] daarnaast nog recht op een bedrag van € 5.868,26 in het kader van loon, compensatie uren, ORT toeslag, verlofuren, vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Dit bedrag moet verrekend worden met de bedragen die [gedaagde] na het verzoekschrift aan [verzoekster] heeft uitbetaald.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing