Rechtbank Rotterdam, 31-05-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5513, 10873822 VZ VERZ 24-207
Rechtbank Rotterdam, 31-05-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5513, 10873822 VZ VERZ 24-207
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 31 mei 2024
- Datum publicatie
- 20 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2024:5513
- Zaaknummer
- 10873822 VZ VERZ 24-207
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Werkgever vraagt gefixeerde schadevergoeding van werknemer na ontslag op staande voet en wil dat werknemer wordt verplicht mee te werken aan onderzoek privémail/-computer. Werknemer vraagt volledige proceskostenveroordeling vanwege intrekking deel van het verzoek van werkgever. Alle verzoeken worden afgewezen.
Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 10873822 VZ VERZ 24-207
datum uitspraak: 31 mei 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
verzoekster en verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.F. Hilberdink,
tegen
[verweerster] ,
woonplaats: [woonplaats],
verweerster en verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. I.H. Castenmiller-van Hoorn.
De partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1 De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
-
het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 10 januari 2024), met bijlagen;
- -
-
het verweerschrift van [verweerster] (ontvangen op 17 april 2024), met bijlagen;
- -
-
de brief van 19 april 2024 van de kant van [verzoekster], met bijlagen;
- -
-
de akte van [verweerster] met een tegenverzoek (ontvangen op 25 april 2024), met bijlagen;
- -
-
de spreekaantekeningen van de gemachtigden van de partijen.
Op 26 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken, tegelijk met de zaak met zaaknummer 10876452 VZ VERZ 24-261 tussen [verweerster] en [verzoekster]. Hierbij waren aanwezig:
- -
-
namens [verzoekster] [naam 1] (middellijk bestuurder) met mr. Hilberdink en verder [naam 2] (COO van [verzoekster]);
- -
-
[verweerster] met mrs. Castenmiller-van Hoorn en J. van Elven en verder [naam 3] (de partner van [verweerster]).
2 Waar gaat de zaak over?
[verweerster] is op 1 januari 2023 bij de rechtsvoorganger van [verzoekster] (hierna ook [verzoekster] genoemd) in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar. In augustus 2023 heeft [verweerster] tijdens een voortgangsgesprek met haar leidinggevende meegedeeld dat zij niet aanstuurt op voortzetting van de arbeidsovereenkomst na dat jaar. Kort daarna is zij arbeidsongeschikt uitgevallen. [verzoekster] en [verweerster] hebben op advies van de bedrijfsarts een mediator ingeschakeld. Op 8 november 2023 hebben [verzoekster] en [verweerster] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2023 eindigt. Verder is afgesproken dat [verweerster], die datum ondertekening van de vaststellingsovereenkomst niet langer arbeidsongeschikt was, voor de resterende deel van het dienstverband is vrijgesteld van werkzaamheden. Volgens afspraak heeft [verweerster] op 9 november 2023 haar werklaptop ingeleverd. Een dag later, op 10 november 2023, heeft [verzoekster] [verweerster] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum verwijt [verzoekster] [verweerster] dat zij bedrijfsgeheime informatie heeft doorgemaild naar haar privémail en naar haar partner. In de ontslagbrief staat ook dat uit standaardonderzoek van de werklaptop bij uitdiensttreding door de automatiseerder van [verzoekster] is gebleken dat [verweerster] bedrijfsgeheime informatie heeft verwijderd uit de digitale werkomgeving van [verzoekster]. [verweerster] heeft via haar advocaat in een brief van 14 november 2023 bezwaar gemaakt tegen het ontslag en zij heeft de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst binnen de wettelijke bedenktermijn ontbonden.
[verzoekster] verzoekt – na wijziging – [verweerster] te veroordelen om aan haar een gefixeerde schadevergoeding van € 12.941,15 (waarvan na verrekening € 4.490,51 resteert) met rente te betalen en – kort gezegd – om mee te werken aan de vaststelling door de ICT-dienstverlener van [verzoekster] dat de in bijlage 14 van het verzoekschrift genoemde 56 bedrijfsgeheime mails en de daarin meegezonden bijlagen zijn vernietigd middels een controle van [verweerster] privémailbox en privécomputer, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [verweerster] hieraan niet voldoet.
[verweerster] is het niet eens met het verzoek. Zij betwist de verwijten die [verzoekster] haar maakt. In haar tegenverzoek vraagt [verweerster] veroordeling van [verzoekster] in de werkelijk door haar gemaakte proceskosten van € 14.325,97 met rente. Zij vindt namelijk dat [verzoekster] het verzoek over afdracht van de marge – dat tijdens de procedure is ingetrokken – niet had mogen instellen omdat [verzoekster] wist dat de aangevoerde feiten ter onderbouwing van dat verzoek onjuist zijn.
3 De beoordeling
[verweerster] hoeft geen gefixeerde vergoeding te betalen aan [verzoekster]
In de zaak met zaaknummer 10876452 VZ VERZ 24-261 tussen [verweerster] en [verzoekster] oordeelt de kantonrechter dat het ontslag op staande voet ongeldig is omdat een dringende reden ontbreekt. Dat brengt mee dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:677 leden 2 en 3 BW, waarop [verzoekster] haar verzoek in deze zaak baseert. Het verzoek wordt dus afgewezen. [verweerster] hoeft geen gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] te betalen.
