Rechtbank Rotterdam, 12-08-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8076, 11051240 VZ VERZ 24-4042
Rechtbank Rotterdam, 12-08-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8076, 11051240 VZ VERZ 24-4042
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 12 augustus 2024
- Datum publicatie
- 2 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2024:8076
- Zaaknummer
- 11051240 VZ VERZ 24-4042
Inhoudsindicatie
Kennismigrant. Opvolgende arbeidsovereenkomsten? Overeenkomst voor onbepaalde tijd?
Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11051240 VZ VERZ 24-4042
datum uitspraak: 12 augustus 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[naam werkneemster] ,
woonplaats: Rotterdam,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. T. Sleeman,
tegen
AAme Premium Solutions B.V.,
vestigingsplaats: Delft,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E. Dunbar.
De partijen worden ‘werkneemster’ en ‘werkgeefster’ genoemd.
1 De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
-
het verzoekschrift van werkneemster met bijlagen;
- -
-
het verweerschrift van werkgeefster met tegenverzoek, met bijlagen.
Op 15 juli 2024 is de zaak tijdens een zitting met partijen en hun gemachtigden besproken.
2 De beoordeling
De zaak in het kort
Werkneemster is als kennismigrant in dienst van werkgeefster, die tevens als referent bij de IND optreedt, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Werkneemster is door werkgeefster – via nog een tussenschakel – uitgeleend aan Robeco. Werkgeefster stelt dat er meer dan drie tijdelijke overeenkomsten elkaar hebben opgevolgd zodat de laatste wordt geacht aan te zijn gegaan voor onbepaalde tijd. Werkneemster maakt daarom aanspraak op betaling van verschillende vergoedingen, waaronder doorbetaling van loon. Werkgeefster betwist dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en maakt op haar beurt aanspraak op terugbetaling van onverschuldigd betaald loon. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat de arbeidsovereenkomst inmiddels rechtsgeldig is geëindigd.
De verzoeken van werkneemster
2.2. Werkneemster verzoekt primair (kort gezegd) vast te stellen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die niet mocht worden opgezegd, en doorbetaling van loon. Subsidiair verzoekt werkneemster betaling van een bedrag van € 16.297,10, vanwege (kort gezegd) onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast maakt zij aanspraak op een transitievergoeding.
Vaststaande feiten
2.3. Vast staat dat het dienstverband tussen partijen op 16 augustus 2022 is aangevangen met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die liep tot 31 januari 2023. Vast staat ook dat werkneemster na 31 januari 2023 is blijven doorwerken, terwijl partijen nog geen definitieve overeenstemming hadden bereikt over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. Ook staat vast dat werkneemster op 1 juni 2023 een arbeidsovereenkomst heeft getekend die een loopduur heeft van 1 februari 2023 tot en met 31 januari 2024. Vast staat ten slotte ook dat werkneemster na 31 januari 2024 nog twee weken heeft doorgewerkt.
Centrale vraag
2.4. Centraal staat de vraag of de arbeidsovereenkomst die was aangegaan voor bepaalde tijd, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geworden. Bij beantwoording van die vraag is onder meer van belang of op 1 februari 2022 de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd voor zes maanden en vervolgens of de op 1 juni 2023 getekende arbeidsovereenkomst geldt als derde overeenkomst (en de stilzwijgende verlenging op 1 februari 2024 als vierde overeenkomst). De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hiervoor is het volgende redengevend.
Tweede arbeidsovereenkomst
2.5. De op 1 juni 2023 door werkneemster ondertekende arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar heeft als begindatum 1 februari 2023. Die overeenkomst is voorafgegaan door een lange periode aan contact tussen werkgeefster en werkneemster over arbeidsvoorwaarden. Werkgeefster heeft reeds eind 2022 en opnieuw begin 2023 aan werkneemster duidelijk kenbaar gemaakt de arbeidsovereenkomst met een jaar te willen verlengen. Werkneemster heeft in de eerste maanden van 2023 veelvuldig per e-mail allerhande vragen gesteld over de financiële aspecten van de overeenkomst. Niet gezegd kan dus worden dat de verlenging van de overeenkomst per 1 februari 2023 stilzwijgend is gegaan; partijen waren via de mail veelvuldig en uitgebreid met elkaar in gesprek. Er is van meet af aan door werkgeefster een verlenging met een jaar aangeboden. Een en ander heeft uiteindelijk ook geleid tot een op 1 juni 2023 door werkneemster getekende overeenkomst voor de duur van een jaar, met 1 februari 2023 als ingangsdatum. Vast staat bovendien dat werkneemster gedurende de periode voorafgaand aan ondertekening zelf ook nog een versie van de overeenkomst heeft opgesteld, waarin zij precies dezelfde start- en einddatum vermeld heeft (1 februari 2023 t/m 31 januari 2024). De bedoeling van beide partijen is dan ook steeds geweest dat deze overeenkomst in zou gaan op 1 februari 2023 en een jaar zou duren. De conclusie van de kantonrechter is dat de overeenkomst die op 1 juni 2023 is gesloten, geldt als tweede overeenkomst.
Het beroep van werkneemster op de e-mail van werkgeefster van 3 mei 2023, waaruit zij afleidt dat haar arbeidsovereenkomst per 1 februari 2023 slechts met zes maanden zou zijn verlengd en er daarom vervolgens sprake was van een derde arbeidsovereenkomst, gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Werkgeefster heeft uitgelegd dat zij deze e-mail aan werkneemster heeft verzonden met als enig doel om haar ervan te overtuigen dat zij alsnog het schriftelijke contract moest ondertekenen, omdat dit noodzakelijk was voor de verlenging van haar tewerkstellingsvergunning, die per 1 juni 2023 afliep. Door ondertekening van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft werkneemster bovendien alsnog de verlenging met een jaar per 1 februari 2023 geaccordeerd. Van oneigenlijke druk om de overeenkomst te ondertekenen is naar het oordeel van de kantonrechter in de door werkneemster gestelde omstandigheden geen sprake geweest.
Periode 1 februari 2024 tot 31 juli 2024 2.7. De vraag is vervolgens of, omdat werkneemster na 31 januari 2024 nog twee weken heeft doorgewerkt zonder dat daarover overleg is geweest tussen werkgeefster en werkneemster, een nieuwe – derde – arbeidsovereenkomst is ontstaan door stilzwijgende verlenging tot in ieder geval tot 31 juli 2024, zoals werkneemster stelt en werkgeefster betwist. De kantonrechter beantwoordt ook die vraag ontkennend. Vast staat dat werkgeefster het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2024 heeft aangezegd. Zij heeft dat weliswaar 8 dagen te laat gedaan, bij e-mail van 8 januari 2024, maar duidelijk was dat uitgangspunt was dat de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2024 niet meer zou worden verlengd. Dit was werkneemster overigens ook al eerder bekend. Uit wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht blijkt namelijk dat werkneemster al veel langer wist dat haar werkzaamheden voor Robeco na 31 januari 2024 zouden eindigen, aangezien zij dit zelf van Robeco had gehoord. Werkneemster verrichtte haar werkzaamheden bovendien bij Robeco, dus buiten het zicht van werkgeefster. Zij heeft haar werkzaamheden op expliciet verzoek van inlener Robeco kortdurend vanaf 1 februari 2024 voortgezet. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat werkgeefster over die voortzetting van de werkzaamheden pas achteraf op de hoogte is gesteld. In de gegeven omstandigheden kan het feit dat werkneemster nog gedurende korte tijd werkzaamheden is blijven verrichten op verzoek van en voor Robeco, dan ook niet leiden tot het oordeel dat haar arbeidsovereenkomst met werkgeefster stilzwijgend is verlengd tot in ieder geval 31 juli 2024.
