Rechtbank Rotterdam, 16-06-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4905, ROT 22/574
Rechtbank Rotterdam, 16-06-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4905, ROT 22/574
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 16 juni 2022
- Datum publicatie
- 20 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:4905
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:1943, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 22/574
Inhoudsindicatie
Onderzoek alcoholgebruik en voorlopig niet rijden, ademonderzoek, twintigminuteneis, CBR, beroep ongegrond
Uitspraak
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/574
(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: [naam]).
Procesverloop
Met het besluit van 1 september 2021 heeft verweerder bepaald dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik en dat hij voorlopig niet mag rijden (het primaire besluit).
Met het bestreden besluit van 23 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
1. Eiser is op 17 juli 2021 als bestuurder van een voertuig (snorfiets, Go-scooter) op de openbare weg staande gehouden door verbalisanten van de politie, eenheid Rotterdam. Eiser was toen beginnend bestuurder. De verbalisanten hebben een proces-verbaal opgesteld. Daarin hebben zij vermeld dat eiser tegen het verkeer inreed. Zij hebben eiser gevorderd om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek en eiser heeft daaraan meegewerkt. Het resultaat van dit ademonderzoek leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en eiser is vervolgens door een van de verbalisanten bevolen om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel. Eiser is overgebracht naar het politiebureau en onderworpen aan een onderzoek met een ademanalyseapparaat. Hieruit bleek een alcoholgehalte van 625 μg/l. Bij brief van 4 augustus 2021 heeft de officier van justitie het proces-verbaal aan verweerder toegestuurd en een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 gedaan.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat uit het proces-verbaal blijkt dat bij eiser als bestuurder van een snorfiets een ademalcoholgehalte van 625 μg/l is vastgesteld. Eiser heeft hiermee voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik en de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om aan hem een onderzoek op te leggen naar zijn alcoholgebruik. Er is niet voldaan aan de twintigminuteneis of er bestaat in ieder geval een reële mogelijkheid dat de termijn van twintig minuten niet volledig was verstreken. Eiser betwist het tijdsverloop zoals dat is opgenomen in het proces-verbaal.
Partijen verschillen van mening over de vraag of is voldaan aan de twintigminuteneis.
Volgens vaste Afdelingsjurisprudentie mag verweerder in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4261) en 19 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1117).
De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid ervan mag worden uitgegaan. In het proces-verbaal zijn de volgende tijdstippen vermeld. De verbalisanten zagen eiser om 23:45 uur rijden op de Oostersingel, in Berkel en Rodenrijs. Om 23:50 uur vorderden zij eiser om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Om 23:52 uur is eiser bevolen om zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek met het ademanalyseapparaat. Om 00:15 uur heeft dit onderzoek plaatsgevonden in het politiebureau aan de Raadhuislaan 10 in Berkel en Rodenrijs.
In de door eiser overgelegde factuur van Go-scooter is vermeld dat eiser de snorfiets om 23:46 uur heeft ontgrendeld op de Molenwerfstraat. Volgens hem is het vanaf daar met de fiets vijf minuten rijden naar de plaats waar hij staande is gehouden. Volgens eiser kan de politie hem pas om 23:50 uur hebben zien rijden op de Oostersingel. Omdat eiser volgens het proces-verbaal vijf minuten later is gevorderd om mee te werken aan het voorlopig onderzoek, moet dat om 23:55 uur zijn geweest. Twee minuten later – eiser gaat hier weer uit van het proces-verbaal – moet de vordering tot medewerking aan het nadere onderzoek hebben plaatsgevonden. Omdat dat onderzoek plaatsvond om 00:15 uur, bestaat er twijfel of is voldaan aan de twintigminuteneis, aldus eiser.
Met de factuur van Go-scooter heeft eiser op zichzelf voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zich om 23:45 uur nog niet op de Oostersingel bevond. Dat betekent echter nog niet dat eiser niet vóór 23:55 uur is gevorderd mee te werken aan het voorlopige ademonderzoek, wat bepalend is voor de vraag of voldaan is aan de twintigminuteneis. Eiser heeft zijn stellingen gebaseerd op de aanname dat, hoewel de in het proces-verbaal genoemde tijdstippen niet kloppen, het proces-verbaal wel gevolgd kan worden voor wat betreft de duur van de periodes tussen de opeenvolgende gebeurtenissen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ook als aangenomen wordt dat de verbalisanten eiser inderdaad pas om 23:50 uur hebben zien rijden op de Oostersingel, is daarmee nog niet gezegd dat eiser pas om 23:55 uur is gevorderd mee te werken aan het voorlopige ademonderzoek en dat dus het in het proces-verbaal genoemde tijdstip van 23:52 uur niet juist is. Ook de overige stellingen van eiser bieden onvoldoende steun voor die conclusie.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan de twintigminuteneis.
6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: