Home

Rechtbank Rotterdam, 26-02-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1674, C/10/591182 / KG ZA 20-130

Rechtbank Rotterdam, 26-02-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1674, C/10/591182 / KG ZA 20-130

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
26 februari 2020
Datum publicatie
26 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:1674
Zaaknummer
C/10/591182 / KG ZA 20-130

Inhoudsindicatie

Kort geding. Vordering vrijstelling van werk met behoud van loon toegewezen. Werkgever stopt activiteiten en verplicht werknemers om in ploegendiensten op het werk te komen. Werkgever wil vrijstelling van werk pas in overweging nemen na overeenstemming over een sociaal plan. In de situatie dat er geen werk is en ook niet meer komt, acht de voorzieningenrechter dat in strijd met goed werkgeverschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/591182 / KG ZA 20-130

Vonnis in kort geding van 26 februari 2020

in de zaak van

1. DE ONDERNEMINGSRAAD VAN UNIPORT MULTIPURPOSE TERMINALS B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. [eiser 1],

wonende te [woonplaats eiser 1] ,

3. [eiser 2],

wonende te [woonplaats eiser 2] ,

4. [eiser 3],

wonende te [woonplaats eiser 3] ,

eisers,

advocaat mr. P.A.A. Lelijveld te Amsterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

UNIPORT MULTIPURPOSE TERMINALS B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaten mrs. R.J.R.M. de Bok en S.B. Piekaar-Bouthoorn te Rotterdam.

Partijen worden hierna de Ondernemingsraad, [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en Uniport genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 11 februari 2020, met producties 1 tot en met 8;

-

het faxbericht van 17 februari 2020 van eisers, met productie 9;

-

de faxberichten van 17 februari 2020 van Uniport, met producties 1 tot en met 6;

-

de mondelinge behandeling gehouden op 18 februari 2020;

-

de pleitnota van eisers met een vermeerdering van eis;

-

de conclusie van antwoord (tevens pleitnota) van Uniport.

1.2. Vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1. Uniport is een terminal operator, waar zowel short sea als deep sea containerschepen werden geladen en gelost. De terminal van Uniport bevindt zich op Pier 5, 6 en 7 van de Waalhaven in Rotterdam. Uniport is een onderdeel van Steinweg Ports International B.V. (hierna: Steinweg).

2.2. Bij Uniport werken (thans nog) 161 mensen. Er wordt gewerkt in een volcontinue drieploegendienst volgens een vast rooster: van 23:15 tot 07:15 uur, van 07:15 tot 16:15 uur en van 16:15 tot 23:15 uur. [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] zijn werknemers van Uniport.

2.3. De Ondernemingsraad van Uniport heeft 9 zetels, waarvan er op dit moment 7 bezet zijn. [eiser 3] is voorzitter van de Ondernemingsraad en [eiser 1] en [eiser 2] zijn leden van de Ondernemingsraad.

2.4. Uniport is voornemens de huidige exploitatie per 31 maart 2020 te staken. In dat kader is op 20 november 2019 bij het UWV een melding tot collectief ontslag van alle werknemers (op dat moment 197) gedaan.

2.5. Vanaf november 2019 is Uniport in onderhandeling met FNV Havens (hierna: FNV) over een Sociaal Plan.

2.6. Bij brief van 20 november 2019 heeft Uniport de Ondernemingsraad verzocht advies uit te brengen op grond van artikel 25 van de Wet op de Ondernemingsraden (hierna: WOR) over het voorgenomen besluit tot het reorganiseren van Uniport. In deze brief schrijftt Uniport onder meer het volgende:

“(…)

2. Toelichting adviesaanvraag

(…)

Op grond van het voorgaande hebben wij moeten vaststellen dat wij er niet in geslaagd zijn additioneel (deep sea) volume aan Uniport te binden. Op basis van recente ontwikkelingen verwachten wij bovendien dat hier op korte termijn geen verandering in zal komen. Een beëindiging van de activiteiten van Uniport is daarmee, ook gezien de financiële resultaten in de afgelopen jaren, onafwendbaar geworden.

De nu voorliggende reorganisatie is een gevolg van ontwikkelingen die mede te maken hebben met de toename van terminal capaciteit op de tweede Maasvlakte, de consolidatie die plaatsvindt bij rederijen, de verdergaande integratie waarbij rederijen (deels) eigenaar zijn geworden van terminalcapaciteit en, als gevolg, ladingstromen verleggen naar die terminals. In aanvulling hierop geldt ook dat nautische omstandigheden beperkingen geven aan de grootte van de schepen die kunnen worden behandeld door Uniport. Dit laatste is ook vanwege de toenemende scheepsgrootte in de sector een oorzaak voor het steeds minder aanlopen van de terminal van Uniport. Deze omstandigheden zijn van zodanig structurele aard dat het vinden van alternatieven voor de terminal beperkt is.

3 Financiële gevolgen

(…)

Op basis van deze financiële projecties is het duidelijk dat de activiteiten van Uniport niet meer levensvatbaar zijn.

(…).

4 Personele gevolgen

Als een gevolg van de reorganisatie komen alle arbeidsplaatsen bij Uniport te vervallen. Er zijn mogelijkheden tot herplaatsing van een deel van het (directe) personeel bij RST en Steinweg bedrijven. Het totaal aantal arbeidsplaatsen dat voor herplaatsing in aanmerking komt bedraagt circa 55.

(…)

5 Vakorganisatie/sociaal plan

De vakorganisatie FNV is per brief van 25 oktober 2019 formeel geïnformeerd over de reorganisatie en de effecten daarvan op het personeelsbestand. Voorts zal over de reorganisatie een melding worden gedaan op grond van de Wet Melding Collectief Ontslag aan het UWV en FNV.

De onderhandelingen met FNV over een sociaal plan zijn gestart met een verkenning van de wederzijdse verwachtingen en mogelijkheden op 14 november 2019. In het kader van het sociaal plan is het onze intentie een marktconforme afvloeiingsregeling aan te bieden voor arbeidsplaatsen waarvoor geen herplaatsing mogelijk is. Wij zullen daarbij uitgaan van de wettelijke transitievergoeding zoals deze voor het jaar 2019 geldt, dus met inbegrip van de overgangsregeling voor 50-plussers uit de WWZ, en daarbij een zogeheten correctiefactor toepassen van 1,4. De ondernemingsraad wordt uiteraard geïnformeerd over het eerste concept sociaal plan.

(…)”

2.7.

Bij brief van 26 november 2019 heeft FNV het UWV aangeschreven. In deze brief schrijft FNV onder meer:

“(…)

FNV Havens concludeert dat:

-

de problemen die nu aanleiding zijn voor het voorgenomen besluit, reeds lang geleden zijn onderkend;

-

dat Uniport c.q. Steinweg door zich terug te trekken uit het sectorale overleg in de containersector belangrijke mogelijkheden heeft laten liggen om de werkzekerheid van zijn werknemers te kunnen garanderen;

-

dat sinds het signaleren van de bedreigingen voor het voortbestaan van Uniport geen andere effectieve maatregelen zijn genomen om de werkzekerheid van zijn werknemers te kunnen waarborgen;

-

dat de cao-afspraak ten aanzien van de werkzekerheidsgarantie wordt genegeerd;

-

dat de herplaatsingsmogelijkheden voor werknemers van Uniport door het management bijzonder laag zijn ingeschat;

-

dat er geen enkele arbeidsvoorwaardelijke zekerheid is geboden voor werknemers die eventueel bij andere Steinvestigingen herplaatst zouden kunnen worden;

-

dat de financiële situatie van de aandeelhouder Steinweg veel beter is dan die van het onderdeel Uniport.

Gelet op het bovenstaande is het accepteren van deze melding te prematuur. Uniport geeft geen invulling aan wat de bedoeling is van de wet Melding Collectief Ontslag, namelijk het beperken van de sociale gevolgen. FNV Haven verzoekt UWV namens de betrokken werknemers dan ook een besluit uit te stellen totdat de raadpleging van vakbonden is afgerond en er overeenstemming is over een sociaal plan, er duidelijkheid en overeenstemming is over het aantal te plaatsen werknemers bij RST.

(…)”

2.8.

Op 10 januari 2020 heeft Uniport een Eindbod Sociaal Plan aan FNV voorgelegd. FNV heeft bij brief van 13 januari 2020 Uniport meegedeeld het eindbod nog niet ter stemming aan haar leden te kunnen voorleggen wegens onduidelijkheden op een groot aantal punten. FNV heeft in de brief 32 vragen voorgelegd aan Uniport.

2.9.

Uniport heeft de door FNV gestelde vragen op 17 januari 2020 beantwoord. Die vragen en antwoorden heeft Uniport, vergezeld van het Eindbod Sociaal Plan, verspreid onder haar medewerkers. Op 26 januari 2020 heeft FNV aanvullende vragen gesteld en verzocht om overleg. Dat overleg heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. In dat overleg is (voor het eerst) verzocht om zo veel werknemers als mogelijk vrij te stellen van werk. In een pamflet van 31 januari 2020 schrijft FNV naar aanleiding van dit overleg:

“(…)

Overigens hebben we aan het eind van het overleg van 30 januari jl. nog verzocht om toe te staan dat in elke dag-, avond- en nachtdienst een kleinere bezetting opkomt, zodat het werk dat zich eventueel aandient nog kan worden gedaan, maar de andere mensen zich niet nodeloos hoeven te melden. Volgens de werkgever kan dat echter pas als er een sociaal plan ligt (…).”

2.10.

De overslagactiviteiten van Uniport op haar terminal zijn tot stilstand gekomen. Het laatste schip is op 16 december 2019 in de terminal van Uniport aangekomen en de laatste container is op 6 februari 2020 van het terrein van Uniport gegaan. Voor de werknemers van Uniport is er geen werk meer, er worden geen schepen (en daaruit voortvloeiende werkzaamheden) meer verwacht. Uniport verplicht de werknemers om op de voor hen geldende werktijden volgens het voor hen geldende volcontinue ploegenrooster aanwezig te zijn.

2.11.

Mr. Lelijveld heeft Uniport namens de Ondernemingsraad bij brief van 5 februari 2020 gesommeerd om uiterlijk op die dag om 17:00 uur te berichten dat medewerkers, voor wie er geen werk is, niet meer op de terminal aanwezig hoeven te zijn en dat zij thuis verdere berichten mogen afwachten, onder doorbetaling van het loon en de emolumenten. Uniport heeft hierop niet gereageerd.

2.12.

Bij e-mailbericht van 13 februari 2020 heeft Uniport een aangepast Eindbod Sociaal Plan aan FNV toegestuurd, met het verzoek om dit in stemming te brengen bij haar leden. Dit eindbod is op 14 februari 2020 aan de werknemers gestuurd en op 16 februari 2020 aan de Ondernemingsraad. FNV dient zich nog te buigen over dit eindbod, waarna de Ondernemingsraad het eindbod in een ledenvergadering kan bespreken.

3. Het geschil

3.1.

De Ondernemingsraad vordert – na vermeerdering van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. Uniport te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar werknemers vrij te stellen van de verplichting om op het werk aanwezig te zijn zo lang de bedongen arbeid dan wel passende en in redelijkheid op te dragen arbeid niet aanwezig is, dit onder doorbetaling van het loon en de overige emolumenten;

  2. Uniport te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar werknemers mede te delen dat zij nader bericht ten aanzien van het werk en de activiteiten van Uniport thuis kunnen afwachten;

  3. (althans) een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vernemen te behoren,

een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag te betalen aan de Stichting Kinderen Kankervrij en met veroordeling van Uniport in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] vorderen – na vermeerdering van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. Uniport te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis hen vrij te stellen van de verplichting om op het werk aanwezig te zijn zo lang de bedongen arbeid dan wel passende en in redelijkheid op te dragen arbeid niet aanwezig is, dit onder doorbetaling van het loon en de overige emolumenten;

  2. Uniport te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis hen mede te delen dat zij nader bericht ten aanzien van het werk en de activiteiten van Uniport thuis kunnen afwachten;

  3. (althans) een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vernemen te behoren,

een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag per eiser en met veroordeling van Uniport in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.3.

De Ondernemingsraad legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Uniport handelt in strijd met goed werkgeverschap en schendt de verplichting om te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Sinds 7 weken is er voor de operationele en ondersteunende werknemers van Uniport geen werk meer te verrichten en er komt ook geen werk meer. Uniport verplicht de werknemers op de voor hen geldende werktijden en volgens het voor hen geldende ploegenrooster op de werkvloer aanwezig te zijn. De werknemers hangen doelloos rond in de bedrijfskantine en moeten, als zij willen solliciteren, daarvoor verlofuren opnemen. Uniport heeft kenbaar gemaakt dat aan deze situatie pas een einde komt als er overeenstemming is bereikt over het Sociaal Plan. De medewerkers voelen zich hierdoor onder druk gezet. Tientallen medewerkers zijn vanwege de situatie arbeidsongeschikt geraakt. De aanwezigheid van de werknemers op de werkvloer dient geen enkel doel en Uniport heeft daarbij geen belang. Nu de situatie onhoudbaar is voor de werknemers heeft de Ondernemingsraad een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.

3.4.

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] zijn werknemers van Uniport en hebben als zodanig een zelfstandig belang. Uniport gedraagt zich ten opzichte van hen niet als een goed werkgever door van hen te verlangen dat zij zich op het werk melden en daar volgens het rooster aanwezig moeten zijn terwijl er geen werk voor hen is.

3.5.

Uniport concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van het gevorderde. Uniport stelt zich op het standpunt dat eisers geen belang hebben en dat een grondslag voor het gevorderde ontbreekt. Het is de Ondernemingsraad die de onderneming van Uniport gijzelt door niet te adviseren. Daardoor kan het Sociaal Plan niet worden vastgesteld en verkeren de werknemers in onzekerheid. Uniport heeft zich ingespannen om er voor te zorgen dat er tot 31 maart 2020 voldoende werk op de terminal aanwezig was. Opdrachtgevers van Uniport hebben echter besloten om eerder dan eind maart 2020 geen gebruik meer te maken van de diensten van Uniport. Als reden daarvoor is opgegeven dat de afhandeling bij Uniport onzeker en onbetrouwbaar is geworden door een aantal langzaam-aan-acties en (wilde) stakingen die door de werknemers, al dan niet in samenspraak met de Ondernemingsraad en FNV, in gang zijn gezet. Dat er thans geen werk meer is, is daarom niet aan Uniport te wijten. Van Uniport kan niet worden verwacht dat zij gedrag waarmee de operatie van de onderneming is verstoord, beloont met een vrijstelling van werk met volledige doorbetaling van het salaris. Uniport benadrukt in dat kader het belang van precedentwerking. Eisers hebben bovendien geen spoedeisend belang bij hun vorderingen omdat het ziekteverzuim niet of slechts in geringe mate wordt veroorzaakt door het feit dat de aanwezigheid van de werknemers verplicht is gesteld door Uniport.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid

4.1.

De vorderingen van eisers hebben betrekking op een arbeidsovereenkomst die geldt tussen de werknemers en Uniport. Op grond van artikel 93 aanhef en sub c Rv is een zaak die betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst een zaak die uitsluitend door de kantonrechter wordt behandeld. Artikel 254 lid 5 Rv bepaalt dat de kantonrechter ook bevoegd is tot het geven van een voorziening in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing wat voor de voorzieningenrechter is bepaald. Deze bevoegdheid van de kantonrechter in kort geding geldt naast de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank. Een eisende partij kan dus kiezen. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

Ten aanzien van het spoedeisend belang

4.2.

De voorzieningenrechter is op grond van artikel 254 Rv in alle spoedeisende zaken

waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt

vereist, bevoegd deze te geven. Van een spoedeisende zaak is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Met de stelling van eisers dat sprake is van een onhoudbare situatie ter zake waarvan reeds op 30 januari 2020 aan Uniport is verzocht om deze te beëindigen, is de spoedeisendheid van de zaak gegeven. Of de vorderingen van eisers op materiële gronden ook toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.

Ten aanzien van de vorderingen van de Ondernemingsraad

4.3.

Op grond van artikel 28 WOR bevordert de Ondernemingsraad zoveel als in zijn vermogen ligt de naleving van de door de onderneming geldende voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, en van de voorschriften op het gebied van de arbeidsomstandigheden en arbeids- en rusttijden van de in de onderneming werkzame personen. De Ondernemingsraad stelt dat hij op grond hiervan een handhavende taak heeft waaruit zijn procesbevoegdheid voortvloeit. Uniport heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de procesbevoegdheid van de Ondernemingsraad.

4.4.

De Ondernemingsraad heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Uniport zich niet als een goed werkgever gedraagt door van haar werknemers te verlangen op het werk aanwezig te zijn zonder dat er werk beschikbaar is en nog komt. Uniport schendt aldus ook de voor haar geldende voorschriften op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Uniport heeft zich in haar verweer op het standpunt gesteld dat de huidige situatie is ontstaan door toedoen van de Ondernemingsraad en de werknemers.

4.5.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Artikel 7:611 BW verplicht een werkgever zich als een goed werkgever te gedragen. In het kader van goed werkgeverschap wordt veelal aangenomen dat een werknemer in beginsel recht op arbeid in de zin van feitelijke tewerkstelling heeft. Het onderhavige geval betreft feitelijk de omgekeerde situatie, namelijk de vraag of een werknemer aanspraak kan maken op een vrijstelling van arbeid.

Vaststaat dat er voor de werknemers geen werk meer is en ook niet meer gaat komen. Dat is het gevolg van teruglopende containeraantallen en daarmee een omstandigheid die voor rekening en risico van Uniport komt. Het einde van de bedrijfsactiviteiten was aanvankelijk voorzien voor 31 maart 2020. Feitelijk zijn de bedrijfsactiviteiten per 6 februari 2020 volledig opgehouden doordat opdrachtgevers hebben besloten om eerder dan eind maart geen gebruik meer te maken van de diensten van Uniport. Uniport maakt op dat punt een verwijt aan de werknemers en stelt dat dit het gevolg is van langzaam-aan-acties en wilde stakingen. Nog afgezien van het feit dat de werknemers dit betwisten, en de acties pas zijn ingezet nadat het reorganisatiebesluit door Uniport was genomen en, naar wordt aangenomen, gecommuniceerd aan haar klanten, onderbouwt Uniport dit (causale) verband niet. Dat verband is niet aannemelijk en kan, anders dan Uniport meent, ook niet uit de door haar overgelegde producties worden afgeleid.

