Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-01-2006, AU9492, 09/757457-05

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-01-2006, AU9492, 09/757457-05

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft in zijn woning ontuchtige handelingen gepleegd met een jong meisje. Door zijn handelen heeft hij niet alleen misbruik gemaakt van het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had, maar heeft hij tevens ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting is uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer gebleken dat verdachtes handelen nare gevolgen voor haar met zich mee heeft gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

(VERKORT VONNIS)

parketnummer 09/757457-05

's-Gravenhage, 11 januari 2006

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [adres].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 december 2005.

De verdachte is niet verschenen. Zijn raadsman mr. F.J. Kremer, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting aanwezig en uitdrukkelijk gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.

Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.

De officier van justitie mr. M. Kattouw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1., 2. en 3. telastgelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door de Stichting Reclassering Nederland, ook als deze inhouden dat verdachte een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling dient te volgen, en dat verdachte gedurende de proeftijd thuis geen meisjes jonger dan 18 jaar zal ontvangen.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 650,--, subsidiair 13 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de blijkens de lijst van onder verdachte inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht, zullen worden teruggegeven aan verdachte.

De telastlegging.

Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. en 3. is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 2. telastgelegde feit overweegt de rechtbank daartoe als volgt.

Verdachte heeft in zijn woning diverse afbeeldingen aanwezig gehad waarop het lichaam van een naakte volwassen vrouw in een seksueel uitdagende houding te zien is met daarop geplakt het uitgeknipte hoofd van een jong meisje. De officier van justitie heeft aan verdachte onder 2. het verspreiden, vervaardigen, invoeren, uitvoeren of in bezit hebben van, kort gezegd, kinderporno telastgelegd. Om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, dient derhalve vast te staan dat de bij verdachte aangetroffen afbeeldingen kinderporno bevatten, dat wil zeggen een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.

De rechtbank heeft alle bij verdachte aangetroffen afbeeldingen bekeken en heeft allereerst vastgesteld dat er geen sprake is van 'echte' kinderporno nu er bij de afgebeelde seksuele gedragingen geen kinderen betrokken zijn geweest. De afgebeelde lichamen zijn immers onmiskenbaar van volwassen vrouwen. Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht of er sprake is van 'virtuele' kinderporno, dat wil dus zeggen afbeeldingen van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, schijnbaar is betrokken. Wat precies kan worden beschouwd als virtuele kinderporno is in de loop van de totstandkoming van de wet meermalen besproken (wetsvoorstel 27 745).

De rechtbank neemt bij de beoordeling van de onderhavige zaak in aanmerking de volgende teksten uit de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 27 745, nr. 6):

* "Bij de voorgestelde strafbaarstelling van virtuele kinderporno gaat het om een afbeelding - of gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken. Deze redactie omvat mede de tot pornografie gemanipuleerde realistische afbeeldingen van kinderen. Daarin zijn mede begrepen tot pornografie gemanipuleerde beelden van kinderen op basis van afbeeldingen van een persoon vanaf 18 jaar. Voor de strafbaarheid van virtuele kinderpornografie is niet relevant op welke wijze zij tot stand is gekomen. Alleen het resultaat telt: de afbeelding van een kind dat net echt lijkt. Artikel 240b Sr. ziet niet op (virtuele) afbeeldingen van personen die eruit zien als volwassenen." (blz. 12)

* "De voorgestelde strafbaarstelling van virtuele kinderporno is naar mijn oordeel niet te ruim. Zij is immers beperkt tot realistische afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij kinderen schijnbaar zijn betrokken. Uitgangspunt in artikel 240b Sr. is de realistische afbeelding die echt is of voor echt doorgaat. Daaronder vallen niet tekeningen, schilderijen of computeranimaties, tenzij deze op het eerste gezicht niet zijn te onderscheiden van afbeeldingen van een echt kind. Bij de praktische toepassing van het in artikel 240b neergelegde recht moet worden beoordeeld welke afbeeldingen wel en welke niet vallen onder de reikwijdte van die bepaling. Over de wijze van beantwoording van de vraag of een bepaalde afbeelding al dan niet tot kinderpornografie moet worden gerekend kan naar tijd en plaats soms verschillend worden gedacht. Het beslissend oordeel is uiteindelijk aan de onafhankelijke rechter." (blz. 14).

De rechtbank leidt hieruit af dat er eerst sprake is van strafbare virtuele kinderporno wanneer de afbeelding voor echt kan doorgaan; het moet immers gaan om een op het eerste gezicht niet van echt te onderscheiden afbeelding van een kind.

Aan dit criterium is in de onderhavige zaak niet voldaan. De rechtbank heeft van elke afbeelding vastgesteld dat er niet op het eerste gezicht sprake is van een niet van echt te onderscheiden kind. Bij het bekijken van de afbeeldingen is direct te zien dat het telkens gaat om het lichaam van een volwassen vrouw waarop een foto van een kinderhoofdje is geplakt. Daardoor zijn de uit knipsels samengestelde afbeeldingen niet realistisch te noemen. Dat de bedoeling van verdachte met het knippen en plakken wellicht een andere was, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, doet hieraan niet af. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van afbeeldingen die (al dan niet virtuele) kinderporno bevatten. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2. telastgelegde feit.

Ten aanzien van het onder 3. telastgelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.

Onder 3. is aan verdachte telastgelegd dat hij de in zijn woning aangetroffen afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt, aangeboden of vertoond aan het slachtoffer. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er gesproken kan worden van "vertoning" door verdachte aan het slachtoffer van de foto's die in zijn woonkamer aan de muur hingen. Van verstrekken of aanbieden van deze foto's is immers geen sprake geweest.

Daartoe moet eerst worden bepaald wat er onder "vertonen" moet worden verstaan. In de tekst van artikel 240a Wetboek van Strafrecht komt de term "vertonen" - in verschillende vormen - twee keer voor: er is sprake van "een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar" en van "vertonen van een afbeelding, voorwerp of gegevensdrager aan een minderjarige".

Het ligt voor de hand ervan uit te gaan dat de term vertonen hier steeds in de dezelfde betekenis is gebruikt.

Volgens het woordenboek (Van Dale) betekent vertonen: laten zien of overleggen, of ten tonele voeren of projecteren van een film of dia's. Hieruit kan worden afgeleid dat voor vertonen in het algemeen een actieve handeling nodig is. In het onderhavige geval gaat het echter om foto's die aan de muur van de woonkamer hangen en die het slachtoffer, toen zij de kamer in liep, daar zag hangen. Van een actief tonen van de foto's aan het slachtoffer, bijvoorbeeld door haar erop te wijzen dat de foto's daar hingen, is geen sprake geweest.

De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat de verdachte de foto's aan het slachtoffer heeft vertoond door haar de betreffende kamer in te laten gaan. De officier van justitie gaat daarmee kennelijk uit van een andere, meer passieve uitleg van de term vertonen, die niet strookt met de betekenis die in het woordenboek van die term gegeven wordt. De rechtbank heeft nagegaan of in de wetsgeschiedenis steun valt te vinden voor deze meer passieve uitleg van het woord vertonen.

In de wetsgeschiedenis wordt het woord vertonen niet expliciet uitgelegd. Wel kan hier en daar uit de tekst worden afgeleid dat de wetsbepaling betrekking heeft op actieve verstrekking van schadelijke beelden aan jeugdigen, zie bijvoorbeeld de Memorie van Antwoord Eerste Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 15 836, nr. 61b, blz. 6 bovenaan. In diezelfde alinea is tevens sprake van vertoning van beelden aan jeugdigen in de betekenis van vertonen van een video- of televisiefilm. Daar is dus opnieuw sprake van vertoning in de actieve zin van het woord. Al met al kan in de wetsgeschiedenis geen steun worden gevonden voor de passieve uitleg die de officier van justitie aan het woord vertonen geeft.

Dit brengt mee dat de rechtbank de term vertonen opvat als "actief tonen" of "laten zien". Zoals reeds hiervoor is overwogen is van een actief tonen of laten zien van de foto's geen sprake geweest.

Dit brengt mee dat het telastgelegde onder 3 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 1. telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft in zijn woning ontuchtige handelingen gepleegd met een jong meisje. Door zijn handelen heeft hij niet alleen misbruik gemaakt van het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had, maar heeft hij tevens ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting is uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer gebleken dat verdachtes handelen nare gevolgen voor haar met zich mee heeft gebracht.

Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het rapport van J.C. van Nes, klinisch psychooog, d.d. 19 december 2005. Deze deskundige concludeert dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht en acht de kans op recidive relatief klein. Deze deskundige adviseert een verplicht reclasseringscontact in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het door E.M. Stuurman-Hofland (reclasseringswerker), in het voorlichtingsrapport van 22 december 2005, gegeven advies, waarin eveneens wordt aanbevolen aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met een verplicht reclasseringscontact. De rechtbank neemt die conclusies en adviezen over.

Gelet op de ernst van het feit, de adviezen van de psycholoog en de reclassering en teneinde verdachte in de toekomst te weerhouden dergelijke feiten te plegen acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de reclassering opleggen. Hoewel de raadsman van verdachte heeft aangegeven dat een behandeling bij De Waag gecontraïndiceerd zou zijn, acht de rechtbank het opleggen van een verplicht reclasseringscontact met, indien mogelijk, een ambulante behandeling aangewezen. Indien het programma bij De Waag voor verdachte niet geschikt blijkt zijn, ligt het op de weg van deze instelling om een wel passend programma voor verdachte te vinden.

De rechtbank ziet geen reden de door de officier van justitie van justitie gevorderde proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde het verbod op contact met meisjes onder de 18 jaar op te leggen, nu een dergelijk verbod moeilijk te handhaven is en verdachte bovendien zelf heeft aangegeven het contact met jonge vrouwen in de toekomst te zullen vermijden.

De vordering van de benadeelde partij.

[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 650,--.

Deze vordering vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht aannemelijk dat er door dit feit sprake is van schade bij het slachtoffer, maar acht de hoogte van het gevorderde schadebedrag onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal deze vordering derhalve deels, namelijk tot een bedrag groot ? 100,--, toewijzen.

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. telastgelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 100,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].

Inbeslaggenomen voorwerpen.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3. en 4., te weten een videoband en een dictafoon.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2. en 3. telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 WEKEN;

bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde:

dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, i.c. de sector justitiële verslavingszorg van psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling dient te ondergaan;

geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

in verzekering gesteld op : 11 juni 2005,

in voorlopige hechtenis gesteld op : 14 juni 2005,

welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 1 juli 2005;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van ? 100,-- toe en veroordeelt verdachte voorts:

om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 100,--;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 100,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 DAGEN.

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;

gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3. en 4., te weten: een videoband en een dictafoon;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. G.L.M. Urbanus, voorzitter,

H.J. de Graaff en A.M.G. Ellenbroek, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C.L. Strop, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2006.

Mr. A.M.G. Ellenbroek is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.