Periode 1 februari 2024 tot 15 februari 2024 2.8. Wel is de kantonrechter van oordeel dat er in de periode van 1 tot 15 februari 2024 een derde tijdelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, voor de duur van de verrichte werkzaamheden. Hoewel werkgeefster pas achteraf op de hoogte is gesteld dat werkneemster in die periode nog werkzaamheden heeft verricht, heeft werkgeefster op 27 februari 2024 expliciet aan werkneemster geschreven dat haar arbeidsovereenkomst tot 15 februari 2024 was verlengd: “The termination date initially provided by our client (…) (31-01-2024) is incorrect. We have since understood that the correct end date is 15 February. Your (…) employment agreement therefore been extended until February 15th.” Ook is het loon over deze periode alsnog betaald. Werkgeefster heeft hierover gesteld dat dit met name was geschreven om de onregelmatigheden (en eventuele consequenties voor de verblijfsstatus van werkneemster), die waren ontstaan als gevolg van het zonder toestemming van werkgeefster (en zonder arbeidsovereenkomst) langer doorwerken door werkneemster voor Robeco, te repareren. Dit omdat partijen gebonden zijn aan strikte regelgeving, waardoor het langer doorwerken zonder schriftelijke arbeidsovereenkomst zou kunnen leiden tot grote consequenties voor beide partijen. Wat hiervan ook zij, de kantonrechter is van oordeel dat werkneemster erop mocht vertrouwen dat in de periode 1 tot 15 februari 2024 sprake is geweest van een verlenging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dit aangezien in de periode 1-15 februari 2024 daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht door werkneemster, zij bovendien loon heeft genoten en een schriftelijke bevestiging van werkgeefster heeft ontvangen dat haar arbeidsovereenkomst alsnog is verlengd in voornoemde periode.
Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens van rechtswege geëindigd als gevolg van het eindigen van de werkzaamheden voor Robeco, gelet op de bepaling in de schriftelijke arbeidsovereenkomst dat deze van rechtswege eindigt als de werkzaamheden bij Robeco stoppen. Werkneemster stelt dat geen sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde, omdat door werkgeefster invloed kan worden uitgeoefend op het intreden van die voorwaarde. De kantonrechter is echter van oordeel dat wel sprake is van een geldige ontbindende voorwaarde. Niet gesteld of gebleken is dat werkgeefster enige invloed heeft uitgeoefend of kon uitoefenen op het intreden van de ontbindende voorwaarde. De werkzaamheden zijn uitsluitend geëindigd doordat Robeco niet langer van de diensten van werkneemster gebruik wilde maken.
Geen overeenkomst voor onbepaalde tijd
2.10. De slotsom is dat geen overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd.
Afwijzing verzoeken werkneemster
2.11. Gelet op het bovenstaande worden de verzoeken afgewezen: er is geen sprake van een vernietigbare c.q. onregelmatige opzegging, er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd en er bestaat geen verplichting meer tot betaling van loon. Ook de met de verzoeken samenhangende nevenverzoeken worden afgewezen. Dat geldt ook voor de transitievergoeding; werkgeefster heeft onweersproken in haar verweerschrift gesteld dat zij de wettelijk verschuldigde transitievergoeding al heeft betaald. Werkneemster heeft daar niet meer op gereageerd en evenmin uitgelegd hoe zij de door haar in het verzoekschrift zonder enige onderbouwing gevraagde (aanzienlijk hogere) transitievergoeding heeft becijferd.
De verzoeken van werkgeefster
2.12. De door werkgeefster verzochte verklaring voor recht dat het dienstverband van rechtswege is geëindigd op 31 januari 2024 zal worden afgewezen, gelet op wat hiervoor is geoordeeld over de verlenging van de arbeidsovereenkomst tot 15 februari 2024. De verzoeken om werkneemster te veroordelen tot terugbetaling van het loon over de periode 1 februari 2024 tot 15 februari 2024 en te verklaren voor recht dat deze betaling onverschuldigd is gedaan, kunnen evenmin worden toegewezen, gelet op de verlenging van de arbeidsovereenkomst in deze periode.
Proceskosten in het verzoek en het tegenverzoek
Hoewel werkneemster als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit houdt verband met het feit dat werkgeefster door haar wijze van communiceren richting de werkneemster – die geen kennis heeft van het Nederlandse arbeidsrecht – haar deels op het verkeerde been heeft gezet over de status van haar arbeidsrelatie, wat naar de kantonrechter aanneemt mede aanleiding is geweest voor de onderhavige procedure. Dat betekent dat elke partij haar eigen proceskosten moet dragen.
De beschikking wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard
Omdat de verzoeken niet worden toegewezen is er geen belang bij uitvoerbaarverklaring van de beschikking (artikel 288 Rv).
3. De beslissing
De kantonrechter:
in het verzoek en in het tegenverzoek
wijst de verzoeken af;
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
527