Rechtbank Rotterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6086, 9096001 VZ VERZ 21-3881
Rechtbank Rotterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6086, 9096001 VZ VERZ 21-3881
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 6 juli 2021
- Datum publicatie
- 9 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2021:6086
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:671, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 9096001 VZ VERZ 21-3881
Inhoudsindicatie
Ontbinding arbeidsovereenkomst promovenda wegens verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Wel transitievergoeding, geen billijke vergoeding. Geen grond voor toekennen schadevergoeding.
Uitspraak
Zaaknummer: 9096001 VZ VERZ 21-3881
uitspraak: 6 juli 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Erasmus Universitair Medisch Centrum,
gevestigd in Rotterdam,
verzoekster, tevens gedaagde,
gemachtigde mr. S. van Waegeningh
tegen
[verweerster],
wonende in [woonplaats verweerster],
verweerster, tevens eiseres,
gemachtigde mr. E.M.T. Korff.
Partijen worden hierna ‘Erasmus MC’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
- -
-
het verzoekschrift, met producties, ontvangen door de griffie op 17 maart 2021;
- -
-
het verweerschrift, met producties, ontvangen door de griffie op 6 mei 2021;
- -
-
het faxbericht van mr. Korff van 5 mei 2021 met een aanvullende productie (bij productie 0);
- -
-
het faxbericht van mr. Van Waegeningh van 14 mei 2021 met aanvullende producties 59 tot en met 63;
- -
-
het faxbericht van mr. Korff van 15 mei 2021 met aanvullende producties (vijf aanvullingen op productie 0 en één aanvulling op productie 18);
- -
-
het faxbericht van mr. Korff van 16 mei 2021 met producties 93 tot en met 99;
- -
-
de aanvullende productie 100 van [verweerster], overgelegd tijdens de mondelinge behandeling;
- -
-
de pleitaantekeningen van mr. Van Waegeningh;
- -
-
de pleitnota van mr. Korff.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021 tegelijk met het de mondelinge behandeling in de dagvaardingsprocedure met kenmerk 9085877 CV EXPL 21-10037 tussen [verweerster] en Erasmus MC.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op vandaag.
2. De feiten
[verweerster], geboren op [geboortedatum verweerster], is per 1 november 2019 aangesteld bij Erasmus MC in de functie van Wetenschappelijk Onderzoeker ten behoeve van het project “Evaluatie scenario onderwijs spoedzorg”. De aanstelling betrof een tijdelijke aanstelling voor de bepaalde tijd van drie jaar, dus tot en met 31 oktober 2022. Op de aanstelling is de Cao UMC (hierna: de cao) van toepassing. De aanstelling van [verweerster] is met ingang van 1 januari 2020 omgezet in een arbeidsovereenkomst met Erasmus MC, op grond van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA). Het salaris van [verweerster] bedraagt € 3.196,- bruto per maand plus € 489,25 netto per maand in het kader van ‘uitbetaling auto’.
De functie van [verweerster] bestaat uit het doen van onderzoek naar de effectiviteit van spoedzorgonderwijs aan huisartsen in opleiding (hierna: het onderzoek) met de bedoeling dat het onderzoek na drie jaar leidt tot een promotie. Het onderzoek is een samenwerking van de Huisartsenopleiding van het Erasmus MC en het onderwijscentrum Schola Medica die daartoe een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten voor de duur van 36 maanden. Schola Medica financiert het onderzoek voor een bedrag van € 301.319,-.
[naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]) waren de projectleiders van het onderzoek. [naam 1] was ook de direct leidinggevende van [verweerster]. [naam 3] (hierna: [naam 3]) was de beoogd promotor van [verweerster] en [naam 4] was de leidinggevende van [naam 1].. Per 1 september 2020 is [naam 1] niet meer werkzaam bij Erasmus MC en heeft [naam 5] (hierna: [naam 5]) de rol van projectleider van [naam 1] overgenomen.
[verweerster] heeft bij aanvang van haar aanstelling een onderzoeksprotocol geschreven. Schola Medica en [naam 2] hebben [verweerster] in februari 2020 verzocht het onderzoeksprotocol met Schola Medica te delen. [verweerster] heeft dit geweigerd.
Op 11 februari 2020 heeft Erasmus MC het onderzoeksprotocol bij het NVMO Ethical Review Board (ERB) ingediend ter goedkeuring. Ook heeft het Erasmus MC het onderzoeksprotocol met Schola Medica gedeeld.
[verweerster] heeft in e-mails van 20 en 26 februari 2020 bij [naam 4] haar bezwaren geuit tegen het gebruik van haar onderzoeksprotocol voor andere doeleinden, zoals het aanvragen van subsidie bij een innovatiefonds, en zij heeft geklaagd over [naam 6] (hierna: [naam 6]), haar contactpersoon bij Schola Medica. Op enig moment heeft Schola Medica te kennen gegeven dat [verweerster] daar niet meer welkom was.
Op 2 maart 2020 heeft [verweerster] [naam 3] geschreven dat sprake was van schending van wetenschappelijke normen. Op 3 maart 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam 3] en [naam 1] over de door [verweerster] gestelde schendingen van de wetenschappelijke integriteit en het (ontbreken van) vertrouwen over en weer.
Op 31 maart 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam 1], [naam 2] en [naam 7], de vertrouwenspersoon van [verweerster], over het vertrouwen over en weer. [verweerster] heeft naar aanleiding van dit gesprek de beschuldigingen van schending van de wetenschappelijke integriteit jegens Erasmus MC ingetrokken. Ook heeft zij haar excuses aangeboden aan haar begeleiders, welke excuses zij hebben aanvaard.
Op 9 april 2020 heeft [verweerster] [naam 1] gemaild dat zij van [naam 8] (P&O adviseur, hierna: [naam 8]) heeft vernomen dat Erasmus MC de arbeidsovereenkomst wil ontbinden, ondanks de afspraak dat partijen zouden gaan werken aan herstel van het vertrouwen. Op 23 april 2020 vindt hierover een gesprek plaats met [verweerster], [naam 1], [naam 4] en [naam 8]. In het verslag van dit gesprek staat onder meer:
“[…] Uit een gesprek met [naam 8] heeft [verweerster] vervolgens begrepen dat [naam 3], [naam 4] en [naam 1] het contract met haar wilden ontbinden. […]
[naam 4] vraagt aan [naam 8] hier op te reageren. [naam 8] antwoordt dat hij uitvoerig naar [verweerster] heeft geluisterd. Zijn rol is niet om op de inhoud van de werkzaamheden in te gaan, maar om te kijken hoe de situatie is, hoe de situatie moet worden en wat hiervoor nodig is. [naam 8] heeft hierbij de mogelijkheden in volle breedte genoemd: van het hervatten van werkzaamheden of een andere functie tot het beëindigen van het dienstverband. [verweerster] heeft naar zijn mening hetgeen hij heeft gezegd uit zijn verband getrokken.
[…]
[…] De problemen begonnen in februari. [verweerster] verzocht om meer transparantie en hier werd naar haar mening geen gehoor aan gegeven. Hierdoor is bij [verweerster] een zelfbeschermingsmechanisme in werking getreden wat zich o.a. heeft geuit in het raadplegen van de Nederlandse gedragscodes integriteit. Dit heeft zich anders ontwikkeld dan zij had gedacht. Achteraf ziet zij in dat zij dit niet had moeten doen en hiermee het vertrouwen heeft geschaad. […]
[verweerster] stelt zich open voor een onafhankelijke coach. […]”
Vanaf 30 april 2020 hebben [verweerster], [naam 2] en [naam 1] meermaals de voortgang van het onderzoek besproken. Op 26 mei 2020 heeft [naam 1] aangekondigd dat hij Erasmus MC ging verlaten.