Het verzoek over de vaststelling van vernietiging van bedrijfsgevoelige informatie wordt afgewezen
[verzoekster] heeft geen deugdelijke grondslag gesteld voor het verzoek om – kort gezegd – [verweerster] te verplichten mee te werken aan een onderzoek van haar privémailbox en privécomputer door de ICT-dienstverlener van [verzoekster]. Voor zover de kantonrechter uit de stellingen van [verzoekster] moet afleiden dat [verzoekster] meent dat zij van [verweerster] uit hoofde van goed werknemerschap mag vergen mee te werken aan het door haar voorgestelde onderzoek, is onduidelijk welk rechtens te respecteren belang [verzoekster] daarbij heeft. Als [verzoekster] het verzoek baseert op nakoming van het overeengekomen geheimhoudingsbeding, geldt dat vaststaat dat alleen het doormailen van twee documenten naar de partner van [verweerster] valt onder het geheimhoudingsbeding (en dus niet de 56 mails die [verzoekster] noemt) en dat die twee documenten geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatten (zie de beschikking in de zaak met zaaknummer 10876452 VZ VERZ 24-261 tussen [verweerster] en [verzoekster]). Bovendien heeft [verweerster] gesteld dat zij alle mails heeft verwijderd die zij vanuit haar werkmail naar zichzelf heeft gestuurd en dat haar partner dat ook heeft gedaan en er zijn geen aanwijzingen dat zij dat niet heeft gedaan. Tegen deze achtergrond is er geen reden voor een vergaande maatregel als een veroordeling tot medewerking aan een controle in de privé computer en privé inbox van [verweerster].
[verzoekster] moet de proceskosten betalen
[verzoekster] moet de proceskosten van [verweerster] betalen, omdat zij ongelijk krijgt. Het verzoek van [verweerster] om een volledige proceskostenveroordeling wordt echter afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Vooropgesteld wordt dat toewijzing van de volledige proceskosten alleen mogelijk is in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan sprake zijn als het instellen van een vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Daar kan sprake van zijn als de eiser de vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, (Duka/Achmea)).
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht om [verweerster] te veroordelen om – kort gezegd – de door [verweerster] als zzp’er genoten marge op de opdracht bij de Stichting PZNL af te dragen aan [verzoekster] op grond van artikel 6:104 BW. [verzoekster] verweet [verweerster] dat zij de opdracht van [verzoekster] – die zij als werknemer in dienst van [verzoekster] uitvoerde – had meegenomen en nu als zzp’er uitvoert voor haar huidige opdrachtgever. Dit verzoek is door [verzoekster] ingetrokken nadat [verweerster] een verweerschrift heeft ingediend (en in dat kader advocaatkosten heeft moeten maken).
De kantonrechter volgt [verweerster] niet in haar stelling dat [verzoekster] het instellen van het verzoek achterwege had moeten laten, omdat zij wist althans behoorde te weten dat de feiten die zij aan dat verzoek ten grondslag legt, onjuist zijn. [verweerster] stelt in het verweerschrift dat uit de concept overeenkomst van opdracht tussen Stichting PZNL en [verweerster] als zzp’er, waar [verzoekster] de beschikking over heeft gekregen door het onderzoek aan de werklaptop van [verweerster] en die [verzoekster] zelf in de procedure heeft overgelegd, blijkt dat de opdracht waar [verweerster] in dienst van [verzoekster] aan werkte een andere is dan de opdracht die zij nu uitvoert voor de Stichting PZNL. Hoewel [verzoekster] dat niet heeft betwist en na het verweerschrift het verzoek heeft ingetrokken, is daarmee nog geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals in r.o. 3.4 bedoeld. Daarbij weegt mee dat [verzoekster] de opdracht waarop [verweerster] werkzaam was, is kwijtgeraakt en niet gebleken is dat het zonder de nadere toelichting van [verweerster] in het verweerschrift voor [verzoekster] zonder meer duidelijk was of had moeten zijn dat de opdracht bij Stichting PZNL niet dezelfde opdracht is als de opdracht waarop [verweerster] werkzaam was bij [verzoekster]. De omstandigheid dat [verzoekster] dit standpunt pas in deze procedure heeft ingenomen (en vervolgens weer heeft verlaten) leidt niet tot een ander oordeel. Als [verzoekster] eerder dan in het verzoekschrift aan [verweerster] had meegedeeld dat zij vindt dat [verweerster] de opdracht heeft meegenomen naar haar nieuwe opdrachtgever als zzp’er, dan had [verweerster] daar ook op moeten reageren en advocaatkosten moeten maken, zij het dan niet in het kader van een verweerschrift in een procedure.
De kantonrechter begroot de proceskosten aan de kant van [verweerster] op € 814,00 aan gemachtigdensalaris en € 135,00 aan nakosten. Dit is totaal € 949,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.