Wat er dan overblijft is het volgende. Uniport heeft in het overleg met FNV te kennen gegeven dat zij niet eerder dan wanneer het Sociaal Plan is vastgesteld in overweging wil nemen om de werknemers vrij te stellen van de verplichting om op het werk aanwezig te zijn. De vraag waarom de aanwezigheid van de werknemers op de werkvloer daarvoor noodzakelijk is, beantwoordt Uniport feitelijk niet. Ontdaan van alle franje komt het er dan op neer dat Uniport zonder enige grond haar werknemers wil blijven verplichten om, in ploegendiensten, op de werkvloer aanwezig te zijn in een situatie dat er geen werk is en ook niet meer gaat komen. Dat handelen van Uniport is niet anders te betitelen dan in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. Een grond voor het treffen van voorzieningen is daarmee gegeven. Andere door de Ondernemingsraad aangedragen grondslagen voor zijn vorderingen behoeven dan strikt genomen geen bespreking meer.

4.6.

De voorzieningenrechter wil desalniettemin en gelet op het verweer van Uniport, nog kort aandacht besteden aan de arbeidsomstandigheden. Ongeacht het antwoord op de vraag of de verplichte aanwezigheid voor een of meer werknemers heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, is voldoende voorstelbaar dat het in ploegendiensten moeten komen opdraven terwijl er geen werk is en komt, en de tijd moeten doden met darten en kaarten, stressvol en ziekmakend kan zijn. Dat raakt aan de tot goed werkgeverschap behorende verplichting om ervoor te zorgen dat werknemers gezond kunnen werken. Dat het ziekteverzuim wellicht lager is dan gesteld door de Ondernemingsraad neemt niet weg dat sprake is van een onhoudbare situatie waarbij het voor de werknemers van belang is dat deze wordt beëindigd. Het belang bij het gevorderde is daarmee ook gegeven.

4.7.

De vorderingen tot vrijstelling van werk en mededeling daarover wordt dan ook toegewezen. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat onder de bedongen arbeid niet het zogenaamde ‘slingeren’ wordt verstaan nu dit, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling, op vrijwillige basis wordt gedaan. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat – de overigens door Uniport niet uitgewerkte – precedentwerking, gelet op de unieke omstandigheden van het geval, niet in de rede ligt.

Over de loondoorbetaling wordt het volgende overwogen. Nog afgezien van het ontbreken van enig causaal verband miskent de stelling van Uniport dat de werknemers bij toewijzing van de vorderingen worden beloond voor hun gedrag, dat er geen werk meer is en komt. Gelet op het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW hebben de werknemers recht op hun, volledige, loon nu zij de overeengekomen arbeid niet kunnen verrichten door een oorzaak die voor rekening van werkgever Uniport komt.

4.8.

Veroordeling tot betaling van een dwangsom aan een buiten het geding staande derde, in dit geval Stichting Kinderen Kankervrij, is – hoewel de gedachte sympathiek is – niet mogelijk. De aard van dit dwangmiddel verzet zich ertegen dat een derde-bevooroordeelde zonodig buiten degene, te wiens behoeve het dwangmiddel is gegeven, tot executie van de verbeurde dwangsom kan overgaan. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.

Ten aanzien van de vorderingen van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3]

4.9.

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben als werknemers van Uniport gelet op de toewijzing van de vorderingen van de Ondernemingsraad geen belang meer bij hun vorderingen. Deze vorderingen kunnen daarom onbesproken blijven en worden afgewezen.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10.

Uniport wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:

- dagvaarding € 106,47

- griffierecht € 656,00

- salaris advocaat € 980,00

Totaal € 1.742,47

4.11.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

veroordeelt Uniport om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar werknemers vrij te stellen van de verplichting om op het werk aanwezig te zijn zo lang de bedongen arbeid dan wel passende en in redelijkheid op te dragen arbeid niet aanwezig is, dit onder doorbetaling van het loon en de overige emolumenten,

5.2.

veroordeelt Uniport om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar werknemers mede te delen dat zij nader bericht ten aanzien van het werk en de activiteiten van Uniport thuis kunnen afwachten,

5.3.

veroordeelt Uniport in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.742,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.4.

veroordeelt Uniport in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Uniport niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.

2180/2009