[verweerster] heeft een werkdocument opgesteld voor het onderzoekstraject. [naam 2] heeft zijn opmerkingen hierbij op 11 juni 2020 naar [verweerster] gestuurd, waarna [verweerster] ook op
11 juni 2020 op deze opmerkingen heeft gereageerd.
Op 4 juni 2020 heeft [naam 1] een beoordelingsgesprek met [verweerster] gehouden. [verweerster] heeft hiervoor een reflectieverslag geschreven waarin onder andere het volgende staat:
“• Samenwerking: als ik terug blik dan kon ik problemen beter hebben aangepakt. Hiermee bedoel ik dat ik niet emotioneel moest hebben gereageerd maar in gesprek moest zijn gebleven met [naam 1]. In het vervolg heb ik afgesproken om samen in gesprek te gaan met de begeleiders mocht ik weer tegen iets aanlopen en meer vertrouwen in hen te hebben.
• Vertrouwen: als ik terug blik merk ik op dat ik het vertrouwen heb geschaad in mijn begeleiders door hen te verwijten en te verwijzen naar de Nederlandse Gedragscode WI. Dit moest ik niet hebben gedaan en heb afgesproken om in het vervolg, mocht iets zich voordoen, met [naam 1] en/of [naam 4] in gesprek te gaan.
• Communicatie met begeleiders: als ik terug blik merk ik op dat ik impulsieve emails heb gestuurd. In het vervolg heb ik afgesproken met de begeleiders om dit niet meer te doen en om persoonlijk in gesprek te gaan i.p.v. per email. Ook heb ik een coach die mij op weg helpt met ‘effectief communiceren’. […]”
Het samenvattend eindoordeel was onvoldoende/matig. [verweerster] heeft schriftelijk gereageerd op haar beoordeling.
Op 25 juni 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam 1], [naam 4] en [naam 8]. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
“Er zijn geleidelijk toch weer onprettige mailwisselingen ontstaan. Deze kosten veel tijd, zijn schadelijk voor de samenwerking en worden inhoudelijk soms als grensoverschrijdend ervaren. [naam 2] wordt in de mailberichten op een onjuiste wijze aangesproken en [naam 1] vindt dat deze situatie niet vol te houden en onwenselijk is. In de mailwisselingen valt [verweerster] [naam 2] aan op zijn integriteit en wordt [naam 2] door haar gediskwalificeerd als onderzoeksbegeleider en copromotor. Dit komt het onderzoek en de relatie niet ten goede. [naam 2] vraagt zich nu af of hij door moet gaan met het onderzoek, omdat hij het zwaar vindt worden hoe [verweerster] op hem reageert. […]
[…]
Op de vraag van [naam 8] of [verweerster] de situatie ervaart als een conflict tussen haar en [naam 2], antwoordt [verweerster] dat zij graag wil dat [naam 2] vervangen wordt door een andere begeleider die de goede competenties heeft voor dit project.[…]”
Op 30 juni 2020 heeft een vervolgafspraak plaatsgevonden met [verweerster], [naam 1], [naam 2], [naam 4] en [naam 8]. In het verslag hiervan staat onder meer:
“[naam 2] geeft aan vooruit te willen kijken en dat hij de wijze waarop [verweerster] hem aanspreekt niet meer accepteert, zijn grens is bereikt. [verweerster] benoemt de e-mail wisselingen met [naam 2] en het feit dat zij niet op voorhand was ingelicht over het gesprek met Schola Medica. [naam 2] wil hier graag op reageren, maar [verweerster] zegt dat het dan toch weer zelfverdediging wordt van [naam 2]. [naam 8] verzoekt [verweerster] dringend niet meer dit soort opmerkingen te maken. De ervaring van [naam 2] is dat [verweerster] op de stoel van de begeleider gaat zitten en haar eigen gang gaat. In principe hoort een promovendus te doen wat een begeleider vraagt en indien nodig bij verschil van mening, kun je hierover in gesprek gaan met je begeleider. [naam 2] vindt dat hij continue gediskwalificeerd wordt door [verweerster]. […]
[naam 2] noemt voor zichzelf een drietal voorwaarden om de samenwerking te kunnen continueren:
