Rechtbank Rotterdam, 17-04-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4445, C/10/665281 / HA ZA 23-796
Rechtbank Rotterdam, 17-04-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4445, C/10/665281 / HA ZA 23-796
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 17 april 2024
- Datum publicatie
- 3 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2024:4445
- Zaaknummer
- C/10/665281 / HA ZA 23-796
Inhoudsindicatie
tussenvonnis / vorderingen tegen een bureau dat werkgerelateerde klachten van eiseres heeft onderzocht / het bureau heeft niet in strijd gehandeld met de Avg / het onderzoek is op verschillende punten onzorgvuldig verricht / het onderzoeksbureau heeft onrechtmatig gehandeld jegens eiseres / eiseres mag een akte nemen waarin zij de gestelde schade nader onderbouwt
Uitspraak
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665281 / HA ZA 23-796
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiseres] ,
woonplaats kiezend in Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. D.H.P.M. Müskens te Dordrecht,
tegen
[gedaagde] ,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Toonen te Loenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 25 augustus 2023, met 36 producties;
- -
-
de conclusie van antwoord, met 41 producties;
- -
-
de oproepingsbrieven van 9 november 2023 voor de mondelinge behandeling;
- -
-
de brieven van de rechtbank met nadere informatie over de mondelinge behandeling;
- -
-
de akte overleggen producties tevens houdende vermeerdering grondslag vorderingen, met producties 37 tot en met 55;
- -
-
de brief van [gedaagde] , met producties 42 tot en met 50;
- -
-
de akte overleggen producties van [eiseres] , met producties 56 tot en met 59;
- -
-
de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 19 maart 2024. De bijlage bij de spreekaantekeningen van [gedaagde] is (met haar instemming) niet aan het dossier toegevoegd.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.
2 De feiten
[eiseres] is op [datum] als P&O-adviseur gaan werken voor [naam ziekenhuis] in [plaats] (hierna: [naam ziekenhuis] ).
[gedaagde] is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de aanpak van ongewenste omgangsvormen. Zij biedt op dit gebied verschillende diensten aan, waaronder het onderzoeken van klachten.
Bij brief van 16 november 2021 aan [naam ziekenhuis] heeft (de advocaat van) [eiseres] onder meer meegedeeld dat [eiseres] klachten wil indienen tegen haar leidinggevende [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de Raad van Bestuur van [naam ziekenhuis] (hierna: de RvB).
Bij brief van 16 december 2021 heeft (de advocaat van) [naam ziekenhuis] meegedeeld dat de klachtencommissie van [naam ziekenhuis] is ontbonden en gevraagd of [eiseres] ermee instemt dat [gedaagde] als klachtencommissie (hierna ook: de commissie) zal optreden. Bij brief van 23 december 2021 heeft (de advocaat van) [eiseres] daarmee ingestemd
“mits daarbij wel deugdelijke procedurele waarborgen in acht worden genomen.
Cliënte stelt in dit verband dan ook de volgende voorwaarden:
• De opdracht aan [gedaagde] wordt zo breed mogelijk geformuleerd, zodat dit bureau binnen de grenzen van de wet en de klachtenregeling al het nuttige en nodige kan doen om de klachten [te] onderzoeken en te beoordelen. Daaronder ook begrepen het horen van (oud) medewerkers van [naam ziekenhuis] ;
• De communicatie tussen alle partijen en [gedaagde] blijft open, inhoudende dat partijen elkaar kennen in alle communicatie met [gedaagde] . Daaronder ook begrepen de formulering van de opdracht aan dit bureau;
• De opdracht aan [gedaagde] dient onder meer in te houden dat dit bureau bij de behandeling van de klacht de klachtenregeling volgt. Verder dienen procedurele waarborgen als hoor en wederhoor en transparantie gewaarborgd te worden.”
Bij brief van 4 januari 2022 heeft [naam ziekenhuis] [eiseres] onder meer het volgende bericht.
“Als opdracht zal worden geformuleerd:
• het formeren van een externe klachtencommissie,
• welke klachtencommissie als taak zal hebben het in behandeling nemen van klachten van (…) [eiseres] (…),
• welke klachten zijn gericht jegens:
- de Raad van bestuur van [naam ziekenhuis] , althans [naam 2] en
- [naam 1] (manager P&O).
• De klachtencommissie wordt verzocht de klacht(en) zoveel mogelijk te behandelen met inachtneming van de bepalingen van de klachtenregeling van [naam ziekenhuis] , met uitzondering van artikel 3.6 (samenstelling van de klachtencommissie).
• De klachtencommissie heeft de taken en bevoegdheden als beschreven in de klachtenregeling [naam ziekenhuis] en zal handelen conform de normen en doelstellingen van de klachtenregeling.
(…)
Klachtenregeling
De klachtenregeling voorziet in een zorgvuldige procesgang. Het stellen van aanvullende voorwaarden is niet aan de orde. Op basis van de klachtenregeling, artikel 3.7 lid 4, past de klachtencommissie het principe van "hoor en wederhoor" toe en hoort de klachtencommissie vervolgens een ieder van wie zij denkt dat dit nodig is.
Procesgang
Na installatie van de klachtencommissie kan uw cliënte haar klacht(en) indienen bij de klachtencommissie.
Uw cliënte zal zelf zorgdragen voor het formuleren van haar klacht[en] en het indienen van haar klacht(en) bij de commissie.
Communicatie procesgang
Partijen (klager en beklaagden, althans hun gemachtigden) zullen elkaar kopieën verstrekken van berichten (schriftelijk en digitaal) aan de klachtencommissie, althans voor zover deze betrekking hebben op de inhoud van de door [eiseres] aanhangig te maken klachtenprocedure en/of de procesgang.
Een kopie van de opdracht aan [gedaagde] zal aan uw cliënte verstrekt worden, althans voor zover relevant. Gehoudenheid tot informatieverstrekking ziet bijvoorbeeld niet op inzage in kosten.
Klacht jegens [naam 1]
Cliënte zal een kopie van uw brief van 16 november 2021, gericht aan de RvB van [naam ziekenhuis] , met bijlagen, doorzenden aan [naam 1] , zodat zij zich kan voorbereiden op de klachtprocedure.”
In de klachtenregeling van [naam ziekenhuis] (hierna: de klachtenregeling) is onder meer het volgende bepaald.
“(…) Deze regeling heeft als doel een bijdrage te leveren aan goede en rechtvaardige verhoudingen binnen ons ziekenhuis.
(…)
Behandeling van de klacht
1. De secretaris van de Klachtencommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van de klacht en stuurt tegelijkertijd alle stukken aan de leden van de Klachtencommissie. De secretaris draagt zorg voor een goed verloop van de behandeling van de klacht. Voordat tot verdere behandeling van de klacht wordt overgegaan onderzoekt de Klachtencommissie of zij bevoegd is om van de klacht kennis te nemen en of de klager ontvankelijk is. (…)2. De secretaris zorgt er voor dat de klager en overige betrokkenen die door de Klachtencommissie worden uitgenodigd, voorafgaand aan de verschijning voor de Klachtencommissie over en weer alle in het geding gebrachte stukken worden toegezonden.
3. Ten behoeve van hun oordeelsvorming, maar uitsluitend voor het beoogde doel, kunnen de leden van de Klachtencommissie beschikken over alle naar hun oordeel relevante informatie. De Klachtencommissie kan pas de beschikking krijgen over privacygevoelige gegevens, wanneer betrokkenen daarmee schriftelijk instemmen.
4. De Klachtencommissie kan de klager, zijn leidinggevende en naast hogere leidinggevende en eventuele andere medewerkers horen. De Klachtencommissie hoort de betrokkenen in elkaars aanwezigheid, tenzij de Klachtencommissie, zoals bij seksuele intimidatie, aanleiding ziet om dit niet te doen.
5. Uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de klacht doet de Klachtencommissie uitspraak en brengt bij gegrondheid van de klacht schriftelijk en gemotiveerd advies uit over het in deze individuele situatie te voeren beleid aan de Raad van bestuur, met afschrift aan de medewerker (en de direct leidinggevende van de medewerker).
6. De beslissing van de Klachtencommissie inzake het uit te brengen advies van de commissie wordt genomen bij meerderheid van stemmen.
