Rechtbank Rotterdam, 01-06-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4416, 9779562
Rechtbank Rotterdam, 01-06-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4416, 9779562
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 1 juni 2022
- Datum publicatie
- 14 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:4416
- Zaaknummer
- 9779562
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven.
Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 9779562 \ VZ VERZ 22-3873
datum uitspraak: 1 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Can,
tegen
[verweerster] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigden: mr. Z.N. Aliar en mr. R.P.R. Nolten.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.
1. De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
-
het verzoekschrift tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 5, ter griffie ontvangen op 29 maart 2022;
- -
-
het verweerschrift tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 17, ter griffie ontvangen op 6 mei 2022;
- -
-
de beslissing van de meervoudige kamer voor verschoningszaken van 9 mei 2022 waarbij het verzoek van mr. W.J.J. Wetzels om zich te mogen verschonen is toegewezen.
Op 11 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.
2. De feiten
[verzoeker] is op 1 juli 2002 in dienst getreden van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) als eerste monteur.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst die [verzoeker] heeft gesloten met [naam bedrijf 1] staat dat de werknemer verklaart op de hoogte te zijn van en in te stemmen met de bij [naam bedrijf 1] geldende arbeids- en bedrijfsregels.
Per 1 januari 2019 is [naam bedrijf 1] overgenomen door [verweerster] , een erkende autodealer van de automerken Fiat, Alfa Romeo, Abarth en Jeep. [verzoeker] is per die datum, met behoud van rechten en plichten, in dienst getreden bij [verweerster] . Laatstelijk verrichte [verzoeker] de functie van meewerkend voorman voor 38 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 3.402,00 exclusief emolumenten. In deze functie had [verzoeker] , samen met zijn collega de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) de dagelijkse leiding op de werkplaats. Daarnaast was hij verantwoordelijk voor het repareren, onderhouden en afleverklaar maken van motorvoertuigen en voerde hij, als erkend apk-keurmeester geregistreerd bij de RDW, apk-keuringen uit.
In het bedrijfsreglement van [verweerster] is het volgende opgenomen:
“2.6 DIEFSTAL, VERMISSING OF BESCHADIGINGEN
Wij gaan ervan uit dat het personeel eerlijk is. Om toch het e.e.a. helder te hebben gelden er
in het pand de volgende regels:
• Het is aan werknemers niet toegestaan om materialen, zonder goedkeuring van een
directielid, mee te nemen van het bedrijf voor eigen gebruik, gebruik voor derden of welk
ander doel dan ook buiten onze eigen bedrijfsdoeleinden.
• Bestelling van materialen voor eigen gebruik of gebruik voor derden mag uitsluitend
plaatsvinden na goedkeuring van de directie.
Overtreding van de regels kan ontslag op staande voet tot gevolg hebben. Bij vermissing of
beschadiging van eigendommen van het bedrijf of van de client, die de werknemer in gebruik dan wel in bruikleen heeft, dient direct aangifte gedaan te worden bij de direct leidinggevende en zo nodig bij de politie. Voor beschadiging of vermissing van persoonlijke eigendommen is [verweerster] niet verantwoordelijk.
(...)
PERSONEELSAANKOPEN
Aanschaf van onderdelen:
• Medewerkers van [verweerster] kunnen onderdelen aanschaffen bij het magazijn uitsluitend tegen contante (of pin) betaling.
• Ten behoeve van de handling hanteert het magazijn een marge van 5%.
• Een medewerker mag voor maximaal € 1.500,- exclusief btw per jaar aan onderdelen
afnemen.
Werken aan eigen auto:
• Onder "eigen auto" wordt verstaan auto's, die eigendom zijn van werknemer en diens
gezinsleden.
• Werken aan eigen auto's mag alleen na goedkeuring van leidinggevende.”
Eind 2021 is [verweerster] een onderzoek gestart naar aanleiding van een vermoeden van (grootschalige) diefstal en/of fraude door haar werknemers in de vestiging waar [verzoeker] werkte in verband met tegenvallende financiële resultaten. Voor dit onderzoek heeft zij in de periode van 23 december 2021 tot en met 22 januari 2022 gebruik gemaakt van camera’s gericht op de werkplek in de werkplaats alwaar [verzoeker] en zijn collega’s hun werkzaamheden uitvoerden en daarmee opnamen gemaakt. Daarnaast heeft [verweerster] gecontroleerd of de kentekens genoemd op de facturen van leveranciers met betrekking tot bestelde onderdelen in haar systeem stonden en één en ander vergeleken met de data van de facturen, de klokkaarten van de werknemers (waaronder [verzoeker] ) en de uitgevoerde apk-keuringen.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 31 januari 2022 op staande voet ontslagen. In de brief van diezelfde dag heeft [verweerster] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verzoeker] :
“De directie van [verweerster] heeft moeten constateren dat u:
1) al dan niet in samenwerking met andere collega’s zonder medeweten en zonder instemming van de directie:
- op naam van [verweerster] verschillende onderdelen/materialen heeft besteld voor eigen gebruik
en/of het gebruik voor derden;
- materialen van [verweerster] heeft weggenomen dan wel heeft gebruikt voor eigen gebruik, gebruik voor derden of voor een doel anders dan bedrijfsdoeleinden;
- onder werktijd, op de werkvloer met materialen en apparatuur van [verweerster] werkzaamheden
heeft verricht aan auto’s van uzelf en/of derden.
(...)