1. Er wordt niet meer respectloos en onprofessioneel gecommuniceerd (per e-mail).
2. Elke week is er overleg van een uur tussen [naam 2], [verweerster] en [naam 1]. [verweerster] notuleert het gesprek en er worden afspraken gemaakt waarmee verder aan de slag wordt gegaan.
3. Het moet duidelijk zijn dat [naam 2] de begeleider is en bepaalt hoe het onderzoek gaat. […]
[…] [verweerster] vraagt of [naam 2] een time out opgelegd kan krijgen. [naam 8] zegt dat [verweerster] dit niet bepaalt en vindt dit een kwalijke opmerking.
[naam 2] zegt dat voor hem nu écht de grens bereikt is en wil niet meer deelnemen aan het gesprek. […]”
[verweerster] heeft zich op 1 juli 2020 ziekgemeld.
[naam 2] heeft het onderzoeksprotocol aangepast in overleg met Schola Medica. [verweerster] heeft per e-mail van 30 juli 2020 bezwaren geuit tegen de aanpassingen en tegen de vermelding van [naam 2] als projectbegeleider.
Op 14 september en 12 oktober 2020 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden tussen [verweerster] en [naam 2].
Op 15 oktober 2020 heeft [verweerster] [naam 4] gemaild dat zij, na overleg met de arboarts, wil beginnen met re-integratiewerkzaamheden waarbij zij nog geen contact hoeft te hebben met [naam 2]. Ook heeft [verweerster] te kennen gegeven dat zij [naam 2] niet wil als dagelijks begeleider. [naam 4] heeft [verweerster] een aantal taken voorgesteld die zij alvast kan doen in overleg met de andere leden van het promotieteam/de projectgroep en heeft voorgesteld dat [verweerster] een afspraak maakt met [naam 3] en [naam 5] om verder te gaan met het onderzoek.
[verweerster] heeft Erasmus MC verzocht haar arbeidsovereenkomst aan te passen, in die zin dat de functie van [verweerster] Onderzoeker in Opleiding wordt, in plaats van Wetenschappelijk Onderzoeker. [naam 4] schrijft naar aanleiding van dit verzoek in zijn e-mail van 26 oktober 2020:
“Ons uitgangspunt is in deze ook niet veranderd, in die zin dat wij Mevrouw [verweerster] altijd de mogelijkheid hebben willen bieden en welk bod nog steeds geldt, om met dit onderzoek te promoveren.”
Op verzoek van [verweerster] heeft er mediation plaatsgevonden over de door haar gewenste aanpassing van de arbeidsovereenkomst maar dit mediationtraject heeft niet tot overeenstemming geleid.
[naam 4] heeft [verweerster] in e-mails van 2 en 5 november 2020 geschreven dat de mediation tussen haar en [naam 2] zo snel mogelijk hervat moest worden en dat het van belang is dat het contact tussen [verweerster] en Schola Medica zou worden hersteld. [naam 4] heeft [verweerster] aangeboden dat hij of [naam 2] aanwezig zou zijn bij het eerste gesprek. Op 4 december 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [naam 4] en de directeur van Schola Medica waarbij [verweerster] en Schola Medica afspraken maken over de voorwaarden voor de herstart van de samenwerking.
[verweerster] heeft in haar e-mail van 5 januari 2021 bij [naam 4] bezwaren geuit over de wijzigingen die [naam 2] heeft aangebracht aan het onderzoeksprotocol en over het feit dat [naam 2] is opgenomen als projectleider. [naam 3] heeft [verweerster] in zijn e-mail van 9 januari 2021 geschreven dat hij haar wederom verzoekt [naam 2] in de e-mails mee te nemen. In zijn e-mail van 11 januari 2021 heeft [naam 4] [verweerster] te kennen gegeven dat hij wil dat de mediation met [naam 2] op korte termijn wordt afgerond.