7. De termijn van zes weken als bedoeld in lid 5 kan alleen indien de klager daarmee instemt worden verlengd.
Beoordelingsnormen
De Klachtencommissie is vrij in de beoordeling en weging van de ingebrachte informatie. Er wordt tenminste onderzocht of (…)”
Bij e-mailbericht van 10 januari 2022 heeft [gedaagde] de RvB bedankt voor de verstrekte opdracht en onder meer meegedeeld:
“Wij zullen het onderzoek zoveel als mogelijk verrichten via de procedure van [naam ziekenhuis] .”
Bij brief van 27 januari 2022 heeft (de advocaat van) [naam ziekenhuis] onder meer het volgende aan (de advocaat van) [eiseres] bericht.
“In mijn brief van 4 januari 2022 is aangegeven dat partijen (klager en beklaagden, althans hun gemachtigden) elkaar kopieën zullen verstrekken van berichten (schriftelijk en digitaal) aan de klachtencommissie, althans voor zover deze betrekking hebben op de inhoud van de door [eiseres] aanhangig te maken klachtenprocedure en/of de procesgang.
Zend[t] u mij een kopie van de ingediende klacht en overige correspondentie?”
Bij brief van 11 maart 2022 heeft [eiseres] haar klachten geformuleerd. Deze klachten zijn onderzocht door twee medewerkers van [gedaagde] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] , bijgestaan door een secretaris die ook werkzaam was bij [gedaagde] . Op 22 april 2022 heeft de klachtencommissie [eiseres] gehoord.
Bij afzonderlijke brieven van 17 mei 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en de RvB gereageerd op de door [eiseres] ingediende klachten. Op 20 mei 2022 heeft de klachtencommissie [naam 1] en [naam 2] , lid van de RvB (hierna: [naam 2] ), gehoord.
Nadat (de advocaat van) [eiseres] op 22 mei 2022 aan de commissie een lijst had verstrekt met namen van personen die volgens haar gehoord kunnen worden in verband met haar klachten, heeft de commissie bij e-mailbericht van 27 mei 2022 onder meer geschreven dat een vertrouwenspersoon vanwege het beroepsgeheim naar verwachting geen relevante informatie kan of mag geven. Vervolgens heeft (de advocaat van) [eiseres] op 13 juni 2022 een e-mailbericht aan de klachtencommissie toegezonden waarin onder meer het volgende is vermeld.
“Hieronder (…) de aangepaste lijst met personen die in de optiek van cliënte gehoord kunnen worden met betrekking tot haar klachten. Bij iedere persoon is een korte motivatie omtrent de relevantie van hetgeen waarover zij zouden kunnen verklaren gevoegd. (…)
Naam |
Klachtpunt |
Motivatie |
[naam 5] Vertrouwenspersoon (…) |
RvB 3: niet onderzoeken van melding aanranding |
[naam 5] kan vragen beantwoorden over het gesprek welke wij hierover gehad hebben en het door haar gegeven advies. Met betrekking tot het beroepsgeheim ben ik bereid toestemming te geven dat zij vragen hierover kan beantwoorden.” |
Vervolgens heeft de commissie de (uiteindelijk) twaalf door [eiseres] genoemde personen uitgenodigd voor een gesprek. Zes mensen zijn op deze uitnodiging ingegaan, onder wie [naam 5] , vertrouwenspersoon (hierna: de vertrouwenspersoon).
Bij e-mailbericht van 15 juli 2022 heeft de commissie onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [naam 1] en de RvB.
“Het heeft (…) onze sterke voorkeur om het onderzoeksdossier niet te splitsen in een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 1] en een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 2] . Het is nagenoeg ondoenlijk om die splitsing te maken en voor zo ver überhaupt al mogelijk: het zal een zeer bewerkelijk en tijdrovend proces zijn. De commissie doet u in dit kader een praktisch voorstel, inhoudende dat u als advocaat van beide beklaagden in eerste instantie zelf kennis neemt van het onderzoeksdossier zodat u zich zelf kunt vergewissen van (het ontbreken van) de noodzaak om het dossier te splitsen. Wellicht kunt u na kennisneming van het onderzoeksdossier in overleg met uw cliënten ook besluiten over nut en/of noodzaak van door uw cliënten aan de commissie voor een hoorgesprek uit te nodigen personen.
(…)Een bericht met dezelfde strekking zal ik heden zenden aan de advocaat van de klaagster en aan onze opdrachtgever.”
