Rechtbank Rotterdam, 15-09-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9060, 9250403
Rechtbank Rotterdam, 15-09-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9060, 9250403
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 15 september 2021
- Datum publicatie
- 22 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2021:9060
- Zaaknummer
- 9250403
Inhoudsindicatie
Geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen van kapitein die naakt recreeert en zich laat masseren aan boord. Ook geen ontbinding op de g-grond / i-grond.
Uitspraak
zaaknummer: 9250403 VZ VERZ 21-9389
uitspraak: 15 september 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
[verzoekster]
,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats verzoekster],
verzoekster in het verzoek,
verweerster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.B. Kloosterman,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder],
verweerder in het verzoek,
verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M. de Kip.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerder]’.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
- -
-
het verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 31 mei 2021, met bijlagen;
- -
-
het verweerschrift, binnengekomen ter griffie op 17 augustus 2021, met bijlagen;
- -
-
de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster].
De mondelinge behandeling van het verzoek is gehouden op 25 augustus 2021. Namens [verzoekster] zijn verschenen [naam 1] (CEO) en [naam 2] (manager HR) en [naam 3] (HR), bijgestaan door de gemachtigde mr. J.B. Kloosterman. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn broer, [naam 4] en zijn echtgenote mevrouw [naam 5], bijgestaan door de gemachtigden mrs. M. de Kip en C.N. Dumpel.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
[verweerder], geboren op [geboortedatum verweerder], is op 17 december 2011 in dienst getreden van [verzoekster] in de functie van kapitein. Laatstelijk was hij werkzaam als kapitein van het [naam schip 1]. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Zeevarenden (hierna: de cao) van toepassing. Het bruto maandsalaris van [verweerder] bedraagt € 8.203,- exclusief emolumenten.
Het concern van [verzoekster] beheert een vloot van circa 32 Nederlandse handelsschepen, die wereldwijd worden ingezet. Het [naam schip 1], waarop [verweerder] laatstelijk dienst heeft gedaan als kapitein en gezagvoerder, is een gastanker van 115 meter. Op het schip zijn 16 werknemers veelal van verschillende nationaliteiten werkzaam.
Op 11 juli 2020 is het [naam schip 1] onder gezag van [verweerder] vertrokken uit de haven Zuid-Korea met een lading vloeibaar gas. De reis duurde tot 11 november 2020. Na deze reis heeft [verzoekster] signalen ontvangen dat [verweerder] een aantal incidenten heeft veroorzaakt, waar de veiligheid en het vertrouwen in hem geschaad leken te worden.
[verzoekster] heeft naar aanleiding van die signalen een onderzoek ingesteld. Op 3 december 2020 heeft er een gesprek met [verweerder] plaatsgevonden. Namens [verzoekster] waren de heren [naam 2] (manager HR) en [naam 6] (Crewing Manager) aanwezig. Van dit gesprek is een gespreksverslag opgemaakt.
In het gespreksverslag van 3 december 2020 staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Er zijn echter wel verontrustende terugkoppelingen ontvangen van een aantal zeevarenden over de omstandigheden aan boord van de [naam schip 1]. Daaruit valt op te maken dat een aantal zeevarenden niet langer wenst te varen met [verweerder] vanwege een aantal specifieke gedragingen van de kapitein aan boord.
(…)
Vanuit [verzoekster] wordt aangegeven dat de kapitein zich soms te nadrukkelijk en direct uitspreekt richting collega zeevarenden en externe partijen. Collega zeevarenden voelen zich, om verschillende redenen, niet altijd comfortabel met de communicatiestijl van [verweerder].
(…)
Voorts is het onder de aandacht gebracht van de rederij dat [verweerder] de gewoonte heeft om geheel naakt te zonnen op het schavot (d.w.z.: het bovenste dek van een scheepsaccommodatie) of op een van de accommodatie dekken van het schip. (…) [verweerder] geeft hierop aan dat dit een tijdverdrijf betreft welke hij reeds enige jaren aan boord beoefenend en dat hij dit tevens openlijk communiceert aan boord. Met andere woorden, collega zeevarenden worden er op geattendeerd op welke tijdstippen de kapitein zich op welk dek bevindt. [verweerder] geeft ook aan dat hij nimmer is geattendeerd door collega’s dat men zijn gedrag als vervelend ervaart.
(…)
De rederij is ook recentelijk geïnformeerd dat [verweerder] zich (al dan niet naakt) tegen betaling laat masseren door matrozen aan boord van de [naam schip 1]. (…) De rederij is hierop een intern onderzoek gestart waarbij verschillende ex-bemanningsleden van [verweerder] zijn benaderd. Alle betrokken zeevarenden erkennen zonder uitzondering bekend te zijn met het feit dat [verweerder] de matrozen vraagt hem te masseren. Er wordt tevens aangegeven dat van feitelijke dwang geen sprake is en dat [verweerder] een vergoeding geeft voor de massage.
Wanneer [verweerder] gevraagd wordt naar zijn reactie betreffende de massages geeft hij openlijk toe dat hij zich laat masseren door matrozen aan boord. Dit is niet iets van de laatste periode en de oorsprong hiervan gaat reeds enkele jaren terug. (…) [verweerder] geeft aan dat hij het verzoek tot massage doet via een officier of via de bootsman om te voorkomen dat een matroos zich verplicht zou voelen om de kapitein te masseren. Tevens wordt aangegeven dat de massage tegen betaling wordt uitgevoerd. Op de vraag van
[naam 6] wat de motieven zijn van [verweerder] om zich te laten masseren wordt aangegeven dat dit een methode van ontspanning is voor de kapitein. Naar eigen zeggen is de behoefte zich te laten masseren ontstaan vanuit het feit dat een aantal recreatie/ ontspanningsmogelijkheden in het verleden van de schepen is verwijderd.
Er wordt door de rederij aangevoerd dat de in het gesprek genoemde omstandigheden ertoe geleid hebben dat de rederij heeft geoordeeld dat aan boord van de [naam schip 1] een cultuur is ontstaan welke niet in lijn is met de professionele standaarden en waarden van het bedrijf. Als gevolg hiervan is besloten dat [verweerder], ondankszijn eigen verzoek, niet teruggeplaatst wordt aan boord van de [naam schip 1]. In plaats daarvan zal hij in januari 2021 aan boord geplaatst worden van de [naam schip 2] welke als vaargebied Europa heeft. [verweerder] geeft aan dat hij teleurgesteld is dat hij niet mag terugkeren naar de [naam schip 1].
Aan het einde van het gesprek wordt door [naam 6] de vraag gesteld of [verweerder] kan en wil instemmen met de volgende afspraken:
- geen toekomstige naaktrecreatie aan boord van schepen van [verzoekster]; en
- - -geen toekomstige massages aan boord van schepen van [verzoekster]”.
Het verslag is naar [verweerder] opgestuurd voor ondertekening, maar het is door [verweerder] ongetekend gelaten.
Bij brief van 22 december 2020 heeft [verweerder] op het gesprekverslag van 3 december 2020 gereageerd en daarin staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Naakt recreatie (zonnen en masseren)
Opgegroeid in de vrijgevochten jaren zeventig, kunt u mij verwijten dat ik de huidige tijdgeest niet meer versta. Daar ik altijd absolute openheid heb nagestreefd, zie ook mijn recente overwerklijsten in Wachtkeeper, kan er geen onduidelijkheid bestaan over mijn goede intenties. De termen ‘seksueel ongepast en seksueel ongewenst gedrag’ zijn mijn inziens absoluut niet van toepassing op mijn bedrag aan boord. Mijn masseurs, acht in totaal, varieerden in rang van bootsman, vol matroos, licht matroos, steward en jongste bediende.
De nationaliteiten: Filipijns en Indonesisch. Het standaard bedrag per massage van 90 minuten bedraagt € 20 of $ 25 ongeacht rang of nationaliteit. Daar er ook andere betaalde diensten normaliter aan boord verricht worden (haar knippen en de privé was verzorgen) lijkt mij een gevaar op financiële onafhankelijkheid niet van toepassing. In tegenstelling tot wat [naam 6] schrijft op bladzijde 6 zal ik genoemde naakt recreaties staken”.
Op 14 januari 2021 heeft er weer een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij ook de CEO van [verzoekster] aanwezig was. Aan [verweerder] is onder meer duidelijk gemaakt dat hij zijn gedrag moet aanpassen.
In het e-mailbericht van 17 januari 2021 schrijft [verweerder] aan [verzoekster] het volgende:
“Naar aanleiding van ons gesprek van afgelopen donderdag 14 januari j.l. waarin u om mijn reactie vraagt, wil ik u het volgende schrijven.
Naar eer en geweten heb ik mij altijd geconformeerd aan de normen en waarden die bij [verzoekster] gangbaar zijn. Daar kan, mijn inziens, geen misverstand over bestaan. Wel is in ons gesprek mij duidelijk geworden dat het tijdbeeld anno 2020 wezenlijk anders is dan die uit 2011 en 2015. Dat spijt mij oprecht en U kunt ervan overtuigd zijn dat ik mijn gedrag aan boord daarop aanpas. In mijn schrijven van 22 December 2020 heb ik U beloofd dat ik de naaktrecreaties aan boord (zonnebaden en masseren) staak. Dat is een belofte waaraan U mij kunt houden.
Met veel plezier heb ik mij de afgelopen 9 jaar voor [verzoekster] ingezet, en zou dan ook graag deze inzet nu en in de toekomst willen voortzetten”.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2021 heeft de heer [naam 2] namens [verzoekster] onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven: “(….) We missen in onderstaand bericht je zelfreflectie op andere aspecten die benoemd zijn in de gesprekken en niet in de values liggen van [verzoekster]. Dit ondanks ons duidelijk verzoek. Jij komt echter enkel met een reactie dat je dit niet meer zal doen en geeft op geen enkele manier aan inzicht te hebben over de ernst van de situatie. We kunnen er dan ook niet van op aan dat jij weet wat ervan je wordt verwacht en dat je ook het juiste gedrag gaat vertonen. (….) Jouw mail geeft ons geen vertrouwen dat je de ernst van de situatie begrijpt en je geeft ook niet aan hoe wij kunnen vertrouwen dat jij nog verder als onze kapitein op een schip kan functioneren. Je geeft aan dat je graag nog verder wil maar wij zien niet goed hoe dat zou moeten omdat er geen vertrouwen is dat jij op de gewenste manier kan functioneren, terwijl we daar blind op moeten kunnen vertrouwen, omdat je tijdens een reis niet gezien wordt en wij dus niet kunnen zien hoe het verloopt. We hebben de belangen van alle opvarenden te beschermen”.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2021 wordt aan [verweerder] medegedeeld dat [verzoekster] afscheid van hem wil nemen en is aan hem een beëindigingsvoorstel gedaan, inhoudende beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2021, met een beëindigingsvergoeding van € 27.315,99 bruto.
[naam 7] van de vakbond, waar [verweerder] lid van is, heeft naar aanleiding van het voorstel van [verzoekster] contact opgenomen en na enige correspondentie over onder meer de einddatum en de vakantiedagen is het voorstel door [verweerder] geaccepteerd. [verweerder] heeft de vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) op 29 januari 2021 ondertekend.
Op 4 februari 2021 heeft [verweerder] zich ziek gemeld en heeft hij gebruik gemaakt van de intrekkingstermijn ex artikel 7:670b lid 2 BW en de VSO ontbonden. De broer van [verweerder] heeft zich vervolgens bij [verzoekster] gemeld als nieuwe gemachtigde van [verweerder].
[verzoekster] heeft nog een voorstel aan [verweerder] gedaan, maar dat is door [verweerder] afgewezen.
3. Het verzoek van [verzoekster] en de grondslag daarvan
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] (voorwaardelijk) te ontbinden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (anders dan in het petitum is vermeld) primair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo 669 lid 1 jo lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen), subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo 669 lid 1 jo lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhouding), meer subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo 669 lid 1 jo lid 3 sub i BW (cumulatiegrond) en daarbij in alle gevallen te bepalen dat de ontbinding geschiedt op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van enige (transitie)vergoeding, alsmede [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] naast de bovenstaande vaststaande feiten - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag.
De primaire grondslag voor het verzoek is dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Er is sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag. [verweerder] heeft zich jarenlang door ondergeschikten laten masseren tegen betaling. Ook was er sprake van naaktrecreatie aan boord. [verweerder] heeft hiermee een onveilige situatie gecreëerd, terwijl hij als kapitein juist de veiligheid van zijn bemanning moet garanderen. Dit gedrag van [verweerder] is ongepast en ontoelaatbaar. [verzoekster] was niet eerder bekend met dit gedrag, anders had zij onmiddellijk ingegrepen.
Hoewel [verweerder] excuses heeft aangeboden voor zijn gedrag en te kennen heeft gegeven bereid te zijn dit gedrag te staken, is dit onvoldoende voor een verdere samenwerking. [verweerder] heeft geen enkel zelfinzicht getoond. Door [verweerder] is alleen vermeld dat het tijdsbeeld anno 2020 anders is dan in 2011 en 2015. Hieruit blijkt dat bij [verweerder] geen besef is dat zijn gedrag onacceptabel is. Niet blijkt dat [verweerder] de normen en waarden van [verzoekster] onderschrijft en uitdraagt. De verhouding tussen partijen is volledig verstoord geraakt. Er is dus sprake van een verstoring van de verstandhouding, zodanig dat deze dient te leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond.
Voor zover de individuele gronden niet voldragen zijn, verzoekt [verzoekster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de i-grond.
Er is geen sprake van dat [verzoekster] aan [verweerder] een nieuwe kans had moeten bieden of een andere sanctie had moeten toepassen. Het gedrag en de afwezigheid van enig inzicht in dit verkeerd handelen heeft gewoon plaatsgevonden en er is geen enkele vertrouwensbasis meer. [verzoekster] moet optreden. De reputatie van [verzoekster] staat op het spel en zij dient de veiligheid van al haar werknemers te garanderen.
Het opzegverbod staat de ontbinding niet in de weg. De ziekte heeft immers niets van doen met het verzoek en de gronden daarvan. [verweerder] wil het dienstverband ook niet in stand laten nu hij de VSO enkel heeft ontbonden om te voorkomen dat hij geen uitkering zou krijgen in verband met zijn ziekmelding op 4 februari 2021.
[verweerder] heeft geen recht op enige vergoeding. Als er al aanleiding zou bestaan voor toekenning van een vergoeding, dan is de transitievergoeding het maximaal haalbare. Er is geen reden of grond voor meer. Ook is er geen grond voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van het HSK traject heeft [verzoekster] aangevoerd dat voor toekenning daarvan evenmin een wettelijke grond bestaat. Voor wat betreft de vakantiedagen heeft [verzoekster] gesteld dat die uiteraard correct afgewikkeld zullen worden.
Op de verdere stellingen van [verzoekster] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.