[verweerster] heeft op 15 januari 2021 een brief gestuurd aan Erasmus MC met als titel “Bezwaarschrift”. In deze brief heeft [verweerster] bezwaren geuit over de wijzigingen die [naam 2] heeft aangebracht in het onderzoeksprotocol, die volgens haar incorrect zijn en in strijd met de VSNU-regelgeving. [naam 2] heeft in zijn e-mail van 26 januari 2021 gereageerd op de brief van [verweerster]. Ook heeft op 26 januari 2021 een gesprek over de bezwaren van [verweerster] en de reactie van [naam 2] plaatsgevonden met [verweerster], [naam 3], [naam 4] en [naam 2]. Naar aanleiding van de (concept)notulen van [verweerster] heeft [naam 3] in zijn e-mail aan [verweerster] van 14 februari 2021 geschreven dat veel zaken niet correct in de notulen zijn weergegeven en dat de wijze waarop [verweerster] de notulen heeft geschreven, inclusief de benadering van stafleden van de afdeling, hem zorgen baart voor de toekomstige samenwerking.
[naam 4] heeft [verweerster] per e-mail van 12 februari 2021 geschreven dat zij ondanks meerdere verzoeken nog niet had gereageerd op zijn verzoek een afspraak met [naam 2] en de mediator te maken en dat hij dit een onwenselijke situatie vond. De mediator heeft de mediation tussen [verweerster] en [naam 2] op 12 februari 2021 beëindigd.
Op 15 februari 2021 heeft [verweerster] zich ziekgemeld.
[naam 2] heeft op 16 februari 2021 een klacht ingediend over de manier waarop zij hem bejegende.
In hun brief van 23 februari 2021 aan [verweerster] hebben [naam 4] en [naam 3] aangekondigd dat Erasmus MC de arbeidsovereenkomst met [verweerster] wenst te beëindigd en hebben zij [verweerster] op grond van artikel 7.3.9 van de cao per direct buitengewoon verlof verleend.
3. Het geschil
Het verzoek van Erasmus MC en het verweer van [verweerster]
Erasmus MC verzoekt (samengevat) om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- -
-
de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW;
- -
-
te bepalen dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster];
- -
-
te bepalen dat Erasmus MC geen transitievergoeding aan [verweerster] is verschuldigd;
- -
-
het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de kortst mogelijke termijn op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW.
Erasmus MC legt aan haar verzoek ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding en dat herplaatsing in de gegeven omstandigheden niet in de rede ligt. Zij stelt dat [verweerster] blijk heeft gegeven van een zodanig wantrouwende en conflictueuze houding jegens diverse personen in haar directe werkomgeving, dat hierdoor een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan die onherstelbaar is gebleken (g-grond). Herplaatsing van [verweerster] ligt niet in de rede, omdat door de gedragingen van [verweerster] een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is ontstaan en omdat [verweerster] binnen Erasmus MC een specifieke en extern gefinancierde functie uitoefent. Omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster], verzoekt Erasmus MC de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, zonder inachtneming van de opzegtermijn.
[verweerster] voert in de eerste plaats aan dat sprake is van een opzegverbod, omdat het ontbindingsverzoek verband houdt met arbeidsongeschiktheid.
Subsidiair voert [verweerster] aan dat de verstoorde arbeidsverhouding opzettelijk eenzijdig door Erasmus MC is gecreëerd. Erasmus MC heeft [verweerster] slechts aangesteld om financiering binnen te halen voor andere doeleinden dan het onderzoek en had nooit de bedoeling [verweerster] een promotietraject te geven. De verwijten die Erasmus MC [verweerster] maakt, zien op (vermeend) disfunctioneren. Omdat Erasmus MC hiervan geen dossier heeft, is zij een arbeidsconflict gaan creëren. Erasmus MC heeft de verwijten die zij [verweerster] maakt nooit besproken in functioneringsgesprekken, er is geen verbetertraject gestart en ook is geen scholing aangeboden. Ook is sprake geweest van pesten/intimidatie en discriminatie. Daarom is sprake van ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van Erasmus MC. Erasmus MC heeft nagelaten onderzoek te doen naar eventuele herplaatsing in een andere passende functie, al dan niet met behulp van scholing. Erasmus MC heeft [verweerster] eenzijdig van het onderzoek gehaald en sinds haar ziekmelding vervult een andere persoon haar functie en zet haar onderzoek voort. Erasmus MC schiet hierdoor tekort in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (artikel 6:74 BW).
Het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek van [verweerster] en het verweer van Erasmus MC
[verweerster] verzoekt, samengevat, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
subsidiair:
als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden:
II. een transitievergoeding van € 2.112,51 en een billijke vergoeding van € 300.000,- bruto;
III. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verweerster] geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking;
IV. in geval de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden:
1. primair:
- wedertewerkstelling in haar eigen functie (zodra zij hersteld is), met hetzij een nieuwe promotor en copromotor van de afdeling Huisartsgeneeskunde of een nieuwe promotor en copromotor van een andere afdeling binnen Erasmus MC;
- -
-
wijziging van de arbeidsovereenkomst/arbeidsvoorwaarden in de OiO-arbeidsovereenkomst, vanaf 1 november 2019, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
- -
-
verlenging duur OiO-arbeidsovereenkomst voor de duur van 3 naar 4 jaar;
- -
-
behoud van haar huidige salaris;
2. subsidiair nevenverzoek (herplaatsing):
- herplaatsing op een andere afdeling binnen Erasmus MC, waarbij zij haar huidige onderzoek voort kan zetten (met als doel alsnog te kunnen promoveren) dan wel herplaatsing op een ander promotieonderzoek;
- wijziging van de WO-arbeidsovereenkomst/arbeidsvoorwaarden in de OiO-arbeidsovereenkomst;
- verlenging van de duur arbeidsovereenkomst van 3 naar 4 jaar;
- behoud van haar huidige salaris;
3. (voorwaardelijk) nevenverzoek (schadevergoeding verschil WO-/OiO-loon):
bij toewijzing van de primaire of subsidiaire nevenvordering, en indien Erasmus MC een (voorwaardelijke) loonvordering vanwege het verschil WO-/OiO-loon instelt:
-
[verweerster] niet te veroordelen tot terugbetaling van het loonverschil tussen het WO-salaris en het OiO salaris;
-
een schadevergoeding ter hoogte van dit loonverschil/loonvordering, vanaf
1 november 2019 tot de datum van opeisbaarheid;
4. meer subsidiair nevenverzoek (schadevergoeding van € 300.000,- netto):
als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en de primaire en subsidiaire nevenverzoeken worden afgewezen:
a. een schadevergoeding van € 300.000,- netto;
5. meest subsidiair nevenverzoek (verzoek tot positief getuigschrift en referenties):
als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden:
-
een positief geredigeerd getuigschrift;
-
desgevraagd positieve referenties.
V. buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten van deze procedure en de dagvaardingsprocedure;
VI. de wettelijke rente over de vergoedingen vanaf de datum van het verzoekschrift en/of de datum van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag.
[verweerster] stelt dat Erasmus MC ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW), tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst (artikel 6:74 BW), onzorgvuldig heeft gehandeld en heeft gehandeld in strijd met de Arbowet, in combinatie met de onzekere coronatijd, de slechte arbeidsmarktpositie van [verweerster] en een beroepsziekte (artikel 7:658 BW).
Erasmus MC voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hierna verder ingegaan.