Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2003, AO1136, 09-753190-03

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2003, AO1136, 09-753190-03

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 december 2003
Datum publicatie
30 december 2003
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1136
Formele relaties
Zaaknummer
09-753190-03

Inhoudsindicatie

(...) De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte, handelend uit gevoelens van machtswellust en ongebreidelde geldzucht, zich heeft schuldig gemaakt aan een koelbloedige moord, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer] op een berekenende wijze om het leven heeft laten brengen en heeft laten verbergen en wegvoeren teneinde nasporing te voorkomen. (...)

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

(VERKORT VONNIS)

parketnummer 09-753190-03

rolnummer 0002

's-Gravenhage, 30 december 2003

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),

wonende te [adres],

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, HvB De Schie te Rotterdam.

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 december 2003.

De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr G. Spong, is verschenen en gehoord.

De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 4 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

De telastlegging.

Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 3 en 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

P.M.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 5 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

Overweging ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Beroep op vrijwillige terugtred.

De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 2 primair telastgelegde aangevoerd dat er geen sprake is van een strafbare poging, aangezien de verdachte, na telefonisch overleg met zijn mededaders, heeft besloten op dat moment van de uitvoering van het voornemen [slachtoffer] te vermoorden af te zien. Verdachte zou derhalve vrijwillig zijn teruggetreden als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat de verdachte door van buitenaf optredende omstandigheden van zijn plannen heeft afgezien,

Immers, de moord zou reeds in de vroege ochtend van 3 mei 2003 ten uitvoer zijn gebracht, ware het niet dat de chauffeur [chauffeur] omstreeks 04.00 uur die ochtend onverhoeds ten tonele is verschenen. [chauffeur] zag toen twee mannen in het pand van het bedrijf van verdachte. Eén van die mannen zou het slachtoffer ombrengen, terwijl de ander op de uitkijk zou staan en sporen van de moord zou verwijderen. [chauffeur] is uit het bedrijfspand gevlucht en heeft verdachte gebeld, die toen naar het bedrijf is gekomen.

Hierna heeft men besloten om de actie voor die ochtend af te blazen en een week uit te stellen. Het plan is vervolgens op 10 mei 2003 alsnog uitgevoerd.

Het bewezenverklaarde levert derhalve een strafbaar feit op dat moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van een poging tot moord.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.

Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke

omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.

Op 15 mei 2003 is in Den Haag het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de kofferbak van zijn BMW. Uit intensief onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in de ochtend van 10 mei 2003 in het bedrijfspand van wasserij [bedrijf] op het bedrijventerrein Roomburg te Leiden om het leven is gebracht. Voorts is gebleken dat verdachte de opdrachtgever was van deze moord. Verdachte wilde zich van [slachtoffer] ontdoen, omdat deze hem in de weg stond bij de uitvoering van zijn plannen met het bedrijf, welke plannen, gelet op de financiële positie van dit bedrijf, elke realiteitszin misten en niet anders zijn te omschrijven dan megalomaan. Verdachte heeft dit voornemen - om [slachtoffer] om te laten brengen - ook tegenover anderen kenbaar gemaakt.

Verdachte is, aangezien hij zijn eigen handen niet vuil wilde maken, op zoek gegaan naar een persoon die bereid zou zijn [slachtoffer] voor hem om het leven te brengen. Na een aantal vruchteloze pogingen is verdachte erin geslaagd, via medeverdachte [medeverdachte 1], diens vriend [medeverdachte 2] ertoe over te halen de moord voor hem te plegen, waarbij verdachte [medeverdachte 2] € 25.000 als beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Toen [medeverdachte 2] bedenkingen had, heeft verdachte niet geaarzeld hem met een forse bonus over de streep te trekken.

Verdachte heeft de moord zorgvuldig gepland en voorbereid. Het latere slachtoffer is stelselmatig geobserveerd door medeverdachte [medeverdachte 2], naar aanleiding waarvan intensief contact met verdachte werd gehouden. Het oorspronkelijke plan was de moord op zaterdag 3 mei 2003 te doen plaatsvinden. Verdachte heeft daartoe aan medeverdachten de opdracht gegeven ervoor zorg te dragen dat de werknemers van de

wasserij die zaterdagochtend later zouden beginnen. Verder heeft verdachte bewerkstelligd dat [slachtoffer] 's ochtends vroeg naar de wasserij zou komen, teneinde een reparatie uit te voeren. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de nacht vóór de ochtend dat de moord zou plaatsvinden de toegang verschaft tot het terrein van de wasserij, alwaar deze twee personen - verdekt opgesteld - de komst van [slachtoffer] hebben afgewacht. De feitelijke uitvoering van het voorgenomen misdrijf heeft echter toen geen doorgang kunnen vinden, aangezien [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden overlopen door een chauffeur van het bedrijf. Na overleg heeft verdachte besloten de moord een week uit te stellen.

Een week later, op 10 mei 2003, heeft de moord daadwerkelijk plaatsgevonden. Op 9 mei 2003 is verdachte 's avonds met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar Den Haag gereden en heeft verdachte [medeverdachte 2] de plaats gewezen waar deze de volgende dag de auto (met daarin het lijk) diende te parkeren. [medeverdachte 2] heeft daarna zijn eigen auto in diezelfde buurt geparkeerd.

[slachtoffer] is, op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 3], zaterdagochtend 10 mei 2003 om ongeveer 6.30 uur naar de wasserij gekomen om een reparatie uit te voeren. Hij werd daar opgewacht door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], die door verdachte de nacht van 9 op 10 mei in wasserij [bedrijf] waren binnengelaten. Terwijl [medeverdachte 1] op de uitkijk stond, is [medeverdachte 2] het slachtoffer genaderd en heeft hem met een metalen pijp tegen het hoofd geslagen en met een mes in de borstkas gestoken. Het slachtoffer is tengevolge van de toegebrachte messteken overleden.

[medeverdachte 2] heeft vervolgens het lichaam van het slachtoffer in de kofferbak van diens auto gelegd en is met die auto naar Den Haag gereden. Daar heeft hij de auto in de straat geparkeerd, waar deze vijf dagen later - bij toeval - is ontdekt. [medeverdachte 2] is vervolgens met zijn eigen auto, die in de buurt stond geparkeerd, naar Bulgarije gereden.

Verdachte heeft de moord op [slachtoffer] gedurende een zeer lange tijd voorbereid. Hij heeft deze plannen, ondanks tegenslagen welke hem van zijn voornemen af hadden kunnen brengen, met een grote volharding doorgezet. Verdachte is er niet voor teruggedeinsd anderen in zijn plannen te betrekken, en daarbij misbruik te maken van de problematische situatie waarin sommige van zijn mededaders verkeerden. Verdachte had de macht en het overwicht om beslissingen te nemen en hij had het gezag waardoor anderen aan zijn opdrachten gehoor gaven of wilden geven. Dat verdachte een controlerend en manipulerend persoon is, heeft de rechtbank geconcludeerd uit verscheidene verklaringen die zich in het dossier bevinden en ook zelf ondervonden op de terechtzitting, waar verdachte telkenmale de regie in handen probeerde te krijgen.

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 6 juni 2003 eerder terzake van strafbare feiten is veroordeeld.

De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte, handelend uit gevoelens van machtswellust en ongebreidelde geldzucht, zich heeft schuldig gemaakt aan een koelbloedige moord, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer] op een berekenende wijze om het leven heeft laten brengen en heeft laten verbergen en wegvoeren teneinde nasporing te voorkomen. Door deze moord is op brute wijze aan een man zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.

De rechtbank houdt er met betrekking tot de strafoplegging voorts rekening mee dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu beide feiten uit één wilsbesluit voortvloeien.

De toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen 45, 47, 56, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 3 en 4 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

ten aanzien van 1 primair en 2 primair:

voortgezette handeling van

medeplegen van poging tot moord

en

medeplegen van moord;

ten aanzien van 5:

medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;

verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte te dier zake tot:

gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren;

bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

in verzekering gesteld op :4 juni 2003,

in voorlopige hechtenis gesteld op :7 juni 2003;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door

mrs Quadekker, voorzitter,

Moussault en Van den Boom, rechters,

in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2003.