Home

Rechtbank Rotterdam, 11-04-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4111, 10967113 \ VV EXPL 24-114

Rechtbank Rotterdam, 11-04-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4111, 10967113 \ VV EXPL 24-114

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
11 april 2024
Datum publicatie
15 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2024:4111
Zaaknummer
10967113 \ VV EXPL 24-114

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Kort geding. Loondoorbetaling van de werknemer is stopgezet nadat de geldigheidsduur van zijn Rotterdam The Hague Airport pas (RTHA-pas) was verstreken. De kantonrechter komt tot het (voorlopige) oordeel dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in deze situatie in redelijkheid niet voor rekening van de werknemer behoort te komen. Partijen zijn voor de verstrekking/verlening van de RTHA-pas van derde partijen afhankelijk. De werknemer had sinds februari 2007 een geldige pas en hij heeft de nieuwe pas/verlenging gelet op de gebruikelijke duur van het veiligheidsonderzoek tijdig aangevraagd. Niet gebleken is dat de werknemer een verwijt valt te maken dat het veiligheidsonderzoek langer geduurd heeft dan gebruikelijk. De werkgever stelt de pas verplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden, waardoor partijen van derde partijen afhankelijk zijn. Als die derde partijen bij uitzondering en zonder bekende redenen anders dan gebruikelijk presteren, dient de werkgever deze situatie op te vangen. Loonvordering wordt toegewezen.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10967113 \ VV EXPL 24-114

datum uitspraak: 11 april 2024

Vonnis in kort geding van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser] ,

woonplaats: Rotterdam,

eiser,

gemachtigde: mr. F.A.M. van Bree,

tegen

Aviapartners B.V.,

vestigingsplaats: Schiphol,

gedaagde,

gemachtigde: mr. R.M. Cats.

De partijen worden ‘ [eiser] ’ en ‘Aviapartners’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

de dagvaarding van 20 maart 2024, met bijlagen;

-

het antwoord, met bijlagen;

-

het e-mailbericht van [eiser] van 26 maart 2024, met productie 21.

1.2.

Op 28 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [eiser] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. F.A.M. van Bree. Namens Aviapartners waren aanwezig [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door mr. R.M. Cats.

2 De beoordeling

Wat is er gebeurd?

2.1.

[eiser] werkt sinds 1 februari 2007 bij Aviapartners in de functie van [functie] . [eiser] voert zijn werkzaamheden uit op Rotterdam The Hague Airport en moet voor zijn werk beschikken over een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) en een Rotterdam The Hague Airport pas (RTHA-pas). Het “Badge Center” van Rotterdam The Hague Airport is verantwoordelijk voor de uitgifte van RTHA-passen.

2.2.

Omdat de geldigheidsduur van de RTHA-pas van [eiser] op 11 januari 2024 was verlopen en het Badge Center nog geen nieuwe RTHA-pas had verstrekt, heeft Aviapartners per 11 januari 2024 [eiser] op non-actief gesteld en de loondoorbetaling stopgezet. [eiser] is het daar niet mee eens, omdat het volgens hem niet voor zijn risico komt dat het Badge Center niet tijdig een nieuwe RTHA-pas heeft verstrekt.

2.3.

Tegen deze achtergrond vordert [eiser] dat Aviapartners veroordeeld wordt om zijn achterstallig salaris te betalen over de maanden januari 2024 en februari 2024 ten bedrage van € 7.012,30 en een bedrag van € 106,04 aan incorrecte inhouding over december 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ook vordert [eiser] dat Aviapartners veroordeeld wordt om zijn salaris van € 3.506,15 bruto te betalen, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.

Het toetsingskader in kort geding

2.4.

Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor Aviapartners als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.

Loonvordering januari en februari 2024

2.5.

De vordering van [eiser] om Aviapartners te veroordelen het loon over de maanden januari 2024 en februari 2024 aan [eiser] te betalen ten bedrage van € 7.012,30 bruto wordt toegewezen. Hieronder wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.

2.6.

Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW dient een werkgever het vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer zijn arbeid niet heeft verricht, tenzij het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. De kantonrechter begrijpt uit de toelichtingen van partijen dat het niet beschikken over een geldige RTHA-pas de reden is waarom Aviapartners het loon van [eiser] heeft stopgezet en niet het feit dat de VGB op 11 januari 2024 verliep. Daarom hoeft niet te worden ingegaan op de stelling van [eiser] dat de VGB niet kan verlopen.

2.7.

Het is de vraag voor wiens risico het komt dat [eiser] niet beschikte over een geldige RTHA-pas en om die reden niet is ingezet voor werkzaamheden. Bij de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van het volgende. Aviapartners vereist dat haar werknemers voor hun werkzaamheden een geldige RTHA-pas hebben. Deze pas wordt door het Badge Center verstrekt. De RTHA-pas van [eiser] verliep op 11 januari 2024. De RTHA-pas kan volgens partijen alleen verstrekt/verlengd worden nadat de AIVD een door een werknemer aangevraagd veiligheidsonderzoek heeft uitgevoerd en uit dat onderzoek geen bezwaren naar voren zijn gekomen. Ter zitting heeft Aviapartners toegelicht dat zo’n onderzoek normaal 6 tot 8 weken duurt, als een nieuwe medewerker een VGB aanvraagt. Bij een verlenging duurt het een paar dagen tot twee weken. [eiser] heeft op 7 november 2023 het veiligheidsonderzoek bij de AIVD aangevraagd. De AIVD heeft vervolgens [eiser] bij brief van 16 januari 2024 bericht dat zij minstens vier maanden langer nodig had voor het onderzoek. Op 22 februari 2024 heeft de AIVD verklaard dat uit het veiligheidsonderzoek geen bezwaren naar voren kwamen en zij heeft een VGB afgegeven aan [eiser] . [eiser] heeft daarna bericht ontvangen van Aviapartners dat hij op 7 maart 2024 zijn nieuwe RTHA-pas kon ophalen en diezelfde dag weer aan het werk kon.

2.8.

De kantonrechter komt tot het (voorlopige) oordeel dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in deze situatie in redelijkheid niet voor rekening van [eiser] behoort te komen. Daarbij weegt dat partijen voor de verstrekking/verlening van de RTHApas van derde partijen (het Badge Center en de AIVD) afhankelijk zijn. [eiser] had sinds februari 2007 een geldige pas en hij heeft de nieuwe pas/verlenging tijdig aangevraagd. Hij heeft het veiligheidsonderzoek immers op 7 november 2023 aangevraagd. Gelet op de geldigheidsduur van de RTHA-pas en de gebruikelijke loopduur van het veiligheidsonderzoek is dit volgens de bij partijen gangbare en kennelijk gerechtvaardigde verwachtingen tijdig, namelijk negen weken voor het verlopen van zijn RTHA-pas. Daarnaast is niet gebleken dat [eiser] een verwijt valt te maken dat het veiligheidsonderzoek langer geduurd heeft dan gebruikelijk. Niet duidelijk is immers waarom het veiligheidsonderzoek langer heeft geduurd; partijen hebben daarover ondanks verzoeken geen informatie verkregen. Het kan [eiser] dus niet worden verweten dat zijn RTHA-pas niet tijdig verstrekt/verlengd werd.

2.9.

Dat in het Personeelshandboek van Aviapartners is opgenomen dat het niet beschikken over een geldige RTHA-pas voor rekening van de werknemer komt, maakt dit voorgaande niet anders. [eiser] heeft immers betwist dat hij het Personeelshandboek heeft ontvangen en Aviapartners heeft de ontvangst hiervan niet onderbouwd. Daarnaast is in de arbeidsovereenkomst geen verwijzing naar het Personeelshandboek opgenomen of een bepaling dat het voor risico komt van [eiser] als hij niet in het bezit is een geldige RTHA-pas.

2.10.

Deze situatie wijkt af van de jurisprudentie waarnaar Aviapartners verwijst, omdat in die zaken de werknemers wel verweten werd dat door hun toedoen de VGB niet voortvarend werd afgegeven. Aviapartners stelt de pas verplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden, waardoor partijen van derde partijen afhankelijk zijn. Als die derde partijen bij uitzondering en zonder bekende redenen anders dan gebruikelijk presteren, dient Aviapartners als werkgever deze situatie op te vangen, eventueel en zo mogelijk door werknemer tijdelijk elders te plaatsen, en niet [eiser] .

2.11.

De kantonrechter ziet op grond van het voorgaande voldoende reden om vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in een gewone procedure, terwijl het (spoedeisende) belang van [eiser] bij betaling van achterstallig loon evident is. Daarom wordt Aviapartners veroordeeld om het loon van [eiser] over de maanden januari en februari 2024 te betalen. De hoogte van het door [eiser] gevorderde loon is door Aviapartners niet betwist, zodat dit bedrag wordt toegewezen.

Incorrecte inhouding over december 2023

2.12.

[eiser] stelt daarnaast dat Aviapartners op zijn loon van de maand december 2023 ten onrechte een bedrag van € 106,04 heeft ingehouden. Aviapartners heeft dit niet betwist, zodat de kantonrechter voldoende reden ziet om Aviapartners te veroordelen dit bedrag aan [eiser] te betalen.

Wettelijke verhoging

2.13.

De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) over het hiervoor toegewezen loon wordt toegewezen, omdat Aviapartners het loon niet tijdig heeft betaald aan [eiser] . In deze situatie waarin het Aviapartners niet verweten kan worden dat de RHTA-pas niet tijdig is verstrekt, maar zij er wel zelf voor gekozen heeft om het loon niet door te betalen, matigt de kantonrechter de wettelijke verhoging tot 10%.

Wettelijke rente

2.14.

De wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging wordt toegewezen, omdat [eiser] voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Aviapartners dat niet heeft betwist.

Toekomstig loon

2.15.

De kantonrechter ziet onvoldoende grond om in een kortgedingprocedure toekomstig loon toe te wijzen, zodat dit wordt afgewezen. Er is ook geen aanleiding te veronderstellen dat Aviapartners het loon te laat zal betalen.

Proceskosten

2.16.

Aviapartners moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 87,- aan griffierecht en € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

2.17.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt Aviapartners om aan [eiser] te betalen € 7.118,34 aan achterstallig loon over januari 2024 en februari 2024 en aan incorrecte inhouding over december 2023, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging van 10% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het loon vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag dat volledig is betaald;

3.2.

veroordeelt Aviapartners in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.036,-;

3.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.4.

wijst al het anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.

31688