Bij brief van 28 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [eiseres] de commissie gewezen op in haar ogen klachtwaardige handelingen van de RvB. De commissie heeft deze brief voorgelegd aan [naam ziekenhuis] , dat de commissie geen toestemming heeft verleend om deze klachten te onderzoeken. Dat heeft de commissie vervolgens aan [eiseres] meegedeeld.
Bij e-mailbericht van 6 september 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en de RvB onder meer als volgt gereageerd op het e-mailbericht van 15 juli 2022.
“Naar aanleiding van onderstaande mail bevestig ik hierbij aan u dat het onderzoeksdossier niet hoeft te worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 1] en een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 2] . De klachten jegens beide beklaagden kunnen op basis van één onderzoeksdossier worden behandeld.
Ik verzoek u de ontvangst van dit e-mailbericht aan mij te bevestigen, zodat het mij vrij staat beklaagden inzage te verstrekken in het onderzoeksdossier.”
Bij verzoekschrift van 9 september 2022 heeft [naam ziekenhuis] de kantonrechter van deze rechtbank gevraagd de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te ontbinden.
Op 7 oktober 2022 hebben [eiseres] en haar advocaat inzage gekregen in een door [gedaagde] samengesteld onderzoeksdossier. Direct aansluitend op deze inzage heeft de commissie [eiseres] opnieuw gehoord.
Bij e-mailbericht van 14 oktober 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en [naam 2] gereageerd op de verslagen van de met hen gehouden gesprekken. Verder is in dit bericht onder meer het volgende aan de commissie meegedeeld.
“Namens cliënte, [naam ziekenhuis] , bericht ik u dat de commissie kan volstaan met één rapport waarin de commissie de klachten van [eiseres] - waar mogelijk - geïntegreerd behandelt.”
Op 4 november 2022 heeft de klachtencommissie van [gedaagde] haar “Rapport inzake een Onderzoek naar diverse klachten jegens twee medewerkers van [naam ziekenhuis] te [plaats] ” uitgebracht (hierna: het rapport). Dit rapport heeft zes hoofdstukken, die in het rapport als volgt zijn aangeduid.
I |
Inleiding |
II |
De klachten van [eiseres] jegens [naam 1] en jegens de [RvB] |
III |
Verklaringen van de informanten |
IV |
Het verweer van [naam 1] en de Raad van bestuur |
V |
Aanvullende klachten van [eiseres] en het verweer daartegen |
VI |
Eindanalyse en slotconclusies |
De commissie komt wat betreft de klacht over de manier waarop [naam 1] heeft gereageerd op de melding(en) van [eiseres] over aanranding tot de volgende conclusie.
“Als steller van de klacht, is het aan [eiseres] om de feiten die zij aan haar klacht ten grondslag legt, aannemelijk te maken. Zij slaagt daar naar het oordeel van de commissie niet in. De commissie komt derhalve niet toe aan een oordeel over de vraag of [naam 1] zich in casu heeft gedragen zoals het een goed leidinggevende betaamt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.”
Over de klacht over het verspreiden van het verslag van een vertrouwelijke teambijeenkomst oordeelt de commissie als volgt.
“De commissie is het eens met [naam 1] dat er in casu geen sprake is van klachtwaardig gedrag. De commissie betrekt in haar oordeel de volgende omstandigheden:
• De aan [naam 1] verweten gedraging dateert uit 2015. Zo er toen al sprake was van klachtwaardigheid, dan is deze zeven jaar later naar alle redelijkheid niet meer aanwezig;
• [naam 1] heeft royaal en ruiterlijk excuses aangeboden voor haar ondoordacht handelen. De commissie sluit zich aan bij de standaard praktijk van veel klachtencommissies dat zij een klacht niet klachtwaardig acht als daar door de eigen organisatie in een eerder stadium reeds op basis van vaststaande feiten adequaat excuses voor zijn aangeboden. Een oordeel van de commissie heeft dan geen toegevoegde waarde.
• De herinneringen van de door [eiseres] voorgedragen informanten – voorzover zij zich het voorval überhaupt herinneren – zijn congruent met die van [naam 1] : een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
• (…) twee van de voorgedragen informanten, verklaren dat het tegen de afspraken in verspreide verslag voor de collega's van [eiseres] geen nieuwe informatie over haar privéleven en haar verleden bevatte gezien de vrijmoedige wijze waarop zij die informatie reeds voor de teamdag met haar collega's had gedeeld.
