Home

Rechtbank Rotterdam, 31-03-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4122, 11447050 VZ VERZ 24-10292

Rechtbank Rotterdam, 31-03-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4122, 11447050 VZ VERZ 24-10292

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
31 maart 2025
Datum publicatie
8 april 2025
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2025:4122
Zaaknummer
11447050 VZ VERZ 24-10292

Inhoudsindicatie

Tussen partijen bestaat sinds 1998 een arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is ook na het vertrek van werknemer naar Amerika blijven voortduren. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Werkgever is een transitievergoeding en een billijke vergoeding verschuldigd.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11447050 VZ VERZ 24-10292 (voorheen 10487907 HA VERZ 23-34)

datum uitspraak: 31 maart 2025

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te Dordrecht,

verzoeker in de hoofdzaak,

verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,

verweerder in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek,

verzoeker van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken,

verweerder in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv,

verweerder in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv,

gemachtigde: mr. C.C. Roza, advocaat te Amsterdam,

tegen

Bolidt Kunststoftoepassing B.V.,

gevestigd te Alblasserdam,

verweerster in de hoofdzaak,

verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,

verzoekster in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek,

verweerster van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken,

verzoekster in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv,

verzoekster in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv,

gemachtigden: mr. S.A. Tan, mr. F.L. Bakker en mr. M.H. Gardien, advocaten te Rotterdam.

Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘Bolidt’ genoemd.

1 De zaak in het kort

De tussen partijen sinds 2 maart 1998 bestaande arbeidsovereenkomst is niet stilzwijgend geëindigd doordat [verzoeker] in de periode van januari 2001 tot februari 2020 in Miami gewerkt heeft bij de Amerikaanse entiteit van Bolidt, te weten BCC. De tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wordt door de kantonrechter met ingang van 1 augustus 2025 ontbonden wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Er is niet gebleken van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodat hij recht heeft op de transitievergoeding die door de kantonrechter wordt berekend op € 234.127,27 bruto. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is wel een gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt, zodat er aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] , die door de kantonrechter wordt begroot op € 150.000,- bruto, globaal overeenkomend met het salaris over zes maanden. In verband met het ernstig verwijtbaar handelen van Bolidt kan zij geen rechten meer ontlenen aan de postcontractuele bedingen die zijn opgenomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Bolidt wordt op de voet van het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 tot en met 14 april 2025 in de gelegenheid gesteld het ontbindingsverzoek in te trekken.

Tevens oordeelt de kantonrechter dat Bolidt over de resterende periode van het eerste ziektejaar gehouden is tot doorbetaling van het volledige salaris van [verzoeker] ten bedrage van (het bruto equivalent van) € 12.598,94 netto per maand, terwijl [verzoeker] over het tweede ziektejaar recht heeft op 70% van het maximum premieloon, te weten € 3.605,32 bruto per periode van 4 weken, in beide gevallen vermeerderd met de vakantietoeslag van 8%. Over de periode van 25 april 2024 tot en met 1 januari 2025 heeft [verzoeker] geen recht op salaris tijdens ziekte. Vanaf 2 januari 2025 is hij weer volledig arbeidsgeschikt en heeft hij recht op betaling van het hiervoor genoemde netto salaris tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025. Hetgeen Boldit eventueel op basis van de eerdere kort geding uitspraak teveel aan [verzoeker] heeft betaald, mag zij verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van deze beschikking aan hem verschuldigd is. [verzoeker] heeft tevens recht op 15 % wettelijke verhoging over hetgeen Bolidt vanaf maart 2023 te weinig aan salaris aan hem heeft betaald. De hiervoor genoemde beslissingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ten aanzien van de tantièmeaanspraken van [verzoeker] kan de kantonrechter nog geen eindbeslissing nemen en worden beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader te verduidelijken. De overige verzoeken en tegenverzoeken worden door de kantonrechter afgewezen.

2 De procedure

2.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

de tussenbeschikking van 30 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;

-

de incidentele conclusie van Bolidt houdende een vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, met bijlagen;

-

de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv;

-

het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek van Bolidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

-

het ten aanzien van het ontbindingsverzoek door [verzoeker] ingediende verweerschrift met tegenverzoeken, met bijlagen;

-

de door Bolidt bij brief van 4 april 2024 overgelegde bijlagen.

2.2.

Op 5 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 1] en [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), bijgestaan door mr. Tan, mr. Gardien en mr. Bakker als gemachtigden. Namens Bolidt zijn tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Daarnaast hebben partijen ter zitting, om een einde te maken aan het incident tot inzage ex artikel 843a Rv, afspraken met elkaar gemaakt, welke afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal.

2.3.

Bij brief van 2 juli 2024 met bijlagen heeft Bolidt kenbaar gemaakt dat [verzoeker] de in het proces-verbaal gemaakte afspraken niet nakomt. Door Bolidt is daarbij verzocht om de gemaakte afspraken uit te breiden met een dwangsom. [verzoeker] heeft daarop bij brief van 4 juli 2024 met bijlagen gereageerd. Daarbij is door [verzoeker] verzocht om de gevraagde dwangsomveroordeling af te wijzen en om een zitting te bepalen. De kantonrechter heeft daarop beslist dat er een zitting diende plaats te vinden.

2.4.

Door [verzoeker] zijn ten behoeve van die zitting bij brieven van respectievelijk 25 november en 10 december 2024 aanvullende producties overgelegd. Daarnaast heeft [verzoeker] zijn tegenverzoek in de ontbindingskwestie bij brief van 6 december 2024 vermeerderd. Ook van de kant van Bolidt zijn bij brieven van respectievelijk 9 en 11 december 2024 nog aanvullende producties overgelegd.

2.5.

Op 11 december 2024 is de zaak tijdens een zitting verder besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] en [persoon 4] , bijgestaan door mrs. Gardien en Bakker als gemachtigden. Ter zitting hebben partijen procesafspraken met elkaar gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Door partijen is toen afgesproken dat zij ten aanzien van alle tussen hen gerezen geschillen zouden proberen om met elkaar tot een finale regeling te komen. Voor het geval partijen het niet eens zouden worden is daarnaast (onder meer) afgesproken dat partijen verdere uitvoering zouden geven aan het 843a-incident conform de afspraken zoals gemaakt op de zitting van 5 april 2024. Daarbij zou Bolidt de kosten voor inschakeling van DigiJuris voor haar rekening nemen tot een totaalbedrag van € 15.000,- te vermeerderen met btw, met de mogelijkheid voor Bolidt om de helft van deze kosten te verrekenen met de eventuele bedragen die Bolidt/BCC aan [verzoeker] verschuldigd is. Ook is, voor het geval partijen niet tot een finale regeling zouden komen, alvast een voortzetting van de zitting bepaald op 27 januari 2025.

2.6.

Bij brief van 19 december 2024 heeft mr. Roza de kantonrechter bericht dat partijen niet tot een finale regeling zijn gekomen.

2.7.

Door Bolidt is op 22 januari 2025 een incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv ingediend. Van de kant van [verzoeker] zijn bij brief van 23 januari 2025 nog aanvullende bijlagen overgelegd.

2.8.

Op 27 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting verder besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] vergezeld door [persoon 2] , met mr. Roza. Namens Bolidt waren aanwezig [persoon 3] en [persoon 4] , bijgestaan door mrs. Tan, Gardien en Bakker als gemachtigden. Door partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Daarnaast is van de kant van Bolidt nog één aanvullende productie overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat op 28 februari 2025 uitspraak zou worden gedaan in de zaak.

2.9.

Bij brief van 11 februari 2025 heeft Bolidt de kantonrechter verzocht nog een nadere productie, verkregen van de gegevensdragers naar aanleiding van het inzageverzoek ex artikel 843a Rv, te mogen overleggen. Daartegen is door [verzoeker] bij brief van 12 februari 2025 bewaar gemaakt. De kantonrechter heeft de zaak daarop heropend en Bolidt alsnog in de gelegenheid gesteld om de volgens haar van belang zijnde gegevens uit het onderzoek naar de gegevensdragers in het geding te brengen.

2.10.

Bij brief van 13 februari 2025 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht op korte termijn te beslissen op de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv aangaande de loondoorbetaling. Het belang bij dit verzoek heeft [verzoeker] , op verzoek van de kantonrechter, bij brief van 19 februari 2025 nog nader toegelicht. Door Bolidt is vervolgens bij brief van 20 februari 2025 verzocht om niet op de voorlopige voorziening te beslissen voordat de nadere stukken door Bolidt in het geding zijn gebracht.

2.11.

Bij brief van 25 februari 2025 heeft Bolidt de nadere producties, met een toelichting daarop, in het geding gebracht.

2.12.

Op 4 maart 2025 heeft de kantonrechter bepaald dat hij de reactie van [verzoeker] op de brief van 25 februari 2025 van Bolidt wil afwachten alvorens te beslissen op de voorlopige voorziening.

2.13.

Bij brief van 10 maart 2025 heeft [verzoeker] op de door Bolidt nader overgelegde producties gereageerd.

2.14.

Vervolgens heeft de kantonrechter de uitspraak van de beschikking, na een korte aanhouding, nader bepaald op vandaag.

3 De verzoeken en tegenverzoeken

3.1.