Wij hebben u te kennen gegeven dat de bovengenoemde gedragingen onacceptabel zijn. Uw
gedragingen vormen in onze visie een dringende reden die een ontslag op staande voet
rechtvaardigt.
Wij achten u gedragingen des te kwalijker, omdat u onder werktijd met materialen en apparatuur van [verweerster] voor eigen rekening werkzaamheden heeft verricht. Hierdoor heeft [verweerster] aanzienlijke (omzet) schade geleden. Gelet op het voorgaande rest ons geen andere optie dan uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op grond van een dringende reden te beëindigen.
Wij hebben in onze besluitvorming laten meewegen dat u tijdens het gesprek d.d. 31 januari 2022 een leugenachtige verklaring tegen ons heeft afgelegd. Ook heeft u op 3 november 2021 een officiële waarschuwing ontvangen. Deze waarschuwing zag op het feit dat u meerdere kwetsende en zeer ernstige uitlatingen hebt gedaan jegens meerdere collega’s. U heeft tegen deze collega’s gezegd dat zij nazi’s en/of SS’ers waren, omdat zij zich hadden gevaccineerd. Ook heeft u deze collega’s foto’s van hakenkruizen en SS-soldaten getoond. Door uw handelingen heeft u het noodzakelijke vertrouwen van [verweerster] Rotterdam ernstig en onherstelbaar beschaamd.
Bevestiging ontslag op staande voet
Uw handelwijze zoals hiervoor weergegeven vormt voor [verweerster] -tezamen met, maar ook los van de eerdere incidenten- een dringende reden om uw arbeidsovereenkomst per heden te beëindigen. Dit betekent dat uw dienstverband op en ingaande 31 januari 2022 met onmiddellijke ingang is geëindigd op grond van een dringende reden.”
3. Het geschil
[verzoeker] heeft - samengevat weergegeven - verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
I. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van zijn salaris inclusief emolumenten en vermeerderd met de wettelijke verhoging, vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
II. [verzoeker] in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten binnen twee dagen na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom;
en in de hoofdzaak:
III. primair het ontslag op staande voet te vernietigen, [verweerster] te veroordelen om [verzoeker] toe ta laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van zijn salaris inclusief emolumenten en vermeerderd met de wettelijke verhoging, vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
IV. subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 25.000,00 bruto, de transitievergoeding van € 23.984,10 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.696,64 bruto;
V. meer subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van € 23.984,10 bruto;
VI. zowel primair, subsidiair als meer subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 915,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] meegedeeld af te zien van het primair verzochte.
[verzoeker] baseert zijn verzoeken, voor zover nu van belang, op het volgende.
Er is geen dringende reden aanwezig die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoeker] heeft geen - en zeker niet op grootschalig niveau - werkzaamheden uitgevoerd voor eigen rekening. Hij heeft enkel buiten werktijd en in de eigen pauzes werkzaamheden verricht aan auto’s van familieleden en hij heeft sporadisch voor eigen gebruik kleine onderdelen besteld op naam van [verweerster] en hiervoor ook betaald. Deze gang van zaken was gebruikelijk bij [naam bedrijf 1] en [verweerster] heeft hiervoor ook toestemming verleend, in die zin dat de filiaalmanager het prima vond en het wist en bij de overname is gezegd dat er niks zou veranderen.
[verzoeker] heeft geen kennis genomen van enig bedrijfsreglement. De gedragingen zijn ook onvoldoende om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. [verweerster] had kunnen volstaan met een waarschuwing. Ook zijn de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals zijn langdurige dienstverband, niet meegewogen door [verweerster] . Het ontslag op staande voet is bovendien niet onverwijld gegeven, omdat de eerdere waarschuwing uit november 2021 eveneens is betrokken in de opzegging.
[verzoeker] berust in de opzegging, maar maakt, nu het ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten, aanspraak op een billijke vergoeding van € 25.000,00, de transitievergoeding van € 23.984,10 en een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging waarbij rekening is gehouden met een opzegtermijn van vier maanden zodat deze vergoeding € 14.696,64 bedraagt.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer tegen de verzoeken van [verzoeker] en heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] dan wel afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
Samengevat betoogt [verweerster] dat het ontslag op staande voet, dat onverwijld is gegeven, stand houdt, dat sprake is geweest van de door haar aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden en dat om die reden geen plaats is voor enige vergoeding. Uit het onderzoek is gebleken dat [verzoeker] , al dan niet met collega’s, op naam van [verweerster] verschillende onderdelen en materialen bestelde en deze gebruikt heeft voor werkzaamheden aan auto’s die niet in het systeem van [verweerster] geregistreerd stonden en waarvoor niet werd betaald aan [verweerster] . Daarnaast werden de werkzaamheden aan de desbetreffende auto’s tijdens werktijd en op de werkvloer verricht. Dit terwijl hij de leiding op de werkplaats had en verantwoordelijk was voor het coördineren, aansturen én de controle van de urenverantwoording van de medewerkers in de werkplaats. Het was [verzoeker] bekend dat deze gedragingen niet waren toegestaan bij [verweerster] .
[verweerster] heeft voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e (verwijtbaar handelen of nalaten), sub g (verstoorde arbeidsverhouding) of sub i (combinatie van gronden) BW. Daarnaast heeft [verweerster] voor dat geval verzocht de loonvordering af te wijzen dan wel te matigen omdat [verzoeker] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor werk. Ook de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten dienen in dat geval te worden afgewezen.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna bij de beoordeling behandeld.