Home

Rechtbank Rotterdam, 02-07-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6161, 11112218 VV EXPL 24-259

Rechtbank Rotterdam, 02-07-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6161, 11112218 VV EXPL 24-259

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
2 juli 2024
Datum publicatie
11 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2024:6161
Zaaknummer
11112218 VV EXPL 24-259

Inhoudsindicatie

Kort geding; loonvordering tijdens ziekte en wettelijke verhoging over laat betaald loon toegewezen. Loonopschorting was onterecht en de loonstop ook. Werknemer woont in Roemenië. De kantonrechter vindt het in zijn algemeenheid niet redelijk dat van een ziekgemelde werknemer die in Roemenië verblijft te verlangen dat hij naar Nederland afreist om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11112218 VV EXPL 24-259

datum uitspraak: 2 juli 2024

Vonnis in kort geding van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser] ,

woonplaats: [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. J. Veninga,

tegen

[gedaagde] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats],

gedaagde,

gemachtigde: mr. M. van Gastel..

De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

de dagvaarding van 31 mei 2024, met bijlagen;

-

de brief van [eiser] 13 juni 2024, met bijlagen;

-

het productieverzicht met bijlagen van [gedaagde];

-

de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde];

-

de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser];

-

het op de zitting door [gedaagde] overgelegde stuk.

1.2.

Op 18 juni 2024 is de zaak tijdens een hybride zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser] (via Teams) en een tolk in de Roemeense taal (via Teams) met de gemachtigde van [eiser] en [naam] namens [gedaagde] met de gemachtigde van [gedaagde].

2 De beoordeling

2.1.

[eiser] is sinds 26 oktober 2020 in dienst bij [gedaagde] in de functie van chauffeur. Zijn basissalaris bij [gedaagde] bedraagt € 3.068,25 bruto per maand. In maart 2023 is [eiser] ziek geworden als gevolg van een bedrijfsongeval. [eiser] heeft zich ziekgemeld bij [gedaagde] en is op of rond 25 maart 2023 naar Roemenië afgereisd, terwijl hij daar geen toestemming voor had. [eiser] is vervolgens niet verschenen op door [gedaagde] voor hem gemaakte afspraken bij de bedrijfsarts in Nederland. [gedaagde] heeft het loon van [eiser] vanaf april 2023 tot 13 november 2023 in eerste instantie onbetaald gelaten met een beroep op opschorting. Op 24 oktober 2023 is [eiser] naar de bedrijfsarts in Nederland geweest. Naar aanleiding daarvan heeft [gedaagde] het volgens haar nog verschuldigde loon over de periode vanaf april 2023 tot 13 november 2023 nabetaald aan [eiser]. Vanaf 13 november 2023 heeft [gedaagde] een loonstop toegepast. [eiser] eist nu de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon over de periode april 2023 tot 13 november 2023, omdat dat loon volgens hem te laat betaald is. Hij eist ook een totaalbedrag van € 22.592,09 aan achterstallig loon vanaf 13 november 2023 tot en met de maand april 2024 en het loon vanaf mei 2024, één ander te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente. Daarnaast eist hij een vergoeding van buitengerechtelijke kosten met rente en salarisspecificaties op straffe van een dwangsom. [gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser]. Zij vindt dat zij het loon van [eiser] mocht opschorten in de periode tot 13 november 2023 en dat zij terecht een loonstop heeft toegepast vanaf 13 november 2023. In de kern geeft zij als reden hiervoor dat [eiser] zijn re-integratie belemmert, onder meer door zonder toestemming af te reizen naar Roemenië, daar vervolgens te blijven en niet bij de bedrijfsarts in Nederland te verschijnen én doordat hij weigerde het plan van aanpak te ondertekenen.

juridisch kader kort geding

2.2.

Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.

spoedeisend belang

2.3.

De kantonrechter neemt aan dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn loonvordering. Over het algemeen vloeit de spoedeisendheid uit de aard van de loonvordering voort. De kantonrechter acht geen redenen aanwezig om daar in deze zaak anders over te oordelen.

[eiser] woont in Roemenië en mocht naar ‘huis’ gaan toen hij arbeidsongeschikt was.

2.4.

De kantonrechter stelt voorop dat het feit dat [eiser] in maart 2023 naar Roemenië is afgereisd en daar verblijft op zich niet aan het recht op loonbetaling tijdens ziekte in de weg staat. Het is niet zo dat [eiser] doordat hij in maart 2023 naar Roemenië reisde en daar vervolgens bleef niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed en/of dat evident is dat hij daardoor zijn herstel belemmerde. De kantonrechter acht voldoende duidelijk geworden dat voor [eiser] geldt dat hij in Roemenië woont en dat hij in verband met zijn werk in Nederland een bij de gemeente geregistreerd woonadres had op het adres van het woonhuis dat [gedaagde] beschikbaar stelt aan de bij haar in dienst zijnde chauffeurs. Dit woonhuis met 10 bedden biedt onvoldoende ruimte aan de 80 chauffeurs die [gedaagde] in dienst heeft. Gebleken is dat in de praktijk de meeste chauffeurs zich in hun vrachtwagens terugtrekken en daar verblijven. In het verlengde hiervan acht de kantonrechter het redelijk dat [eiser] in de situatie van arbeidsongeschiktheid waarin hij zich bevond na het ongeval van

7 maart 2023 naar Roemenië ging, omdat hij daarmee naar ‘huis’ ging. De kantonrechter acht geen aanknopingspunten aanwezig om ervan uit te gaan dat voor [eiser] een te respecteren verbod gold om naar huis te gaan nadat hij zich ziek had gemeld, ook omdat in Nederland blijven toen feitelijk betekende dat hij in zijn vrachtwagen zou blijven.

[eiser] hoefde niet naar Nederland af te reizen voor een fysiek consult bij de bedrijfsarts.

2.5.

Verder geldt het volgende. De kantonrechter vindt het in zijn algemeenheid onredelijk om van een ziekgemelde werknemer die in Roemenië verblijft te verlangen dat hij naar Nederland afreist om op het spreekuur bij de bedrijfsarts te verschijnen.1 Niet is gebleken dat in dit geval fysieke aanwezigheid van [eiser] bij zo’n spreekuur noodzakelijk was om de mate van arbeids(on)geschiktheid van [eiser] vast te stellen. In het geval dat een werkgever te maken heeft met een werknemer die in het buitenland woont geldt dat de bedrijfsarts bijvoorbeeld informatie kan opvragen bij de behandelende artsen in het woonland of dat de werkgever een arbeidsdeskundige in het woonland kan inschakelen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan.

wettelijke verhoging en wettelijke rente over het loon tot 12 november 2023

2.6.

Eén en ander brengt al mee dat de loonopschortingen vanwege het vertrek naar Roemenië en het niet fysiek verschijnen bij de bedrijfsarts in de periode vanaf april 2023 tot 13 november 2023 onterecht waren. Dit betekent dat het loon over die periode te laat betaald is. Daarom is de wettelijke verhoging over dat loon toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter gelet op alle omstandigheden aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. De wettelijke rente over het loon wordt toegewezen, omdat het te laat betaald is.

[gedaagde] moet nog een bedrag aan € 2.591,13 bruto nabetalen aan [eiser].

2.7.

Partijen zijn het er op de zitting over eens geworden dat er ook nog een bedrag aan loon nabetaald moet worden over de periode tot 13 november 2023 in verband met een in het loon begrepen vergoeding voor de overuren. Partijen twisten over de hoogte van dit bedrag. [gedaagde] heeft in dat kader op de zitting onder verwijzing naar de toepasselijke cao uitgelegd hoe zij uitkomt op het bedrag van € 2.591,13 bruto dat nog nabetaald moet worden. [eiser] heeft op zijn beurt deze uitleg niet gemotiveerd weersproken. Daarom wordt het bedrag van € 2.591,13 bruto, waarvan nu duidelijk is dat [gedaagde] dat bedrag in ieder geval aan [eiser] moet betalen, toegewezen. [gedaagde] moet ook over dit bedrag de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente betalen.

loonstop vanaf 13 november 2023 onterecht

2.8.

Op 13 november 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat zij per die datum over zou gaan tot een loonstop, omdat [eiser] volgens [gedaagde] door zonder deugdelijke grond na te laten de aangeboden passende werkzaamheden te verrichten zijn re-integratie belemmerde en vertraagde en omdat [eiser] het plan van aanpak niet had ondertekend.

Dit schrijven is tot stand gekomen naar aanleiding van het oordeel van de bedrijfsarts van

31 oktober 2023 dat [eiser] in staat werd geacht lichte administratieve werkzaamheden te verrichten, als gevolg waarvan [gedaagde] een plan van aanpak heeft opgesteld waarin het oppakken van lichte administratieve werkzaamheden door [eiser] is opgenomen. [gedaagde] verwachtte van [eiser] dat hij voor het verrichten van de lichte administratieve werkzaamheden op de werkplek in Nederland zou verschijnen.

Achteraf, op 20 maart 2024, is door het UWV geoordeeld dat het aangeboden werk per

13 november 2023 niet passend was, omdat de reistijd vanuit Roemenië naar Nederland niet redelijk is. Het UWV heeft bij dit oordeel meegewogen dat de bedrijfsarts op 12 december 2023 heeft aangegeven dat reizen van Roemenië naar Nederland te belastend is voor [eiser].

De kantonrechter acht geen feiten en/of omstandigheden gebleken om dit oordeel van het UWV naast zich neer te leggen en concludeert dan ook dat [gedaagde] geen goede reden had om het loon van [eiser] stop te zetten met ingang van 13 november 2023.

loonstop vanaf 29 april 2024 onterecht

2.9.

[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 15 april 2024 opgeroepen voor een gesprek met [gedaagde] op het kantoor van [gedaagde] in Nederland en hem daarbij verzocht terug te keren naar Nederland en zich in Nederland te vestigen. Als [eiser] niet zou verschijnen voor het gesprek met [gedaagde], zou [gedaagde] de loonbetaling per 29 april 2024 stopzetten.

In het verlengde van het oordeel van het UWV van 20 maart 2024 vindt de kantonrechter het niet redelijk dat [gedaagde], zonder voorafgaand overleg, aan [eiser] de instructie geeft om naar Nederland te reizen. Dat [gedaagde] graag zou willen dat [eiser] zich in Nederland vestigt om grip te krijgen op de re-integratie acht de kantonrechter op zich begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat zij hem hiertoe niet kan verplichten. Het ligt op haar weg om op constructieve wijze met [eiser] samen op zoek te gaan naar een manier waarop de re-integratie van [eiser] zo goed mogelijk van de grond kan komen. Dat is in principe ook op afstand mogelijk, door informatie te laten opvragen bij de behandelend artsen en/of een arbeidsdeskundige in Roemenië in te schakelen om de arbeidsmogelijkheden van [eiser] te laten onderzoeken. Om te beginnen zou [gedaagde] gesprekken tussen haar en [eiser] en/of tussen de bedrijfsarts en [eiser] in redelijkheid moeten faciliteren via videobellen. Al met al acht de kantonrechter de loonstop per 29 april 2024 ook onterecht.

Het achterstallige loon vanaf 13 november 2023 tot en met april 2024 wordt toegewezen.

2.10.

Een en ander brengt mee dat het loon vanaf 13 november 2023 tot 1 mei 2024 ook toegewezen wordt. [eiser] heeft dit loon op een totaalbedrag van € 22.592,09 bruto gesteld. [gedaagde] heeft op haar beurt niets gesteld over de hoogte van dit bedrag. Daarom wordt dit bedrag toegewezen.

wettelijke verhoging en rente over het loon vanaf 13 november 2023 t/m april 2024

2.11.

De wettelijke verhoging over het loon van 13 november 2023 t/m april 2024 wordt toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet de wettelijke verhoging over dit bedrag te matigen tot 15%, omdat [gedaagde] zich bij het toepassen van de loonstop per 13 november 2023 heeft laten leiden door het oordeel van de bedrijfsarts dat [eiser] geacht werd lichte administratieve werkzaamheden te verrichten.

De wettelijke rente over dit achterstallig loon wordt ook toegewezen.

Het loon vanaf mei 2024 wordt toegewezen.

2.12.

[gedaagde] moet ook het loon vanaf mei 2024 aan [eiser] betalen. In het verlengde van het voorgaande bestaat er op dit moment geen goede reden om het loon van [eiser] vanaf de maand mei 2024 niet te betalen.

salarisstroken en dwangsom

2.13.

De vordering tot afgifte van de salarisstroken wordt toegewezen, met dien verstande dat de daarbij toe te wijzen dwangsom zal worden vastgesteld op € 10,00 per salarisspecificatie per dag en zal gemaximeerd worden op € 1.500,00.

De kantonrechter merkt hierbij nog op dat dit geldt voor de salarisspecificaties die op de datum van dit vonnis al verstrekt hadden moeten zijn. Voor zover de vordering ziet op toekomstige loonstroken, is deze nog niet opeisbaar,

buitengerechtelijke incassokosten en rente daarover

2.14.

De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.278,88 wordt toegewezen, omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen deze nevenvordering. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt ook, als onweersproken, toegewezen.

[gedaagde] moet de proceskosten betalen.

2.15.

[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op

€ 139,42 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.066,42. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

2.16.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt [gedaagde] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen 25% aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het loon over de periode april 2023 tot 13 november 2023 dat te laat is betaald vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;

3.2.

veroordeelt [gedaagde] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen € 2.519,13 bruto, te vermeerderen met 25% aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW vanaf de datum/data van opeisbaarheid en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 2.519,13 bruto vanaf 16 januari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;

3.3.

veroordeelt [gedaagde] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen € 22.592,09 bruto aan achterstallig loon over de periode vanaf 13 november 2023 tot en met de maand april 2024, te vermeerderen met 15% aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat achterstallig loon vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;

3.4.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het loon vanaf mei 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd dan wel tot het moment dat [gedaagde] wettelijk niet verplicht is het loon door te betalen;

3.5.

veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] salarisspecificaties te verstrekken van alle loonbedragen die op grond van dit vonnis aan [eiser] betaald moeten worden, met uitzondering van de op dit moment toekomstige loonbetalingen, op straffe van een door [gedaagde] te verbeuren dwangsom van € 10,00 per salarisspecificatie per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met voldoening aan deze veroordeling, met een maximum van € 1.500,00;

3.6.

veroordeelt [gedaagde] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] te betalen van € 1.278,88, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag dat volledig betaald is;

3.7.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 2.066,42;

3.8.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.9.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.

757