Rechtbank Rotterdam, 15-11-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11569, 11233156 VZ VERZ 24-7176
Rechtbank Rotterdam, 15-11-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11569, 11233156 VZ VERZ 24-7176
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 15 november 2024
- Datum publicatie
- 28 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2024:11569
- Zaaknummer
- 11233156 VZ VERZ 24-7176
Inhoudsindicatie
Ontbinding op a-grond, tegenverzoek ontbinding op verzoek werknemer
Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11233156 VZ VERZ 24-7176
datum uitspraak: 15 november 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Powerhouse Company International B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster, verweerster in het tegenverzoek
gemachtigde: mr. E. de Jong,
tegen
[persoon A] ,
woonplaats: Rotterdam,
verweerder, verzoeker in het tegenverzoek
gemachtigde: mr. C. Özcan.
De partijen worden hierna ‘Powerhouse’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.
1 De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
-
het verzoekschrift van Powerhouse (ontvangen op 26 juli 2024), met bijlagen;
- -
-
het verweerschrift van [persoon A] met tegenverzoek (ontvangen op 15 oktober 2024), met bijlagen;
- -
-
de brief van [persoon A] van 16 oktober 2024, met bijlagen;
- -
-
de e-mail van Powerhouse van 17 oktober 2024, met bijlagen;
- -
-
de e-mail van [persoon A] van 21 oktober 2024, met bijlagen;
- -
-
de spreekaantekeningen van Powerhouse;
- -
-
de spreekaantekeningen van [persoon A] .
Op 22 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens Powerhouse aanwezig de heer [persoon B] ( [naam functie 1] ), de heer [persoon C] ( [naam functie 2] ) en mevrouw [persoon D] ( [naam functie 3] ), bijgestaan door mr. E. de Jong. Ook [persoon A] was aanwezig, vergezeld door zijn partner en door mevrouw M. Marino (tolk in de Italiaanse taal) en bijgestaan door mr. C. Özcan en mr. E. Bink.
2 De beooordeling
Wat is de kern van de zaak?
Powerhouse is een architectenbureau, gespecialiseerd in architectuur, interieur en meubelontwerp. [persoon A] is per 21 maart 2018 bij Powerhouse in dienst getreden in de functie van [naam functie 4] . Volgens Powerhouse is haar omzet sinds 2023 aan het dalen en kampt zij met een sterke afname van het aantal projecten, met werkvermindering als gevolg. Op 8 december 2023 is Powerhouse met [persoon A] in gesprek gegaan en is aan [persoon A] medegedeeld dat zijn functie wegens bedrijfseconomische redenen komt te vervallen. In verband daarmee had Powerhouse al op 6 december 2023 toestemming voor ontslag van [persoon A] aangevraagd bij het UWV. Op 11 december 2023 heeft [persoon A] zich ziekgemeld. Het UWV heeft op 27 mei 2024 het verzoek van Powerhouse om toestemming voor ontslag van [persoon A] afgewezen omdat Powerhouse er volgens het UWV niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat herplaatsing van [persoon A] in een passende functie niet mogelijk was. Powerhouse verzoekt de kantonrechter daarom de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te ontbinden wegens het verval van zijn arbeidsplaats als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 onder a BW) en aan [persoon A] een transitievergoeding toe te kennen.
[persoon A] is het niet eens het verzoek van Powerhouse. Hij voert aan dat sprake is van een opzegverbod, omdat hij al arbeidsongeschikt was vóórdat Powerhouse de ontslagaanvraag bij het UWV had ingediend. [persoon A] voert daarnaast aan dat Powerhouse in het verzoekschrift wel noemt dat zij in 2024 een aantal grote projecten heeft binnengehaald, maar dat Powerhouse geen documentatie van die gewonnen projecten heeft overgelegd waaruit de omvang van die projecten en de invloed op de financiële prognose van Powerhouse blijkt. Volgens [persoon A] heeft Powerhouse daarnaast in 2024 nog enkele andere grote projecten binnengehaald, maar deze worden door Powerhouse in het verzoekschrift in het geheel niet genoemd. [persoon A] stelt voorts dat de door Powerhouse genoemde cijfers ter onderbouwing van haar bedrijfseconomische situatie niet juist zijn. Zo wijst [persoon A] er op dat Powerhouse in de procedure bij het UWV het standpunt heeft ingenomen dat haar personeelsbestand in 2023 met 19% is afgenomen, terwijl zij in onderhavige procedure in het verzoekschrift stelt dat het personeelsbestand in 2023 met 30% is afgenomen. Daarnaast stelt [persoon A] dat de meerderheid van de tijdelijke contracten binnen Powerhouse wel degelijk is verlengd. Voor wat betreft het verval van zijn functie voert [persoon A] aan dat de bij zijn functie behorende werkzaamheden nog altijd worden uitgevoerd, maar dan door andere medewerkers, en dat Powerhouse daarover in de UWV-procedure en onderhavige procedure wisselende standpunten inneemt. Volgens [persoon A] heeft Powerhouse zich ten slotte niet (actief) ingespannen om [persoon A] te herplaatsen.
[persoon A] stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is van langdurige stress, veroorzaakt door een hoge werkdruk bij Powerhouse. Volgens [persoon A] heeft Powerhouse ernstig verwijtbaar gehandeld door haar re-integratieverplichtingen op ernstige wijze te schenden en daarnaast [persoon A] onder druk te zetten een vaststellingsovereenkomst te tekenen. [persoon A] stelt dat Powerhouse hiermee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor bovendien de klachten van [persoon A] zijn verergerd. [persoon A] verzoekt de kantonrechter daarom de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c lid 1 BW), welke omstandigheden erin zijn gelegen dat Powerhouse zich volledig heeft onttrokken aan haar verplichtingen als goed werkgever. Daarnaast verzoekt [persoon A] om toekenning van een transitievergoeding van € 9.636,31 bruto, een billijke vergoeding van € 50.544,- bruto, een vergoeding van immateriële schade van € 10.000,- en Powerhouse te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte juridische kosten en tolkkosten van [persoon A] en de kosten in verband met de bezoeken van [persoon A] aan zijn neuroloog in Italië.
De kantonrechter wijst zowel het verzoek van Powerhouse als het tegenverzoek van [persoon A] af. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Er is geen sprake van een opzegverbod
De kantonrechter kan een ontbindingsverzoek van de werkgever slechts toewijzen als er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW gelden. In artikel 7:670 lid 1 aanhef en sub b BW is bepaald dat een werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer arbeidsongeschikt is wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming voor het ontslag van de betreffende werknemer door het UWV is ontvangen.
Powerhouse heeft het verzoek om toestemming op 6 december 2023 bij het UWV ingediend. Vast staat ook dat [persoon A] zich pas op 11 december 2024 officieel ziek heeft gemeld bij Powerhouse. [persoon A] stelt dat de arbeidsongeschiktheid al vóór het indienen van de ontslagaanvraag is aangevangen, maar dat is door Powerhouse betwist. Het had dan ook op de weg van [persoon A] gelegen om zijn standpunt deugdelijk te onderbouwen door medische stukken en/of een verklaring van een arts in het geding te brengen, waaruit concreet kan worden afgeleid dat [persoon A] al vóór de indiening van de ontslagaanvraag arbeidsongeschikt was. Dat heeft hij niet gedaan. [persoon A] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat hij al vóór 6 december 2023 arbeidsongeschikt was. Hiervan uitgaande is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een opzegverbod wegens ziekte.
Het ontbindingsverzoek wegens bedrijfseconomische omstandigheden wordt afgewezen
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. In dit geval moet worden getoetst of sprake is van het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen (meer in het bijzonder de functie van [persoon A] ) als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering (artikel 7:669 lid 3 sub a BW).
Uit de wetsgeschiedenis1 volgt dat in een procedure als de onderhavige de kantonrechter bij de beoordeling dient te toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als die voor het UWV gelden. Deze (wettelijke) criteria betreft de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015, 2015-0000102290, tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en de transitievergoeding (hierna: ‘de Ontslagregeling’). Op grond van de Ontslagregeling moet een werkgever aannemelijk maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsuitvoering (paragraaf 2 van de Ontslagregeling). Ook moet voldaan zijn aan het afspiegelingsbeginsel (paragraaf 4 van de Ontslagregeling) en, tot slot, moet er geen mogelijkheid zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming (paragraaf 3 van de Ontslagregeling).
Powerhouse baseert haar ontbindingsverzoek met name op de stelling dat de omzet sinds 2023 aan het dalen is en dat sprake is van een afname in werk als gevolg van het sterk afgenomen aantal (grote) projecten. Uit de overgelegde ontslagaanvraag die Powerhouse bij het UWV heeft ingediend volgt dat Powerhouse een overzicht van de omzetontwikkeling en de prognose daarvan voor 2024 aan het UWV heeft verstrekt. Ook heeft Powerhouse een overzicht van de commerciële competities waaraan zij in 2023 heeft meegedaan aan het UWV verstrekt. Het UWV heeft hierover in haar beslissing van 27 mei 2024 het volgende overwogen:
“(…) Wij merken hierbij op dat de noodzaak van de werkvermindering niet is gelegen in een slechte financiële situatie maar in een teruglopend aantal projecten. Werkgever hoeft dan ook geen uitgebreide onderbouwing aan te leveren voor een slechte financiële situatie van de organisatie. (…)
Daarnaast wordt ondanks de nodige kanttekeningen van werknemer de feitelijke terugloop van het aantal opdrachten, alsmede de hoge competitie bij tenders niet door werknemer weerlegd. (…)
Wij vinden de uiteenzetting van de werkgever omtrent de werkvermindering en de wijze waarop werkgever activiteiten onderneemt om werkzaamheden te verkrijgen concreet en duidelijk. Wij begrijpen dat door het teruglopend aantal projecten werkgever genoodzaakt is verder te krimpen in het personeelsbestand. (…)”
Anders dan in de procedure bij het UWV kennelijk het geval was, heeft [persoon A] in deze procedure gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gestelde terugloop van het aantal opdrachten. In dat verband heeft [persoon A] aangevoerd dat Powerhouse in 2024 een aantal grote projecten (Havenstraat en Ravel) heeft binnengehaald, maar dat Powerhouse geen documentatie van die gewonnen projecten heeft overgelegd waaruit de omvang van die projecten en de invloed op de (financiële) prognose van Powerhouse blijkt. Volgens [persoon A] heeft Powerhouse daarnaast in 2024 nog andere grote projecten aangeworven (Veranda, Corushallen, Codrico en District E). Powerhouse heeft niet betwist dat zij de projecten Veranda en Corushallen in 2024 heeft binnengehaald. Daarnaast heeft Powerhouse aangevoerd dat zij de projecten Codrico en District E al eerder had binnengehaald, maar dat zij daarvoor recent een vergunning heeft gekregen. Vast staat dat de projecten Veranda, Corushallen, Codrico en District E in elk geval niet in de bij het UWV ingediende ontslagaanvraag en de daarbij overgelegde bedrijfsprognoses zijn opgenomen. Powerhouse heeft weliswaar gesteld dat de laatstgenoemde projecten op dit moment niet bijdragen aan een substantiële verbetering van haar financiële situatie en vooralsnog geen (extra) werk opleveren, maar zij heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden er toe dat de kantonrechter er niet zonder meer van uit kan gaan dat de informatie en prognoses die Powerhouse bij de bij het UWV ingediende ontslagaanvraag heeft ingediend, nog altijd up-to-date en juist zijn. Het had op de weg van Powerhouse gelegen om in deze procedure volledige transparantie te geven over de impact van de na de indiening van de ontslagaanvraag bij het UWV nieuw aangeworven projecten op de prognoses voor 2024 en de daaropvolgende jaren, in het bijzonder voor wat betreft de hoeveelheid (extra) werk die deze projecten zullen gaan opleveren en de omzet die daar naar verwachting uit zal voortvloeien. Dat heeft Powerhouse echter niet gedaan. Ook heeft zij geen stukken in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat Powerhouse onvoldoende heeft onderbouwd dat op dit moment sprake is van zodanige bedrijfseconomische redenen dat het noodzakelijk is dat de functie van [persoon A] structureel komt te vervallen.
Daarnaast heeft [persoon A] ook aangevoerd dat Powerhouse na zijn ziekmelding nog diverse nieuwe werknemers heeft aangenomen. [persoon A] heeft in dat verband onbetwist gesteld dat in december 2023 mevrouw [persoon E] bij Powerhouse in dienst is getreden in dezelfde functie als [persoon A] en dat mevrouw [persoon F] per november 2024 start in een PR-functie binnen Powerhouse. Het UWV heeft op dit punt in haar beslissing van 27 mei 2024 al het volgende opgenomen:
“(…) Gelet op het feit dat werknemer in zijn verweer aangeeft dat recent nieuwe medewerkers zijn aangenomen en werknemer een architectenopleiding heeft gevolgd, had het op de weg van werkgever gelegen om adequaat te motiveren en met voor ons verifieerbare stukken te onderbouwen dat herplaatsing niet mogelijk zou zijn.
De stelling van werkgever dat werknemer zich volledig heeft gespecialiseerd aan de visual kant van het spectrum en het salaris van Junior Architect en Graphic Designer lager ligt, is onvoldoende. Werknemer heeft uitgebreid aangevoerd dat hij nog steeds over vaardigheden beschikt aan de architectonische kant van het spectrum.
Het bovenstaande brengt ons tot de conclusie dat werkgever onvoldoende de
herplaatsingsinspanningen heeft onderbouwd. Werkgever heeft aangegeven dat er geen vacature in een passende functie voorhanden is. maar ons is aannemelijk geworden dat werkgever recent nieuwe medewerkers heeft aangenomen. (…)”
Gelet hierop en het verweer van [persoon A] in de onderhavige procedure had het op de weg van Powerhouse gelegen een volledig overzicht te geven van alle vacatures die sinds de ziekmelding van [persoon A] zijn opengesteld en gemotiveerd uiteen te zetten - en met stukken te onderbouwen - op welke wijze deze vacatures zijn vervuld. Ook dat heeft Powerhouse niet gedaan. Zij heeft weliswaar ter zitting gesteld dat mevrouw [persoon E] slechts tijdelijk (voor een half jaar) werkzaam is geweest bij Powerhouse en dat de indiensttreding van mevrouw [persoon F] noodzakelijk was omdat het contract van haar voorganger niet werd verlengd, maar daarmee heeft Powerhouse het hiervoor genoemde totaalbeeld niet gegeven. Gelet daarop kan de kantonrechter niet vaststellen welke vacatures er sinds de ziekmelding van [persoon A] zijn opengesteld. Ook kan de kantonrechter niet beoordelen of er, zoals Powerhouse heeft gesteld, inderdaad geen vacatures bestaan of bestonden waarvoor [persoon A] mogelijk in aanmerking zou komen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat Powerhouse, net als in de procedure bij het UWV, ook in de onderhavige procedure nog altijd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat herplaatsing van [persoon A] in een passende functie niet mogelijk is.
Omdat Powerhouse onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor het noodzakelijk is dat de functie van [persoon A] structureel komt te vervallen, en zij evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat herplaatsing van [persoon A] in een passende functie niet mogelijk is, wordt het verzoek van Powerhouse om de arbeidsovereenkomst met [persoon A] wegens bedrijfseconomische omstandigheden te ontbinden afgewezen.
Ook het ontbindingsverzoek van [persoon A] wordt afgewezen
[persoon A] heeft een tegenverzoek ingesteld en daarbij verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c lid 1 BW). Volgens [persoon A] zijn die omstandigheden erin gelegen dat Powerhouse ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar re-integratieverplichtingen op ernstige wijze te schenden en daarnaast [persoon A] onder druk te zetten een vaststellingsovereenkomst te tekenen.
Powerhouse heeft gemotiveerd betwist dat zij op ernstige wijze haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Het lag daarom op de weg van [persoon A] om zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. [persoon A] heeft daarvoor verwezen naar een door hem in het geding gebrachte tijdlijn, waarin het gehele re-integratietraject tot op heden is weergegeven. Uit die tijdlijn en uit de toelichting van [persoon A] daarop ter zitting kan in elk geval worden afgeleid dat het re-integratietraject niet altijd even voortvarend is verlopen, onder meer doordat de communicatie van Powerhouse met [persoon A] gedurende bepaalde periodes te wensen overliet. Daaruit kan echter nog niet geconcludeerd worden dat Powerhouse zich volledig heeft onttrokken aan haar re-integratieverplichtingen, zoals door [persoon A] is gesteld. Dat Powerhouse er alles aan zou hebben gedaan om maar niet tot re-integratie over te hoeven gaan, volgt daar evenmin uit. Ten slotte heeft [persoon A] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat Powerhouse hem onder druk heeft gezet om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.
Hoewel van Powerhouse in het kader van de re-integratie een actievere houding en een betere communicatie had mogen worden verwacht, is dat onvoldoende om van ernstig verwijtbaar handelen van Powerhouse te kunnen spreken. Volgens vaste rechtspraak geldt voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen door een werkgever een hoge drempel. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt die hoge drempel in dit geval niet gehaald.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [persoon A] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, zoals bedoeld in artikel 7:671c lid 1 BW. Dat betekent dat het daarop gebaseerde ontbindingsverzoek van [persoon A] wordt afgewezen. De aan het ontbindingsverzoek gekoppelde verzoeken van [persoon A] om Powerhouse te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, billijke vergoeding, de door [persoon A] gemaakte juridische kosten en tolkkosten, een vergoeding voor immateriële schade en de kosten in verband met de bezoeken van [persoon A] aan zijn neuroloog in Italië worden daardoor ook afgewezen.
Omdat de verzoeken van beide partijen over en weer worden afgewezen, blijft de arbeidsovereenkomst vooralsnog in stand. Uit de standpunten van partijen, zoals deze ter zitting nader zijn toegelicht, is echter gebleken dat beide partijen het er over eens zijn dat het beter is dat hun wegen (op korte termijn) scheiden. De kantonrechter geeft partijen daarom in overweging alsnog in gesprek te gaan om daarover concrete afspraken met elkaar te maken.
Powerhouse en [persoon A] moeten de eigen proceskosten betalen
Gelet op de uitkomst van de procedure bepaalt de kantonrechter dat de partijen de eigen proceskosten moeten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
3 De beslissing
De kantonrechter:
in het verzoek
wijst het verzoek van Powerhouse af;
in het tegenverzoek
wijst het verzoek van [persoon A] af;
in beide verzoeken
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487