Home

Rechtbank Rotterdam, 17-04-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3496, AWB - 20 _ 1587

Rechtbank Rotterdam, 17-04-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3496, AWB - 20 _ 1587

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
17 april 2020
Datum publicatie
18 november 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:3496
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1587

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening hangende verzet. Weigering VOG. Geen spoedeisend belang.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/1587

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2020 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

gemachtigde: mr. M. Kuipers,

en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. A.L. de Gier.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het afwijzen van een VOG ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen voornoemd besluit beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 22 oktober 2019 dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig het volledige griffierecht betaald was. Verzoeker heeft verzet aangetekend tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank. Deze procedure is bekend onder zaaknummer 19/3232 en loopt nog. Vervolgens heeft verzoeker op 23 maart 2020 een voorlopige voorziening ingediend.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.

2. Aan (de gemachtigde van) verzoeker is verzocht de spoedeisendheid van het verzoek toe te lichten. Bij brief van 10 april 2020 hebben de gemachtigde van verzoeker en verzoeker de spoedeisendheid nader toegelicht en aangegeven dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een snelle beslissing, omdat hij al reeds een maandenlange procedure heeft

doorlopen om zijn VOG te verkrijgen. Het verzet dient weliswaar niet direct ter verkrijging van de VOG, maar een spoedige behandeling van het verzet is wel noodzakelijk omdat verzoeker op het punt staat af te studeren en alleen de beslissing op verzet ertoe kan leiden dat verzoeker in ieder geval de kans krijgt om in de beroepszaak de VOG voor de functie van advocaat te bemachtigen.

Verder wil verzoeker gehoord worden in de voorlopige voorzieningenprocedure om zijn gronden nader toe te lichten. Verzoeker wil ook graag in de verzetprocedure gehoord worden.

3. Alvorens over te kunnen gaan tot de (inhoudelijke) beoordeling van dit geschil

- te weten een spoedige behandeling van de verzet-procedure over het niet volledig betalen van het griffierecht -, dient om een voorlopige voorziening te kunnen treffen er sprake te zijn van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek van verzoeker niet spoedeisend is. Verzoeker heeft niet aangetoond met concrete stukken dat hij in de afrondende fase van zijn studie zit omdat er geen datum is aangegeven wanneer de studie afgerond gaat worden. Verder heeft verzoeker ook niet aangetoond dat en wanneer hij dan aan de slag zou kunnen als advocaat door bijvoorbeeld een concreet voorstel voor werk of een geslaagde sollicitatie te overleggen. Ook is anderszins niet gebleken dat er onomkeerbare gevolgen voor verzoeker zijn dat de verzet-procedure niet afgewacht zou kunnen worden. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat met een eventuele geslaagde beoordeling van het verzet verzoeker ook nog geen VOG heeft. Dit ligt dan pas voor in die beroepsprocedure. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting en verzoeker ook niet zal horen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is gedaan op 17 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen

griffier voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel