Home

Rechtbank Rotterdam, 21-04-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3217, 9798001

Rechtbank Rotterdam, 21-04-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3217, 9798001

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
21 april 2023
Datum publicatie
26 april 2023
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2023:3217
Zaaknummer
9798001

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Wederindiensttredingsvoorwaarde. Schadevergoeding. Eindvonnis na tussenvonnis 11 november 2022.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 9798001 CV EXPL 22-10592

datum uitspraak: 21 april 2023

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

eiser,

gemachtigde: mr. M.J. den Hollander-Fischer,

tegen

P&O North Sea Ferries B.V. ,

vestigingsplaats: Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. F. van Schaik.

De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘P&O’ genoemd.

1. De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

het tussenvonnis van 11 november 2022 en de in dat vonnis genoemde stukken;

-

de akte van [eiser01] van 10 januari 2023, met een vermeerdering van eis en bijlagen;

-

de antwoordakte van P&O van 7 maart 2023, met een verzet tegen de vermeerdering van eis en bijlagen.

2. De beoordeling

inleiding

2.1.

In het tussenvonnis van 11 november 2022 is geoordeeld dat P&O Schrijvens op grond van artikel 2.9 van het Sociaal Plan de functie van hoofdwerktuigkundige, die binnen 26 weken na de uitdiensttreding van [eiser01] weer vrij kwam, aan had moeten bieden. Dit heeft P&O niet gedaan, P&O heeft daarmee gehandeld in strijd met het genoemde artikel en zij moet daarom de schade die [eiser01] hierdoor lijdt vergoeden.

2.2.

[eiser01] stelt dat zijn schade het gemiste werkgeversdeel in de pensioenpremie is. In het tussenvonnis van 11 november 2022 is met dit uitgangspunt meegegaan. Aan de hand van de in 4.9. van het tussenvonnis genoemde uitgangspunten is vervolgens in 4.10. van het tussenvonnis van 11 november 2022 het voornemen geuit de schade van [eiser01] vast te stellen op nihil. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren en zij hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. [eiser01] heeft ook zijn eis gewijzigd. Hij vordert nu veroordeling van P&O tot betaling van, met rente en veroordeling van P&O in de proceskosten:

1. € 55.381,61 netto aan pensioenschade;

2. de netto tegenwaarde van € 249.132,40 aan inkomensschade;

3. het door hem te lijden fiscale nadeel van een in één bedrag te ontvangen

schade-uitkering.

pensioenschade

2.3.

In het tussenvonnis van 11 november 2022 zijn onder 4.9. uitgangspunten genoemd die de kantonrechter heeft meegenomen in zijn voornemen de schade van [eiser01] vast te stellen op nihil. Het gaat in die uitgangspunten om de pensioenleeftijd, het feit dat [eiser01] bij zijn huidige werkgever 80% werkt en om de dertiende maand. [eiser01] gaat in zijn akte (onder andere) op deze punten in en betoogt dat zijn pensioenschade € 55.381,61 bedraagt.

2.4.

[eiser01] betwist dat hij eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd gestopt zou zijn met werken bij P&O. De kantonrechter begrijpt dat P&O dan gedurende langere tijd (en dus meer) pensioenpremie voor hem betaald zou hebben, maar of [eiser01] werkelijk tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd voor P&O gewerkt zou hebben is een vraag die niet met zekerheid kan worden beantwoord. Het gaat om het schatten van de schade en bij het schatten kan de kantonrechter de door P&O uitgewerkte stelling meewegen dat hoofdwerktuigkundigen bij P&O op dit moment gemiddeld 4,28 jaar voor hun pensioengerechtigde leeftijd vertrekken. [eiser01] noemt - anders dan dat hij zelf in die functie zou hebben doorgewerkt - geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.

2.5.

[eiser01] werkte fulltime bij P&O en hij werkt parttime (80%) bij zijn huidige werkgever. In het tussenvonnis van 11 november 2022 is opgemerkt dat het daarom redelijk is het huidige loon van [eiser01] te herrekenen naar een fulltimeloon. Een andere manier van rekenen zou erop neerkomen dat bij de berekening van wat P&O aan premie zou hebben betaald wordt uitgegaan van 100%, terwijl bij de berekening van wat de huidige werkgever van [eiser01] aan pensioenpremie betaalt wordt uitgegaan van 80%. Dit zou een onjuiste (inconsistente) vergelijking zijn, ook omdat het de keus van [eiser01] zelf is om parttime te werken. Net zomin als dat vastgesteld kan worden dat [eiser01] tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd in de functie van hoofdwerktuigkundige bij P&O zou zijn gebleven, kan gezegd worden dat [eiser01] , wanneer hij die functie had behouden, gebruik zou hebben gemaakt van de Vita-regeling (80% werken, 100% pensioenopbouw). Ondenkbaar is dit niet maar de kantonrechter vindt onvoldoende basis om dit bij het schatten van de schade als uitgangspunt te nemen.

2.6.

[eiser01] stelt bij zijn huidige werkgever geen dertiende maand te krijgen. Dat maakt de berekening onder 4.9. van het tussenvonnis anders, maar niet dusdanig dat, mede gelet op wat hiervoor onder 2.4. en 2.5. is overwogen, de conclusie moet zijn dat zijn huidige werkgever (aanzienlijk) minder aan pensioenpremie betaalt dan P&O zou hebben gedaan. Als dat wel zo zou zijn, gaat het in ieder geval niet om een verschil van

€ 55.381,61. [eiser01] schrijft onder nummer 12. van zijn laatste akte dat hij de begroting van zijn schade niet onnodig wil compliceren maar hij doet dat vervolgens onder de nummers 14 tot en met 18 van zijn akte wel. Wat [eiser01] daar betoogt en wat tot de conclusie zou moeten leiden dat zijn schade € 55.381,61 bedraagt is, zonder nadere verduidelijking, niet goed te volgen. Het door [eiser01] gevorderde bedrag van € 55.381,61 is daarom niet toewijsbaar.

2.7.

Hoewel de onder 4.9. van het tussenvonnis genoemde uitgangspunten in grote lijnen in stand blijven, zijn in de berekening die erop uitkomt dat [eiser01] geen schade lijdt kennelijk wel enkele (reken)fouten geslopen. P&O concludeert aan de hand van een eigen berekening dat zij, als [eiser01] daar tot de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst was gebleven, € 93.052,00 aan pensioenpremie voor hem had betaald (een hoger bedrag dan waarvan [eiser01] zelf is uitgegaan). De huidige werkgever van [eiser01] betaalt tot die tijd € 78.862,00. Een verschil dus van € 14.190,00. Als een correctie wordt toegepast vanwege het feit dat hoofdwerktuigkundigen bij P&O gemiddeld 4,28 jaar eerder met pensioen gaan, betekent dit een schade voor [eiser01] van € 6.583,76. De kantonrechter zal dit bedrag aan schade toewijzen, met rente vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht. De kantonrechter gaat niet mee met de stelling van P&O dat dit bedrag niet toewijsbaar is omdat [eiser01] al een ruime ontslagvergoeding heeft ontvangen. In de ontslagvergoeding is (partijen zijn het daarover eens) het werkgeversdeel van de pensioenpremie niet meegenomen en daar gaat het (nog) om.

inkomensschade

2.8.

[eiser01] vermeerdert zijn eis in zijn akte van 10 januari 2023. Hij vordert naast de schade die bestaat uit het gemiste werkgeversdeel in de pensioenpremie ook € 249.132,40 bruto aan inkomensschade. De kantonrechter wijst deze vordering af. In het tussenvonnis is al overwogen dat de schade die [eiser01] mogelijk lijdt door zijn ontslag grotendeels al is verdisconteerd in de ontslagvergoeding. Hierbij komt dat [eiser01] inmiddels en al geruime tijd ander werk heeft. Er is geen aanleiding om op deze overweging terug te komen. Het gaat er bij het toekennen van schadevergoeding om degene die schade lijdt in de positie te brengen waarin hij verkeerd zou hebben als, in dit geval, P&O hem de functie van hoofdwerktuigkundige wel aangeboden zou hebben. Als naast de gemiste pensioenpremie (de oorspronkelijke inzet van [eiser01] ) ook deze vordering van [eiser01] toegewezen zou worden betekent dit, zonder een oordeel te geven over de hoogte van het door [eiser01] gevorderde bedrag, dat [eiser01] welbeschouwd beter wordt van het feit dat P&O hem de functie niet opnieuw heeft aangeboden. Hij zou dan loon van zijn huidige werkgever ontvangen plus een bedrag dat hij bij P&O verdiend zou hebben, zonder dat daar werk tegenover staat, en daar komt de ontslagvergoeding dan nog bij. Dan zou de weegschaal zijn doorgeslagen.

fiscaal nadeel

2.9.

[eiser01] vordert vergoeding van het fiscale nadeel dat hij lijdt doordat hij de schade-uitkering in één bedrag ontvangt, in elk geval bestaande uit de door hem te betalen vermogensrendementsheffing. Deze vordering is toewijsbaar. Als er voor [eiser01] fiscaal nadeel is, de kantonrechter kan niet beoordelen of dit inderdaad het geval zal zijn, is dit een vorm van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij komt dat P&O dit deel van [eiser01] vordering niet althans niet gemotiveerd heeft betwist.

tot slot

2.10.

De conclusie van deze zaak is dat P&O de wederindiensttredingsvoorwaarde van artikel 2.9. van het Sociaal Plan niet heeft nageleefd en dat zij [eiser01] daarom, naast het (eventuele) fiscale nadeel, € 6.583,76 aan schadevergoeding moet betalen. P&O is gelet hierop als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken en zij moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] vast op € 131,18 aan kosten voor de dagvaarding, € 86,00 aan griffierecht en € 990,00 00 aan salaris voor zijn gemachtigde (3 punten van € 330,00 per punt, passend bij een bedrag van

€ 6.583,76, voor het opstellen van de dagvaarding, het bijwonen van de mondelinge behandeling en voor de akte na het tussenvonnis). Dit is bij elkaar € 1.207,18. Voor kosten die [eiser01] na deze uitspraak maakt moet P&O € 132,00 betalen. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis door de deurwaarder betekend moet worden. Over deze zogenoemde nakosten hoeft in dit vonnis echter geen aparte beslissing genomen te worden.

2.11.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, [eiser01] in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter wel kan afdwingen dat P&O aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet. Een hoger beroep schorst met andere woorden de tenuitvoerlegging van dit vonnis niet.

3. De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt P&O € 6.583,76 aan [eiser01] te betalen, met rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;

3.2.

veroordeelt P&O aan [eiser01] te vergoeden het door hem te lijden fiscale nadeel van een in één bedrag te ontvangen schade-uitkering;

3.3.

veroordeelt P&O in de proceskosten, tot vandaag aan de kant van [eiser01] een bedrag van € 1.207,18

3.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.

686