Home

Rechtbank Rotterdam, 24-04-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3997, 8427211

Rechtbank Rotterdam, 24-04-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3997, 8427211

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
24 april 2020
Datum publicatie
8 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:3997
Zaaknummer
8427211

Inhoudsindicatie

"Kort slapend dienstverband”. WN heeft geen recht op de hoge TV van vóór 1-1-2020. WG heeft geen verplichting om WN te informeren over de Xella-beschikking van de HR en de consequenties daarvan in het kader van de Wab en de verlaging van de TV.

Uitspraak

zaaknummer: 8427211 CV VERZ 20-10220

uitspraak: 24 april 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. J.J. van Vliet (FNV te Rotterdam),

en

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidRenewi Nederland B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,

verweerster,

gemachtigde: mr. L. Claassen, advocaat te Eindhoven.

Partijen worden hierna “ [verzoeker] ” en “Renewi” genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift met de daarbij gevoegde producties, ter griffie ontvangen op 2 april 2020. Tevens heeft de kantonrechter kennis genomen van het door Renewi ingediende verweerschrift, ontvangen op 3 april 2020, met de daarbij overgelegde producties.

1.2.

Blijkens de processtukken hebben beide partijen uitdrukkelijk afgezien van een mondelinge behandeling van de zaak en hebben zij de kantonrechter verzocht om op basis van de gewisselde processtukken uitspraak te doen.

1.3.

De uitspraak van het vonnis is vervolgens door de kantonrechter bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.

2.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is met ingang van 21 december 1992 bij Renewi in dienst getreden. Laatstelijk bekleedde hij de functie van Chauffeur Inzameling ADR tegen een salaris van € 2.501,62 bruto per maand, exclusief emolumenten, waaronder € 1.298,98 bruto aan gemiddelde overwerkvergoeding per maand.

2.2.

Renewi exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met - kort gezegd - inzameling van afval en de recycling daarvan. Die bedrijfsactiviteiten ontplooit Renewi zowel in Nederland als ook daar buiten.

2.3.

[verzoeker] is op 14 december 2017 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werkzaamheden.

2.4.

Op 4 maart 2019 heeft Renewi een arbeidskundig onderzoek laten verrichten en daarbij is gebleken dat er geen mogelijkheden waren voor re-integratie van [verzoeker] bij Renewi.

2.5.

Op 16 augustus 2019 is de belastbaarheid van [verzoeker] opnieuw in kaart gebracht en ook bij dat onderzoek is gebleken dat het eigen werk niet passend is, niet passend gemaakt kan worden en dat er binnen de organisatie van Renewi geen andere passende arbeidsmogelijkheden voor [verzoeker] beschikbaar zijn. In aansluiting daarop heeft de bedrijfsarts op 19 september 2019 laten weten dat [verzoeker] niet kan werken, ook niet in de toekomst.

2.6.

Op genoemde datum van 19 september 2019 is door [verzoeker] een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. Bij beslissing van 9 december 2019 heeft het UWV aan [verzoeker] met ingang van 12 december 2019 een IVA-uitkering toegekend.

2.7.

Op 20 januari 2020 hebben partijen gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband met het feit dat [verzoeker] onafgebroken twee jaar arbeidsongeschikt was. Tijdens dat gesprek is aan [verzoeker] een beëindigingsovereenkomst overhandigd, die uitging van beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 en toekenning aan hem van een transitievergoeding ten bedrage van € 33.812,- bruto.

2.8

[verzoeker] heeft bij monde van zijn gemachtigde laten weten dat hij het niet eens is met de berekening van de hoogte van die transitievergoeding, nu daarbij geen rekening gehouden is met de gemiddelde overwerkvergoeding en de transitievergoeding tevens ten onrechte berekend is op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW zoals dat sedert 1 januari 2020 geldt.

2.9.

Na verdere correspondentie tussen partijen hebben partijen op 6 maart 2020 overeenstemming bereikt over een regeling waarbij de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 mei 2020 en aan [verzoeker] een transitievergoeding wordt toegekend van € 40.941,- bruto, rekening houdend met de gemiddelde overwerkvergoeding.

In die vaststellingsovereenkomst is in de artikelen 2.4 en de 2.5 het volgende opgenomen:

“2.4. [verzoeker] meent aanspraak te hebben op een bedrag van € 72.220,50 bruto, zijnde volgens [verzoeker] de transitievergoeding op het moment dat de 104 weken periode van aaneengesloten arbeidsongeschiktheid werd bereikt. Deze vordering wordt door Renewi betwist, althans voor zover het bedrag boven de € 40.941,- bruto.

2.5.

Partijen zullen hun geschil over de hoogte van de transitievergoeding via een artikel 96 Rv. procedure voorleggen aan de kantonrechter te Rotterdam. Daartoe zal [verzoeker] binnen vier weken na ondertekening van deze overeenkomst het initiatief nemen middels indiening van een 96 Rv verzoek. Renewi zal zich in deze procedure verweren. Partijen zien af om naar aanleiding van het oordeel van de kantonrechter hoger beroep in te stellen”.

3. Het verzoek

3.1.

[verzoeker] heeft verzocht te oordelen dat:

“Werkgever gehouden is tot betaling aan de Werknemer van een vergoeding van € 72.220,50 bruto in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden na langdurige arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020, voor welke vergoeding aangesloten dient te worden bij het bedrag aan wettelijke transitievergoeding dat Werkgever verschuldigd zou zijn geweest bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de Werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de Werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen beëindigen en derhalve bij de berekening van de wettelijke transitievergoeding zoals die van toepassing was voor 1 januari 2020, te betalen uiterlijk 31 mei 2020 onder gelijktijdige verstrekking van de betaalspecificatie”.

3.2.

Aan dat verzoek is - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

3.2.1.

Na 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschiktheid heeft het UWV met ingang van 12 december 2019 aan [verzoeker] een IVA-uitkering toegekend. Op en na 12 december 2019 was van een reële re-integratiemogelijkheid geen sprake, aangezien [verzoeker] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Derhalve was van een gerechtvaardigd belang aan de zijde van Renewi om de arbeidsovereenkomst op en na 12 december 2019 in stand te houden geen sprake. [verzoeker] beroept zich op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734 inzake Xella), meer in het bijzonder op de volgende overweging “(…) De vergoeding die de werkgever aan de werknemer toekent tenminste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen”. Volgens [verzoeker] blijkt uit het gebruik van het woord “tenminste” dat de transitievergoeding berekend moet worden op basis van de wettelijke regeling zoals die gold per 13 december 2019 en niet de verlaagde transitievergoeding in het kader van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab), die per 1 januari 2020 in werking is getreden.

3.2.2.

Tevens stelt [verzoeker] dat het op de weg van Renewi gelegen had om hem actief te benaderen en hem volledig te informeren over zijn rechtspositie op en na 12 december 2019. Door dat na te laten heeft Renewi volgens [verzoeker] haar informatieplicht geschonden. [verzoeker] verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 6 november 2018 (ECLI:EU:2018:874 inzake Max-Planck). Volgens [verzoeker] mag de werkgever in de onderhavige kwestie niet beloond worden door stil te zitten en geldt dat de door Renewi verschuldigde vergoeding tenminste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 13 december 2019. Dat leidt tot een transitievergoeding ten bedrage van € 72.220,50 bruto.

3.2.3.

De overige stellingen van [verzoeker] , die als hier herhaald en ingelast gelden, worden voor zover nodig besproken in het kader van de beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil.

4. Het verweer

5. De beoordeling van het verzoek

6. De beslissing