Na de tussenbeschikking van 30 juni 2023 zijn door partijen over en weer nog diverse (aanvullende) verzoeken en tegenverzoeken ingediend. Het gaat daarbij achtereenvolgend om de volgende (tegen)verzoeken.

Incidenteel verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv

3.2.

Bolidt heeft (samengevat) verzocht:

  1. DigiJuris op te dragen de inzage (overeenkomstig randnummer 41 van dat verzoek) uit te (laten) voeren, en [verzoeker] te veroordelen om alle medewerking aan deze inzage door DigiJuris te verlenen;

  2. te bepalen dat in geval [verzoeker] in gebreke blijft om aan het onder 1 verzochte te voldoen, hij een dwangsom verbeurt;

  3. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van dit incident;

  4. het incidenteel vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.3.

[verzoeker] heeft verzocht om de verzoeken van Bolidt af te wijzen, met veroordeling van Bolidt in de kosten van dit incident.

Het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek ex artikel 7:671b BW en de tegenverzoeken

3.4.

Bolidt heeft, voor het geval dat wordt geoordeeld dat er een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat en die arbeidsovereenkomst niet eerder al is geëindigd, (samengevat) verzocht:

1. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens:

a. primair: verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (e-grond);

b. subsidiair: een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond);

c. meer subsidiair: een combinatie van omstandigheden die in de wet zijn genoemd waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (i-grond);

2. te verklaren voor recht dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het vroegst mogelijke tijdstip;

3. te verklaren voor recht dat Bolidt aan [verzoeker] geen transitievergoeding verschuldigd is en, voor zover dat wordt geoordeeld dat Bolidt aan [verzoeker] wel enige vergoeding verschuldigd is, te bepalen dat Bolidt die vergoeding pas verschuldigd is vanaf het moment dat er een uitspraak bestaat waarin geoordeeld is dat er tussen Bolidt en [verzoeker] een arbeidsovereenkomst bestaat en die uitspraak kracht van gewijsde heeft;

4. [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.

3.5.

Bolidt heeft daarbij uitdrukkelijk verzocht om pas op dit voorwaardelijke ontbindingsverzoek te beslissen nadat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv en, indien het verzoek van Bolidt wordt toegewezen, nadat Bolidt ook daadwerkelijk inzage heeft gehad in de gegevens op de gegevensdragers.

3.6.

[verzoeker] heeft verzocht bij beschikking (samengevat):

primair:

1. om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;

subsidiair tevens zelfstandig tegenverzoek:

2. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst Bolidt te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding aan [verzoeker] van € 356.389,50, dan wel een transitievergoeding van € 534.584,25 indien wordt ontbonden op de i-grond, en een billijke vergoeding van € 2.500.000,- bruto;

3. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn van 4 maanden, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;

4. in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst te bepalen dat het concurrentie- en relatiebeding wordt vernietigd, dan wel een vergoeding vast te stellen van

€ 12.598,94 netto per maand, dan wel het bruto equivalent daarvan, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag per maand, voor de duur van de beperking door het concurrentiebeding;

5. te verklaren voor recht dat [verzoeker] tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatstverdiende loon;

6. Bolidt te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen tot de dag van algehele voldoening;

primair en subsidiair:

7. Bolidt te veroordelen in de volledige kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde (tot op heden begroot op € 156.561,30) en de nakosten daaronder begrepen.

3.7.

[verzoeker] heeft bij brief van 6 december 2024 zijn tegenverzoeken vermeerderd/aangevuld, in die zin dat hij bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzoekt om te verklaren voor recht dat hij tijdens arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van zijn laatstverdiende loon, en voor zover Bolidt minder aan [verzoeker] heeft betaald, het te weinig betaalde bedrag te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening.

Incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv

3.8.

Bolidt heeft in het incident verzocht om te oordelen dat Bolidt ontheven wordt uit haar verplichting tot uitvoering van het op 26 april 2023 gegeven vonnis van de rechtbank Rotterdam, onder zaaknummer 10394026 VV EXPL 23-15, althans deze verplichting te ontheffen voor zover dat vonnis Bolidt verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan

€ 2.774,41 bruto per vier weken, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

3.9.

[verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat Bolidt niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar incidenteel verzoek en subsidiair dat dit verzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.

Verzoek niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren

3.10.

Ter zitting van 27 januari 2025 heeft Bolidt tot slot nog verzocht – mocht zij veroordeeld worden tot enige betaling – deze veroordeling vanwege het restitutierisico niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De (overige) stellingen van partijen

3.11.

Op de ten aanzien van de verzoeken en tegenverzoeken door partijen naar voren gebrachte stellingen en verweren wordt – voor zover van belang – hierna in de beoordeling ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing