Rechtbank Rotterdam, 03-11-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9951, 8689030 VV EXPL 20-303
Rechtbank Rotterdam, 03-11-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9951, 8689030 VV EXPL 20-303
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 november 2020
- Datum publicatie
- 5 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2020:9951
- Zaaknummer
- 8689030 VV EXPL 20-303
Inhoudsindicatie
Loonvordering medewerkster bediening. Sluiting restaurant i.v.m. corona in beginsel voor risico werkgever. Opgedragen werkzaamheden in afhaalgedeelte onder omstandigheden redelijk. Werkgever hoeft alleen gewerkte uren te betalen. Geen wettelijke verhoging
Uitspraak
zaaknummer: 8689030 VV EXPL 20-303
uitspraak: 3 november 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 14 augustus 2020,
gemachtigde: mr. N. Slingerland, advocaat te Capelle aan den IJssel,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.F.Y. Yuen, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
de dagvaarding, met producties;
de e-mails van de gemachtigde van [gedaagde] van 2 en 3 september 2020, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2020. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door de heer [naam 1] (tolk) en bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door mevrouw [naam 2] (tolk) en bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting hebben beide partijen hun standpunt toegelicht, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] zich bediend heeft van pleitaantekeningen die door haar in het geding zijn gebracht en die deel uitmaken van het procesdossier.
De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
De kantonrechter heeft de beslissing in de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Namens [gedaagde] is gereageerd bij e-mail van 6 oktober 2020. Bij e-mail van 19 oktober 2020 heeft de kantonrechter de gemachtigde van [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te reageren op genoemde e-mail van 6 oktober 2020. De gemachtigde van [eiseres] heeft gereageerd bij brief van 23 oktober 2020.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
[eiseres] is op 1 augustus 2017 in dienst getreden bij [horecagelegenheid] in de functie van medewerker bediening op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 38 uur per week, laatstelijk tegen een salaris van € 2.134,08 bruto per maand inclusief 8% vakantiebijslag, welk salaris correspondeert met € 1.976,- bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
[gedaagde] heeft vanaf 1 april 2020 geen loon meer betaald aan [eiseres] .
Bij brief van 13 juli 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om het achterstallige loon over de maanden april, mei en juni 2020 binnen zeven dagen per bank aan haar te voldoen.
[gedaagde] heeft via WhatsApp gereageerd op 22 juli 2020, waarbij hij onder meer het volgende heeft vermeld:
“(…)
Wegens corona-crisis heb ik met [eiseres] ( [geboortedatum eiseres] ) overlegd dat zij op 1 april 2020 tot 31 juli 2020 stop bij [horecagelegenheid] in dienst was. En zij wilt op 01 augustus weer bij [horecagelegenheid] beginnen.”
Naar aanleiding van bedoelde reactie heeft [eiseres] een advocaat ingeschakeld die, namens haar, bij brief van 24 juli 2020 opnieuw aanspraak heeft gemaakt op betaling van het achterstallig salaris over de maanden april tot en met juli 2020.
De advocaat van [gedaagde] heeft daarop gereageerd bij brief van 4 augustus 2020, waarbij zij namens [gedaagde] heeft gesteld dat [gedaagde] niet gehouden is tot loonbetaling omdat [eiseres] gedurende de maanden april tot en met juli 2020 niet beschikbaar was voor het verrichten van haar werkzaamheden.
Nadien is verdere correspondentie gevoerd tussen de gemachtigden van beide partijen, doch een en ander heeft niet geleid tot een oplossing van het tussen partijen gerezen geschil.
3. Het geschil
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen, althans te bevelen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
-
Het (achterstallig) loon ad € 8.536,32 bruto vanaf 1 april 2020 tot en met heden, vermeerderd met het afgesproken loon tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
-
De wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te weten (maximaal) 50% van
€ 8.536,32, van het onder a gevorderde; -
De wettelijke rente over het onder a en b gevorderde vanaf de dag van verzuim, te weten 1 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening, en
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan eiseres van de kosten van het geding, waaronder de door de Raad voor Rechtsbijstand op 22 juli 2020 vastgestelde eigen bijdrage ad € 798,- en griffierecht ad € 83,-, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval
voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Aan de vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Zij heeft wel degelijk recht op betaling van haar salaris vanaf 1 april 2020. Het verweer van [gedaagde] gaat volgens [eiseres] niet op. Enerzijds betoogt [gedaagde] immers dat hij niet gehouden is om het loon van [eiseres] (door) te betalen omdat partijen op 13 juli 2020 een (al dan niet tijdelijke) stop van het dienstverband zijn overeengekomen, terwijl [gedaagde] anderzijds betoogt dat hij niet gehouden is tot loon(door)betaling aan [eiseres] , omdat zij niet beschikbaar was voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden. Naar de mening van [eiseres] zijn die stellingen met elkaar in tegenspraak. Bovendien betwist [eiseres] uitdrukkelijk dat zij akkoord is gegaan met een (al dan niet tijdelijke) stop van het dienstverband. [eiseres] betwist ook uitdrukkelijk dat zij in de maanden april, mei, juni en juli 2020 niet beschikbaar is geweest voor het verrichten van haar werkzaamheden voor en bij [gedaagde] . [eiseres] heeft in die maanden gewoon haar werkzaamheden voor en bij haar werkgever verricht. [eiseres] heeft op grond van haar arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2020 recht op loon(door)betaling door werkgever, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van (maximaal) 50% over de achterstallige loonbetaling.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
Vanwege de coronamaatregelen is het restaurantgedeelte van 16 tot en met 20 maart 2020 gesloten geweest. Daarna is alleen het afhaalgedeelte geopend. [eiseres] is vanaf de laatste week van maart 2020 niet meer op het werk verschenen. [gedaagde] heeft [eiseres] meerdere keren verzocht om in het afhaalgedeelte te komen helpen, zoals bestellingen opnemen, helpen met inpakken en eventueel bestellingen bezorgen, maar [eiseres] wilde alleen komen werken als het restaurantgedeelte weer is geopend. Dit blijkt onder meer uit de WeChat (een Chinese App vergelijkbaar met WhatsApp) gesprekken tussen [eiseres] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiseres] meerdere keren telefonisch en via WeChat laten weten dat als er niet wordt gewerkt, er ook geen loon wordt uitbetaald. Uit de door [gedaagde] overgelegde absentielijst blijkt dat [eiseres] weliswaar in mei 2020 40,55 uur heeft gewerkt, maar dat zij in maart 2020 11 dagen x 8 uur niet heeft gewerkt, terwijl zij voor de gehele maand maart 2020 salaris uitbetaald heeft gekregen. [gedaagde] beroept zich dan ook op verrekening als bedoeld in artikel 7:632 lid 1d BW. [gedaagde] meent genoegzaam aangetoond, althans aannemelijk gemaakt te hebben dat [eiseres] werk heeft geweigerd, ook toen [gedaagde] haar heeft aangeboden mee te helpen in het afhaalgedeelte. Het verzoek om ander werk te verrichten is in deze volgens [gedaagde] een redelijk verzoek, aangezien de werkzaamheden in het afhaalgedeelte niet zo heel veel anders zijn dan in de bediening. Zeker in coronatijd, waar bedrijven het moeilijk hebben, mag er volgens [gedaagde] meer flexibiliteit van een werknemer worden verwacht. Op grond van goed werknemerschap had [eiseres] het aangeboden werk niet mogen weigeren, zodat [gedaagde] meent niet gehouden te zijn tot loonbetaling.