• [eiseres] stelt dat zij het gevoel heeft dat haar collega’s haar anders benaderen na de ongewenste verspreiding van het verslag. Dit gevoel wordt door haar niet met feiten onderbouwd.
• [naam 6] vraagt zich met de commissie af welk belang [eiseres] er anno 2022 bij kan hebben om een klacht in te dienen over een op de afdeling reeds lang niet meer actuele gebeurtenis uit 2015.
Bij het ontbreken van klachtwaardigheid, oordeelt de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.”
Wat betreft de klacht over de manier waarop [naam 1] [eiseres] tijdens haar ziekte heeft behandeld is de conclusie
“dat [naam 1] geen aanleiding heeft gegeven tot de kwalificaties van haar gedrag die haar in dit klachtonderdeel worden verweten. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.”
De klacht dat [naam 1] [eiseres] ten onrechte heeft betrokken in het geschil tussen [naam ziekenhuis] en [eiseres] partner, [naam 7] (hierna: [naam 7] ), acht de commissie nietontvankelijk, omdat [naam 1] niet verantwoordelijk is voor deze handelwijze van de RvB. Voor zover dit onderdeel van de klacht is gericht tegen de RvB, is het volgens de commissie ongegrond. Wellicht is sprake geweest van een ongelukkige woordkeus van (de advocaat van) [naam ziekenhuis] , maar niet van klachtwaardig handelen.
De commissie concludeert dat zij geen uitspraak kan doen over de klacht van [eiseres] dat [naam ziekenhuis] aan [naam 7] heeft voorgesteld om zowel zijn dienstverband als dat van [eiseres] bij [naam ziekenhuis] te beëindigen voor één gezamenlijke afkoopsom:
“ Art. 3.10 van de Klachtenprocedure van [naam ziekenhuis] bepaalt dat de commissie vrij is in de beoordeling en weging van de ingebrachte informatie. Ten aanzien van dit klachtonderdeel maakt de commissie gebruik van die aan haar geboden vrijheid. De commissie oordeelt dat er – uitsluitend kijkend naar het door [eiseres] gestelde kale feit van de gecombineerde afkoopsom – sprake is van een opvallend en merkwaardig voorstel waar [eiseres] begrijpelijkerwijs aanstoot aan neemt. Maar bij het ontbreken van de voor een oordeel noodzakelijke kennis over de wijze waarop door de advocaten onderling over het voorstel is gecommuniceerd en over de wijze waarop het aan [naam 7] en vervolgens aan [eiseres] is overgebracht, kan de commissie geen uitspraak doen over de fundamentele klachtwaardigheid en de gegrondheid of ongegrondheid van dit klachtonderdeel.”
Het klachtonderdeel dat de RvB de melding van [eiseres] over de aanranding(en) ten onrechte niet heeft onderzocht is volgens de commissie ongegrond. De commissie overweegt hierover onder meer:
“De commissie oordeelt dat [naam 2] zorgvuldig en adequaat heeft gehandeld, zeker gegeven het feit dat hij in eerste instantie volstrekt onverwacht werd geconfronteerd met een medewerkster, [eiseres] , in emotionele toestand en met incoherente verklaringen die hij op dat moment maar lastig kon plaatsen. Dat [eiseres] hem in het gesprek van februari niet toestond om haar nadat zij haar brief had voorgelezen, nadere vragen te stellen, maakte het hem eens te meer onmogelijk om op enig aspect van haar melding door te vragen.
De commissie beoordeelt dit klachtonderdeel als ongegrond.”
Volgens de commissie heeft [eiseres] op 10 oktober 2022 aanvullende klachten ingediend en zijn deze klachten ongegrond.
Bij beschikking van 16 december 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met [naam ziekenhuis] ontbonden per 1 februari 2023. [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Dit hoger beroep loopt nog.
Bij vonnis in kort geding van 5 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres] een afschrift te verstrekken van het volledige dossier betreffende de door [gedaagde] behandelde klacht(en) van [eiseres] en, voor zover die stukken niet tot dat dossier behoren, ook van (a) de opdrachtbevestiging van [naam ziekenhuis] aan [gedaagde] , waarin financiële gegevens mogen worden weggelakt, (b) alle uitnodigingen die zijn gestuurd aan de door [eiseres] voorgedragen maar niet gehoorde informanten en (c) de uitnodiging die is gestuurd aan de als informant gehoorde vertrouwenspersoon.
Volgens informatie van Linkedin (productie 33 [eiseres] ) heeft [naam 1] van mei 2004 tot februari 2009 als manager bij [naam bedrijf] gewerkt, heeft [naam 8] (hierna: [naam 8] ) van [gedaagde] van 2004 tot 2008 als manager bij [naam bedrijf] gewerkt, heeft [naam 2] van juni 2013 tot april 2020 als “Member Executive Board” gewerkt bij [onderwijsinstelling 1] en was [naam 3] tot 2015 lid van het College van Bestuur van [onderwijsinstelling 2] .
3 Het geschil
[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
-
Voor recht verklaart dat [gedaagde] door haar handelwijze, in het bijzonder door het uitvoeren van het klachtonderzoek en het opstellen van het onderzoeksrapport, onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
-
[gedaagde] veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat;
-
[gedaagde] beveelt om haar onderzoeksrapport, althans de hoofdstukken III, V en VI daarvan, althans een door de rechtbank te bepalen deel van het onderzoeksrapport, in te trekken en dat binnen 48 uur na het vonnis schriftelijk aan [eiseres] en [naam ziekenhuis] mee te delen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
-
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis als [gedaagde] het vonnis niet nakomt en met de nakosten die [eiseres] moet maken als [gedaagde] niet vrijwillig uitvoering geeft aan het vonnis.
Aan vordering 1 legt [eiseres] , kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] haar klachten in verschillende opzichten niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behandeld. [gedaagde] is ten onrechte op verschillende punten afgeweken van de klachtenregeling en heeft ten onrechte buiten [eiseres] om (a) stukken verstrekt aan (de advocaat van) [naam 1] en de RvB/ [naam 2] en (b) met die advocaat overlegd over de vormgeving van het onderzoek. [eiseres] is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het onderzoeksdossier en mede daardoor zijn de door [gedaagde] getrokken conclusies voor [eiseres] onvoldoende controleerbaar en niet navolgbaar. De handelwijze van [gedaagde] is onrechtmatig jegens [eiseres] . [eiseres] heeft de grondslag van haar eis vermeerderd door te stellen dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 en 6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). [gedaagde] heeft ten onrechte vragen gesteld aan de vertrouwenspersoon over andere onderwerpen dan de aanranding(en) in 2015, het enige onderwerp ten aanzien waarvan [eiseres] de vertrouwenspersoon van haar geheimhoudingsplicht heeft ontslagen. Hierdoor is privacygevoelige medische informatie over [eiseres] ten onrechte bij het onderzoek betrokken. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] ten onrechte geen openheid heeft betracht over het feit dat [naam 1] en [naam 8] beiden bij [naam bedrijf] hebben gewerkt en dat [naam 2] en [naam 3] beiden bestuurder van een onderwijsinstelling zijn geweest, terwijl deze onderwijsinstellingen contacten met elkaar onderhouden en samenwerken.
Aan vordering 2 legt [eiseres] ten grondslag dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] . Door de manier van klachtbehandeling is [gedaagde] voorbijgegaan aan het doel van de klachtenregeling, het bijdragen aan goede verhoudingen binnen [naam ziekenhuis] . Aan [eiseres] is de mogelijkheid ontnomen om daadwerkelijk in gesprek te komen met [naam 1] en de RvB, wat wel het uitgangspunt is van de klachtenregeling en had kunnen leiden tot wederzijds begrip en herstel van verhoudingen. Als dat was gebeurd, had [naam ziekenhuis] mogelijk niet gevraagd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] . Daarnaast is [eiseres] door de handelwijze van [gedaagde] in haar eer een goede naam aangetast.
Vordering 3 houdt in dat [gedaagde] aan [naam ziekenhuis] en aan [eiseres] een schriftelijke verklaring moet zenden waarin wordt vermeld dat [gedaagde] het rapport intrekt.
[gedaagde] weerspreekt de stellingen van [eiseres] en vraagt de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen of die vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten als die niet binnen veertien dagen na het vonnis worden voldaan.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.