Home

Rechtbank Rotterdam, 13-05-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4739, 10993667 / HA VERZ 24-18

Rechtbank Rotterdam, 13-05-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4739, 10993667 / HA VERZ 24-18

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
13 mei 2024
Datum publicatie
4 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2024:4739
Zaaknummer
10993667 / HA VERZ 24-18

Inhoudsindicatie

Verzoek ontbinden arbeisovereenkomst afgewezen. Geen opzegverbod. Geen arbeidsongeschiktheid door ziekte. Rechter mag en moet zelfs afgaan op bevindingen bedrijfsarts als er geen indicaties zijn dat die niet kloppen. Werkgever heeft niet voldaan aan herplaatsingsverplichting. Te weinig initiatief. Zeker bij werknemer die meer dan 30 jaar in dienst is. Werkgever treft verwijt dat werknemer niet vereiste registratie heeft voor passende werkzaamheden. Geen goed werkgeverschap.

Uitspraak

locatie Dordrecht

zaaknummer: 10993667 / HA VERZ 24-18

datum uitspraak: 13 mei 2024

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

Stichting Enver,

vestigingsplaats: Rotterdam,

verzoekster,

gemachtigde: mr. D. Schuurman,

tegen

[verweerder] ,

woonplaats: [woonplaats] ,

verweerder,

vertegenwoordigd door zijn zus.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

het verzoekschrift van Enver (ontvangen op 15 maart 2024), met bijlagen;

-

het verweerschrift van [verweerder] (ontvangen op 8 april 2024), met bijlagen;

-

bijlage 24 van Enver;

-

de pleitaantekeningen van Enver.

1.2.

Op 15 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:

-

[persoon A] en [persoon B] namens Enver, met mr. Schuurman;

-

[verweerder] met zijn zus.

1.3.

Op 2 mei 2024 zijn nadere stukken van [verweerder] ontvangen. Die zijn ongelezen aan hem teruggestuurd.

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

[verweerder] is vanaf 1 september 1991 bij Enver in dienst. Enver ondersteunt bij opvoeden en bevorderen van zelfredzaamheid en ontwikkeling van jeugd. De functie van [verweerder] is werk-leermeester met een salaris van € 4.441,84 bruto per maand. Feitelijk betekende dit dat [verweerder] jongeren die zijn uitgevallen van school begeleidde in lasbewerking en techniek tijdens hun dagbesteding in ‘De Loods’. Enver heeft op 6 oktober 2023 toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens bedrijfseconomische redenen op te mogen zeggen. Die toestemming heeft Enver niet gekregen. Daarom verzoekt Enver nu de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, omdat de arbeidsplaats van [verweerder] is vervallen (artikel 7:671b lid 1 sub b BW en artikel 7:669 lid 3 onder a BW): de activiteiten in ‘De Loods’ zijn beëindigd. [verweerder] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen, in de eerste plaats omdat er door zijn ziekte sprake is van een wettelijk opzegverbod. Daarnaast zijn er volgens hem andere functies bij Enver die hij goed zou kunnen invullen als hij beter is. De kantonrechter oordeelt dat niet vast staat dat [verweerder] arbeidsongeschikt is door ziekte, zodat dit niet aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. De kantonrechter vindt wel dat Enver niet heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichtingen, een voorwaarde voor het mogen opzeggen van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:671b lid 2 BW). Daarom wordt het verzoek van Enver afgewezen. Hierna wordt dit oordeel toegelicht.

De arbeidsplaats van [verweerder] is vervallen

2.1.

Het werk dat [verweerder] gedurende zijn lange dienstverband heeft gedaan, bestaat niet meer bij Enver. Enver huurt ‘De Loods’ niet meer en zij biedt evenmin elders dagbesteding aan in de vorm van lasbewerking en techniek. Dit is erg spijtig voor [verweerder] , maar hierin treft Enver geen verwijt; zij mag tot op zekere hoogte zelf beslissen hoe zij haar onderneming inricht. Enver heeft bovendien toegelicht dat ‘De Loods’ al langere tijd niet kostendekkend was.

Er geldt geen opzegverbod

2.2.

Anders dan het UWV oordeelt de kantonrechter dat er geen opzegverbod geldt.

Het UWV heeft de toestemming om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] op te zeggen geweigerd, omdat ‘onvoldoende kan worden vastgesteld of [verweerder] arbeidsgeschikt is voor het verrichten van zijn werk en daarmee in hoeverre het opzegverbod tijdens ziekte nog geldt.’ Het medisch advies van de bedrijfsarts is echter helder en duidelijk opgeschreven: er was op het moment van de ontslagaanvraag geen sprake van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebrek (medische redenen) (artikel 7:629 BW). Weliswaar schrijft de bedrijfsarts dat er klachten zijn ten gevolge van de arbeidssituatie, maar dat is iets anders. Dat [verweerder] aangeslagen is door de situatie levert geen verbod tot ontslag op.

2.3.

Ook de nadere rapportages van de bedrijfsarts zijn eenduidig. Daarbij is de bedrijfsarts telkens ingegaan op aangevoerde nieuwe omstandigheden en op alle nieuwe informatie. De kantonrechter mag en moet zelfs van de inhoud van de bevindingen van de bedrijfsarts uitgaan als er geen indicaties zijn die erop wijzen dat die niet kloppen. In dit geval zijn die er niet. [verweerder] vindt het onbegrijpelijk dat de bedrijfsarts hem zelf nauwelijks fysiek heeft onderzocht, maar dat is hoe dit systeem werkt. De bedrijfsarts moet medische informatie inwinnen bij de artsen die [verweerder] wel uitgebreid hebben gezien en onderzocht. Dat heeft de bedrijfsarts gedaan en daar heeft hij rekening mee gehouden. De bedrijfsarts hoeft niet zelf een volledig nieuw (fysiek) onderzoek te doen.

2.4.

[verweerder] heeft weliswaar een second opinion laten uitvoeren waarvan de conclusie was dat hij wel ziek is, maar dat is geen officiële (volgens de daarvoor geldende regels tot stand gekomen) second opinion. Ook dat heeft de bedrijfsarts duidelijk uitgelegd en het is door [verweerder] niet betwist. Dat [verweerder] vooraf niet helemaal wist welke stappen hij op welk moment kon zetten, maakt dat niet anders. Gedurende de procedure heeft de bedrijfsarts hem steeds deugdelijk geïnformeerd over zijn mogelijkheden. Doordat de second opinion van [verweerder] niet op de juiste wijze tot stand is gekomen, raakt die het oordeel van de bedrijfsarts niet. Het medisch advies van de bedrijfsarts is daarom nog steeds leidend. Dat neemt de kantonrechter dus als uitgangspunt. Het wordt bovendien ondersteund door het deskundigenoordeel van het UWV van 11 januari 2024.

Enver heeft niet voldaan aan haar herplaatsingsverplichting

2.5.

Voor ontbinding is vereist dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Enver heeft niet aan haar verplichting voldaan om dat te onderzoeken en om eventuele mogelijkheden hiertoe te benutten. Hierna wordt dat uitgelegd.

2.6.

Enver heeft geen of in ieder geval veel te weinig initiatief genomen om te onderzoeken of [verweerder] te herplaatsen is in een andere passende functie. Enver heeft [verweerder] de opdracht gegeven om dit zelf te onderzoeken en om met een passend plan te komen. Enver verwijt [verweerder] dat hij niet met een passend plan is gekomen en “onvoldoende heeft teruggekoppeld”. Dat is niet hoe het hoort, zeker niet bij een werknemer die ruim 30 jaar in dienst is. Enver had [verweerder] hierbij actief moeten begeleiden en ondersteunen. Dit geldt temeer omdat Enver een verwijt treft dat [verweerder] de tegenwoordig vereiste registratie voor passende werkzaamheden niet heeft, zoals hierna onder 2.9 wordt toegelicht.

2.7.

Volgens Enver bestaan er geen passende functies binnen Enver voor [verweerder] , omdat hij geen SKJ-registratie heeft. Die registratie is volgens haar een voorwaarde voor alle functies als jeugdzorgwerker en jeugdprofessional. Dat betwist [verweerder] niet. Het staat dus vast dat hij ‘op papier’ niet direct geschikt is voor een van die functies. Gelet op de stellingen van Enver is het wel opvallend dat de mogelijkheden bij haar technische dienst, waarvoor dit vereiste mogelijk niet zou gelden, niet op een constructieve manier met [verweerder] zijn besproken in het herplaatsingstraject.

2.8.

Als [verweerder] niet direct geschikt was voor een bestaande functie, had Enver moeten onderzoeken of hij daarvoor, bijvoorbeeld door scholing, binnen redelijke tijd wel geschikt kon worden. Ook hier heeft Enver de bal bij [verweerder] gelegd en zelf niets onderzocht. Tijdens de zitting werden partijen het niet eens niet over hoe lang het voor [verweerder] zou duren om via een zogenaamd “EVC traject” een SKJ-registratie te krijgen. Volgens [verweerder] zou hij dit opleidingstraject in een jaar kunnen afronden. Zelfs als de duur van een EVC traject voor hem langer zou zijn en het traject daarmee volgens Enver gezien de leeftijd van [verweerder] niet lucratief, dan kan dit [verweerder] niet worden tegengeworpen. Enver heeft namelijk zelf nagelaten om [verweerder] tijdig bij te scholen, zoals van een goed werkgever wordt verwacht.

2.9.

Tijdens het meer dan 30 jaar durende dienstverband van [verweerder] is hij niet of nauwelijks (bij)geschoold, terwijl dat wel een onderdeel is van goed werkgeverschap. In het bijzonder is relevant dat in 2015 alle medewerkers van Enver die met jongeren werkten, een SKJ-registratie moesten behalen omdat dat volgens nieuwe regelgeving vereist zou worden. Voor [verweerder] en zijn collega’s in ‘De Loods’ is toen een uitzondering gemaakt. Het is niet duidelijk waarom en tijdens de zitting kon Enver dit ook niet verklaren. Wel is duidelijk dat [verweerder] nu ‘de dupe’ is van de uitzonderingspositie die Enver hem toen heeft ‘gegeven’. Het zou onredelijk zijn als deze keuze van Enver nu zo nadelig uitpakt voor [verweerder] , dat hij zijn baan verliest. Enver had [verweerder] hiervoor moeten behoeden. Door hem niet bij te scholen en daarmee inzetbaar te maken voor de toekomst, waarin voor zijn of soortgelijke werkzaamheden een nieuwe registratie werd vereist, heeft zij zich niet gedragen als een goed werkgever. Het feit dat [verweerder] na een lang dienstverband nog niet inzetbaar is in een andere functie omdat hij nog geen SKJ-registratie heeft, komt daarom voor rekening en risico van Enver.

De arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt niet ontbonden

2.10.

Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat van Enver in het kader van de invulling van de herplaatsingsplicht veel meer kan worden verlangd. Daarom wijst de kantonrechter haar verzoek om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden af.

Enver moet de proceskosten betalen

2.11.

Enver moet de proceskosten betalen, omdat haar verzoek wordt afgewezen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [verweerder] ambtshalve op € 50,-aan reis-verblijf- en verletkosten. Omdat [verweerder] geen professionele gemachtigde heeft en zijn kosten niet heeft onderbouwd, wordt hiervoor geen hoger bedrag toegewezen. Enver betwist dat zij de geëiste kosten voor het deskundigenoordeel, de second opinion en printkosten moet betalen. [verweerder] heeft niet onderbouwd waarom Enver dat wel zou moeten betalen en uit de stukken blijkt dat niet. Er wordt hiervoor daarom geen bedrag toegewezen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

wijst het verzoek af;

3.2.

veroordeelt Enver in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] worden begroot op € 50,- aan reis- verblijf- en verletkosten.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.

703